Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 170724 Steekincident; aankondiging benoeming verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige, vraagstelling

RBLIM 170724 Steekincident; aankondiging benoeming verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige, vraagstelling

2De verdere beoordeling

2.1.

De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 15 februari 2023 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) geoordeeld dat [gedaagde] op 8 november 2017 onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door hem met een mes te steken en gehouden is tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade die voortvloeit uit die onrechtmatige gedraging (vgl. rechtsoverweging 4.11. van het tussenvonnis van 15 februari 2023). Al eerder, tijdens de mondelinge behandeling van 29 juni 2022, is met partijen, nu [eiser] bij dagvaarding enkel een verklaring voor recht met verwijzing naar de schadestaatprocedure vorderde, de mogelijkheid besproken om in deze procedure ook de omvang van de schade te betrekken. Met partijen is toen in dat kader afgesproken dat, indien er een voor [eiser] gunstig tussenvonnis voor wat betreft de vaststelling van de aansprakelijkheid zou volgen, [eiser] in de gelegenheid zou worden gesteld om zich uit te laten over de omvang van de door hem geleden schade en in het verlengde daarvan mogelijk zijn eis zou wijzigen. Afgesproken is verder dat ook [gedaagde] , in dat geval, daarop zou mogen reageren.

2.2.

[eiser] heeft zich bij akte van 24 mei 2023 uitgelaten over de omvang van de geleden schade. [eiser] heeft zijn eis, onder verwijzing naar de gestelde schadeposten, in die zin gewijzigd dat (naar de rechtbank begrijpt) het onder 2 gevorderde thans als volgt komt te luiden:

2. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding aan [eiser] van € 1.069.564,56 in verband met materiële schade, en een schadevergoeding van € 25.000,- in verband met immateriële schade, althans, door de rechtbank in goede justitie vast te stellen schadebedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente over de immateriële schade vanaf 8 november 2017, en over de materiële schade vanaf het in

dezen te wijzen vonnis.

2.3.

Volgens [eiser] bestaat de door hem geleden materiële schade ad in totaal € 1.069.564,56 , kort samengevat, uit de navolgende schadeposten:

  • -

    ziekenhuisdaggeldvergoeding ad € 962,-,

  • -

    revalidatiedaggeldvergoeding ad € 1.236,-,

  • -

    medische kosten ad € 37.514,88,

  • -

    reis- en parkeerkosten ad € 2.684,60,

  • -

    verlies van arbeidsvermogen € 944.041,12,

  • -

    mantelzorg door moeder na ontslag bij de revalidatiekliniek € 5.187,-,

  • -

    kosten huishoudelijke hulp ad € 65.137,-

  • -

    verlies zelfredzaamheid ad € 9.313,75,

  • -

    kosten rijlessen aangepaste auto, examen en aanvraag rijbewijs ad € 1.320,45,

  • -

    kosten rechtsbijstand (tijdens politieverhoor) ad € 2.167, 76,

Volgens [eiser] bestaat de door hem geleden immateriële schade uit een bedrag van € 25.000,- aan smartengeld (€ 35.000,- minus een voorschot van € 10.000,-).

2.4.

[eiser] heeft gemotiveerd gesteld dat hij aan het steekincident lichamelijke beperkingen heeft overgehouden, die – kort samengevat – in de kern leiden tot verlies aan verdiencapaciteit en verlies aan zelfredzaamheid, alsmede (medische) kosten die hij anders niet zou hebben gehad. [eiser] voert daartoe aan dat hij, indien het steekincident zich niet had voorgedaan, zich verder had kunnen ontwikkelen als procesoperator. Hij volgde reeds opleidingen als procesoperator en had deze ook al (deels) afgerond (VAPRO b en VAPRO c diploma), zo stelt [eiser] . Met zijn werk als procesoperator had hij meer kunnen verdienen dan hij momenteel met zijn werkzaamheden bij [bedrijfsnaam] verdient, zodat sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit vanaf het steekincident tot nu toe, alsmede naar de verdere toekomst toe. Als gevolg van de beperkingen die hij aan het steekincident heeft overgehouden, is hij bovendien niet in staat alle huishoudelijke werkzaamheden c.q. kluswerkzaamheden te verrichten, hetgeen hem eveneens financieel nadeel oplevert. [eiser] is verder aangewezen op een aangepaste auto als gevolg van de beperkingen aan zijn rechtervoet, die hij heeft overgehouden aan het steekincident (gaspedaal aan de linkerzijde van het rempedaal, en opklapbaar). De beperkingen aan zijn voet betekenen, aldus [eiser] , ook dat hij voor de rest van zijn leven aangewezen is op het gebruik van een brace, hetgeen voor extra kosten zorgt. Hij zal verder voor de rest van zijn leven aangewezen zijn op hartmedicatie. [eiser] verwijst ter onderbouwing van zijn stellingen naar het rapport van traumachirurg [traumachirurg] (hierna: “ [traumachirurg] ”). [eiser] heeft een vergelijking gemaakt tussen de situatie met en zonder de aansprakelijkheid brengende gebeurtenis, waarbij volgens standaard jurisprudentie van de Hoge Raad geen al te zware eisen aan de redelijke toekomstverwachtingen van het slachtoffer, die noodzakelijk zijn voor het maken van een vergelijkingshypothese, mogen worden gesteld. Dat uitgangspunt is redelijk, omdat het bij toekomstige ontwikkelingen altijd gaat om een waarschijnlijkheidsgraad, aldus [eiser] .

