Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 121212 benauwdheid zwangere patiente; vraagstelling longarts

Rb Arnhem 121212 benauwdheid zwangere patiente; vraagstelling longarts

vervolg op: rb-arnhem-190912-benauwdheid-zwangere-patiente-huisarts-had-huisbezoek-moeten-doen-afleggen

2.  De verdere beoordeling 
2.1.  De partijen zijn het eens geworden over de discipline en de persoon van de deskundige, te weten prof. dr. P.E. Postmus, longarts. Prof. Postmus heeft desgevraagd te kennen gegeven bereid en in staat te zijn het deskundigenbericht uit te brengen en vrij te staan ten opzichte van de partijen. Hij zal tot deskundige worden benoemd. 

2.2.  [eisers] heeft verzocht in de opdracht op te nemen dat de deskundige zich kan laten voorlichten door een infectioloog en/of een bacterioloog, indien hij dat nodig zou oordelen. [gedaagde] heeft tegen dat laatste geen bezwaar. Deze suggestie wordt in de vraagstelling verwerkt op de hieronder aangegeven wijze. 

2.3.  [eisers] heeft geen bezwaren aangevoerd tegen de conceptvraagstelling. [gedaagde] heeft opgemerkt dat als hypothetisch tijdstip waarop een visite zou hebben plaatsgevonden, 3.30 uur dient te worden gehanteerd, dan wel dat de deskundige de vragen dient te beantwoorden voor zowel het tijdstip 1.30 uur als voor het tijdstip 3.30 uur. Hierin wordt [gedaagde] niet gevolgd. In r.o. 2.12. van het vonnis van 19 september 2012 is overwogen dat [gedaagde], op het moment van het telefoongesprek, niet kon uitsluiten dat van matige tot ernstige benauwdheid sprake was. De tekortkoming die onder r.o. 2.8. van dat vonnis is geformuleerd, komt er op neer dat [gedaagde], in een situatie waarin onvoldoende tot klaarheid was gebracht wat de toestand van patiënte was, geen huisbezoek heeft doen afleggen. Uitgangspunt is dus dat op het moment dat [gedaagde] over dat huisbezoek besliste, direct aansluitend aan het telefoongesprek, hij onvoldoende informatie had om vast te stellen of patiënte al dan niet kortademig was. Dat op zich is grond om uit te gaan van het tijdstip 1.30 uur. Er is dus geen aanleiding van die beslissing in het tussenvonnis terug te komen. 

2.4.  Voor wat betreft de vraagstelling heeft [gedaagde] een opmerking gemaakt over vraag c. Met die opmerking is rekening gehouden zoals hieronder vermeld. 

2.5.  Het voorschot voor de deskundige zal worden vastgesteld op € 6.000,00. [gedaagde] zal als aansprakelijke partij met het voorschot worden belast. 

2.6.  Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. 

3.  De beslissing 
De rechtbank 

beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen: 

a. Bent u aan de hand van het medisch dossier van huisarts en ziekenhuis van mevrouw X uit de weken voorafgaand aan 1 mei 1997 tot aan haar overlijden op 3 mei 1997, zo nodig in de vorm van een gemotiveerde schatting, in staat te herleiden in welke toestand zij zich in de nacht van 1 mei 1997 rond 1:30 uur bevond? 
b. Indien u daartoe in staat bent: wilt u dat - zoveel mogelijk gemotiveerd - dan doen? 
c. Kunt u aangeven hoe het ziektebeeld van mevrouw X zich zou hebben ontwikkeld en wat haar prognose zou zijn geweest, indien zij in de nacht door de huisarts was bezocht (om 1.30 uur) en adequaat was behandeld? U kunt zich bij de beoordeling van de behandeling die de huisarts zou hebben gegeven baseren op het rapport van dr. Van Berkestijn. 
d. Indien zij ook bij adequate behandeling blijvende gevolgen van haar ziekte zou hebben ondervonden, wilt u die dan beschrijven? 
e. Indien u over het voorgaande geen zekerheid hebt, kunt u dan gemotiveerd aangeven wat haar kansen waren geweest? Wilt u dit zo mogelijk in percentages uitdrukken? 
f. Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn? LJN BZ1098