Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb 's-Hertogenbosch 140710 letsel na verdoving; vraagstelling anesthesioloog, neuro(fysio)loog en neuroradioloog

Rb 's-Hertogenbosch 140710 letsel na verdoving; fout anesthesioloog? benoeming en vraagstelling anesthesioloog, neuro(fysio)loog en neuroradioloog;
- voorschot kosten deskundigenbericht tlv ziekenhuis vanwege gegronde medische tuchtklacht

vraagstelling

2.11.
Het ziekenhuis kan zich grotendeels vinden in de door de rechtbank voorgestelde vraagstelling. Zij stelt enkele aanvullingen voor. [eiser] stelt voor om de in vijf delen onderverdeelde vraagstelling als geformuleerd door zijn medisch adviseur (opgenomen als bijlage bij productie 46) over te nemen. [eiser] meent dat in het kader van waarheidsvinding zoveel mogelijk feiten en omstandigheden in het deskundigenonderzoek moeten worden betrokken omdat het de rechtbank aan medische kennis ontbreekt. Hij geeft aan dat het deskundigenadvies een optimale bijdrage behoort te leveren aan een zo waarheidsgetrouwe beslissing in het geschil tussen partijen. Om die reden dienen de deskundigen volgens hem ook de vraag te beantwoorden of de ziekte van Parkinson destijds bij het zetten van het betreffende Pippa-block invloed heeft gehad op het handelen van [gedaagde 1].

2.12.
Wat dat laatste betreft overweegt de rechtbank dat zij in het tussenvonnis van 25 november 2009 heeft overwogen dat [eiser] het aan [gedaagde 1] gemaakte verwijt voor de keuze van het pippa-block en het gebrek aan inzicht in zijn beperkingen als gevolg van de ziekte van Parkinson onvoldoende heeft onderbouwd zodat niet geoordeeld kan worden dat sprake is van een medische fout van [gedaagde 1] op deze punten. Daarmee is een verdere inhoudelijke beoordeling van deze verwijten niet meer aan de orde. In hetgeen thans door de medisch adviseur en de raadsman van [eiser] naar voren wordt gebracht ziet de rechtbank geen aanleiding terug te komen op haar eerdere beslissing.

2.13.
Voor wat betreft de te stellen vragen zal de rechtbank de door het ziekenhuis voorgestelde aanvullingen deels toevoegen, een en ander als hierna onder r.o. 2.14 weergegeven. Voor zover de voorgestelde aanvullingen niet zijn opgenomen, ziet de rechtbank daarin onvoldoende toegevoegde waarde ten opzichte van de reeds voorgestelde vragen. De rechtbank ziet voorts geen reden de uitvoerige aanvullende vragen als voorgesteld door de medisch adviseur van [eiser] op te nemen. Die vragen betreffen enerzijds vragen die betrekking hebben op de verwijten als vermeld onder r.o. 2.12. Die verwijten zijn in het tussenvonnis al afgedaan. Anderzijds hebben die vragen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende toegevoegde waarde ten opzichte van de reeds door de rechtbank voorgestelde vragen.

2.14.
De rechtbank zal de hierna op te nemen vragen aan de deskundigen voorleggen.

1. Heeft [gedaagde 1] naar uw oordeel bij het zetten van de verdoving en de daarop volgende inspuiting van de eerste 10 - 15 ml verdovingsvloeistof ten behoeve van de operatie op 5 december 2002 onzorgvuldig gehandeld in die zin dat hij niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot onder dezelfde omstandigheden in 2002 verwacht had mogen worden?

Wilt u uw antwoord toelichten en daarbij in ieder geval ingaan op de vraag:
 of sprake is geweest van intramedullaire of intraneurale inspuiting?
 wat de functie is van het gebruik van een zenuwstimulator en of gebruik van zenuwstimulatie impliceert dat de verdoving op juiste wijze is gezet?
 of de bewusteloosheid naar uw mening is ingetreden als gevolg van het inspuiten van een deel van de verdovingsvloeistof in het duramanchet?
U dient er, voor zover dat relevant is voor de beantwoording van de vraag, van uit te gaan dat [eiser] in zittende houding is gemarkeerd en in liggende houding is gepuncteerd (zie r.o. 4.22 van het tussenvonnis van 25 november 2009).