2.5.

[gedaagde] betwist in zijn algemeenheid dat alle in het rapport van [traumachirurg] weergegeven klachten van [eiser] in relatie staan tot het steekincident. [gedaagde] betwist verder, gemotiveerd, in het bijzonder, (de mate van) het verlies aan verdiencapaciteit, alsmede de duur van de periode waarover de schadevaststelling zou moeten plaatsvinden. Ten onrechte berekent [eiser] het verlies van verdiencapaciteit tot en met het 75ste levensjaar. [gedaagde] heeft in dat verband concreet aangevoerd dat de gedingstukken niet de conclusie rechtvaardigen dat [eiser] carrière had kunnen maken als procesoperator. Gelet op de carrière van [eiser] , die bestond uit meerdere korte dienstverbanden, ligt niet direct voor de hand dat hij een vaste baan in de procestechniek had kunnen bemachtigen. Het is bovendien de vraag of zijn beperkingen dusdanig zijn dat hij binnen het hele scala van werkzaamheden binnen de procestechniek als gevolg daarvan in het geheel geen werkzaamheden binnen die branche zou kunnen uitoefenen. Dat geldt volgens [gedaagde] te meer nu er binnen de huidige arbeidsmarkt veel wordt gedaan om mensen met een beperking te faciliteren op de werkvloer. Evenmin staat vast welk oorzakelijk verband er bestaat tussen de (rest)beperkingen van [eiser] en het niet (ten volle) kunnen verrichten van (bepaalde) huishoudelijke taken, hetgeen zonder nader onderzoek ook niet vast te stellen is. Hetzelfde geldt voor de posten verlies aan zelfwerkzaamheid (kluswerkzaamheden in en rondom de woning) en mantelzorg. Dat als gevolg van de restklachten die voortvloeien uit het steekincident de noodzaak zou bestaan om gebruik te maken van een aangepaste auto door [eiser] wordt door [gedaagde] ook betwist en is, aldus [gedaagde] , op geen enkele wijze door [eiser] onderbouwd. Gelet op de gedingstukken heeft [eiser] voorafgaand aan het steekincident diverse blessures opgelopen. Onduidelijk is aldus [gedaagde] welke invloed deze blessures hebben op de causaliteit en de toerekenbaarheid. Uit de rapportage van [traumachirurg] volgt bovendien dat ten aanzien van de voet en/of het been verbetering mogelijk is, maar dat daar een ingreep voor nodig is, waar [eiser] zelf van af heeft gezien. Zonder nader onderzoek, door bijvoorbeeld een arbeidsdeskundige, kunnen aldus [gedaagde] geen conclusies met betrekking tot de schadeposten worden verbonden aan het rapport van [traumachirurg] . Ook kan niet een volledig vlekkeloos verlopend leven als uitgangspunt dienen voor de berekening van de schade, nu het immers gaat om een redelijke toekomstverwachting, aldus [eiser] .

2.6.

Uit het voorgaande volgt dat de gemotiveerde stellingen van [eiser] met betrekking tot de hierboven weergegeven schadeposten gemotiveerd door [gedaagde] zijn betwist. Bij deze stand van zaken heeft de rechtbank daarom behoefte aan voorlichting door één of meer onafhankelijke, door de rechtbank te benoemen, deskundigen. De rechtbank stelt zich daarbij voor een onderzoek te laten uitvoeren door een verzekeringsgeneeskundige, waarna vervolgens een onderzoek zal worden verricht door een arbeidsdeskundige. Waar nodig kunnen deze deskundigen samenwerken, als dat voor de totstandkoming van het rapport van de arbeidsdeskundige nodig is.

2.7.

Om proces economische redenen zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich bij gelijktijdig te nemen akte uit te laten over zowel het aantal verzekeringsgeneeskundige(n) en arbeidsdeskundige(n), de persoon van de deskundige(n) en de aan die deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één verzekeringsgeneeskundige en één arbeidsdeskundige.

2.8.

De rechtbank zal de zaak, in verband met de aankomende vakantieperiode, naar de rol van 28 augustus 2024 verwijzen, zodat partijen zich hierover bij akte kunnen uitlaten.

2.9.

De rechtbank is voornemens om aan de verzekeringsgeneeskundige de volgende vragen voor te leggen:

  1. Wilt u [eiser] oproepen voor een gesprek en aan de hand van het rapport van [traumachirurg] (productie 1 bij akte wijziging van eis in conventie) de functionele beperkingen van [eiser] omschrijven en de belastbaarheid neerleggen in een belastbaarheidsprofiel, een en ander ten behoeve van een arbeidsdeskundig onderzoek?

  2. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechtbank volgens u kennis dient te nemen?

2.10.

De rechtbank is verder voornemens om aan de arbeidsdeskundige de volgende vragen voor te leggen:

arbeid in loondienst

1. Wat zou naar uw inschatting het carrièreverloop van [eiser] zijn geweest indien er geen sprake zou zijn geweest van het steekincident?
Kunt u in dat kader aangeven welk opleidingsniveau [eiser] succesvol had kunnen volgen en afronden zonder beperkingen?

Wilt u bij beantwoording van deze vraag ook de te verwachten arbeidsduur per week aangeven en de periode(n) waarover [eiser] in dat geval vermoedelijk op de arbeidsmarkt werkzaam zou zijn geweest?

2. Kunt u aangeven wat – uitgaande van uw antwoord op de vorige vraag – het reële verdienvermogen, zowel bruto als netto, van de door [eiser] te verrichten arbeid zonder het steekincident zou zijn geweest?

3. Zijn er, rekening houdend met de beperkingen, zoals die blijken uit het rapport van de verzekeringsgeneeskundige, passende arbeidsmogelijkheden voor [eiser] te duiden? Zo ja, welke en voor hoeveel uur per week? Wilt u hierbij specifiek ingaan op de vraag of en in welke mate [eiser] geschikt is om de functie van procesoperator uit te voeren?

4. In het geval u vraag 3 bevestigend beantwoordt: wat is het reële verdienvermogen, zowel bruto als netto, van de door bij dat antwoord aangegeven arbeid?

5. Zijn er, rekeninghoudend met de beperkingen van [eiser] , zoals die blijken uit het rapport van de verzekeringsgeneeskundige, mogelijkheden tot (verdere) omscholing? Zo ja, welke opleiding(en) kom(t)(en) daarvoor in aanmerking, wat is de duur en wat zijn de kosten van die opleiding(en)?

6. Indien vraag 5 aan de orde is en door u in bevestigende zin is beantwoord, wat zou dan het te verwachten verdienvermogen, zowel bruto als netto, zijn na voltooiing van de door u in dat antwoord genoemde nadere omscholing en aan welk carrièreverloop zou dan volgens u gedacht kunnen worden?

7. Heeft u overigens nog opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang (kunnen) zijn?

huishoudelijke hulp

8. Welke taken kan [eiser] niet zelfstandig in huis uitvoeren?

9. Bestaat er een behoefte aan huishoudelijke hulp voor [eiser] , uitgedrukt in uren per jaar?

10. Wat zijn de redelijkerwijs met die huishoudelijke hulp gemoeide kosten?

11. Kan de hulpbehoefte door bepaalde voorzieningen en/of hulpmiddelen worden verminderd? Zo ja, door middel van welke voorzieningen/hulpmiddelen en in welke mate beïnvloeden deze de behoefte aan hulp en wat zijn de daarmee gemoeide kosten?

12. Acht u het waarschijnlijk dat de door u vastgestelde hulpbehoefte en de daarmee gemoeide kosten in de toekomst nog zullen veranderen? Zo ja, op welke wijze?

13. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechtbank volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?

zelfredzaamheid

14. Welke taken kan [eiser] , gelet op zijn belastbaarheid, in zijn leefomgeving niet uitvoeren?

14. Wat is de behoefte van [eiser] aan hulp voor de hiervoor onder 14 bedoelde taken, uitgedrukt in uren per jaar?

14. Wat zijn volgens u de redelijkerwijs met die hulp gemoeide kosten?

14. Wilt u aangeven of die hulpbehoefte door bepaalde voorzieningen en/of hulpmiddelen en/of inrichting kan worden verminderd? Zo ja, door middel van welke voorzieningen/hulpmiddelen/inrichting en in welke mate beïnvloeden deze de behoefte aan hulp en wat zijn de daarmee gemoeide kosten?

14. Acht u het waarschijnlijk dat de door u vastgestelde hulpbehoefte en de daarmee gemoeide kosten in de toekomst nog zullen veranderen? Zo ja, op welke wijze?

14. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?

2.11.

De rechtbank ziet, gelet op de inhoud van het tussenvonnis van 15 februari 2023, aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door [gedaagde] moeten worden betaald. [gedaagde] procedeert echter met een toevoeging. Om die reden hoeft [gedaagde] het voorschot niet te betalen en zal het voorschot uit ’s-Rijks kas voorlopig in debet worden gesteld. Welke partij de uiteindelijke kosten draagt, wordt beslist bij de kostenveroordeling in het eindvonnis. ECLI:NL:RBLIM:2024:5322