2. Heeft [gedaagde 1] naar uw oordeel onzorgvuldig gehandeld in die zin dat hij niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot onder dezelfde omstandigheden in 2002 verwacht had mogen worden door destijds, nadat na toediening van de eerste 10 - 15 ml verdovingsvloeistof bewustzijnsverlies met apneu en tensiedaling optrad, de rest van de in totaal 40 ml vloeistof toe te dienen?

Wilt u bij beantwoording van deze vraag in ieder geval ingaan op de vraag:
 of [gedaagde 1] de na eerste inspuiting opgetreden complicaties kon en mocht interpreteren als een vasovagale reactie?
 of in 2002 een norm bestond die inhield dat verdere toediening van de verdovingsvloeistof bij het optreden van complicaties direct gestaakt moest worden?
 of deze complicaties los staan van de wijze van inspuiting van de verdovingsvloeistof?

3. Indien u vraag 1 en/of 2 bevestigend heeft beantwoord, wilt u dan zo uitvoerig en gemotiveerd mogelijk aangeven:

a. waaruit dit handelen of nalaten bestaat en hoe wel gehandeld had moeten worden?

of het bij [eiser] opgetreden letsel (ernstige pijnen, blijvende functiebeperking aan de linkerarm en hangend ooglid links) een gevolg is van dit handelen of nalaten? Kunt u hierbij aangeven of dit letsel het gevolg is van de eerste of van de tweede gift verdovingsvloeistof?

Wilt u daarbij ook ingaan op de vraag of dit letsel het gevolg kan zijn geweest van tractie en wilt u aangeven waar u uw antwoord ter zake op baseert? Indien u de vraag niet met zekerheid kunt beantwoorden: wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van dit letsel en met welke mate van waarschijnlijkheid (bij voorkeur uit te drukken in een percentage)?

4. Wanneer u tot de conclusie zou komen dat nader medisch onderzoek van [eiser] (zoals bijvoorbeeld een MRI-onderzoek van de plexus brachialis) wenselijk of noodzakelijk is ter beantwoording van een of meer vragen, wilt u dan aangeven welk onderzoek geïndiceerd is en waarom?

5. Geven de standpunten van partijen, de stukken van het geding en/of uw bevindingen in het algemeen nog aanleiding tot opmerkingen die van belang zouden kunnen zijn voor het nemen van de beslissingen in deze zaak?

voorschot
2.15.
Zoals reeds in het tussenvonnis van 25 november 2009 vermeld, zal het voorschot op de kosten van de deskundigen moeten worden voldaan door [gedaagde 1] en het ziekenhuis. Het ziekenhuis geeft in de brief van 1 juli 2010 aan dat zij het niet redelijk acht dat zij wordt belast met het volledige voorschot. Zij geeft aan dat oordeel van de rechtbank op dit punt niet gemotiveerd is en stelt voor dat zij EUR 10.000,00 voorschiet en [eiser] het restant. De rechtbank ziet geen aanleiding terug te komen op haar eerdere beslissing om het ziekenhuis (volledig) te belasten met het voorschot op de kosten van de deskundigen. In de omstandigheid dat het Centraal Tuchtcollege de gegrondverklaring door het Regionaal Tuchtcollege van het tweede onderdeel van de klacht van [eiser] in stand heeft gelaten en de opgelegde maatregel van waarschuwing heeft gehandhaafd, ziet de rechtbank, hoewel daarmee nog geen duidelijkheid is gegeven over de gegrondheid van de door [eiser] in deze civiele procedure ingestelde vorderingen, wel voldoende aanleiding om het ziekenhuis met het volledige voorschot te belasten. Voorts is weliswaar, zoals het ziekenhuis opmerkt, de vordering tegen [gedaagde 1] verjaard maar dit laat onverlet dat het ziekenhuis op grond van art. 7:462 BW mede aansprakelijk is voor een eventuele tekortkoming van [gedaagde 1]. Tegen de hoogte van het voorschot hebben partijen geen bezwaren aangevoerd.

2.16.
In afwachting van de door het ziekenhuis te nemen akte zal voor het overige iedere verdere beslissing worden aangehouden. ECLI:NL:RBSHE:2010:4319