Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 070421 geen benoeming neuroloog en neuropsycholoog onjuist gebruik blokkeringsrecht, wel benoeming oogarts, vraagstelling terzake

RBMNE 070421 geen benoeming neuroloog en neuropsycholoog na beroep op blokkeringsrecht, wel benoeming oogarts, vraagstelling terzake

2
De feitelijke toedracht en schadeafwikkeling tot nu toe

2.1.
[verzoeker] is op 31 mei 2011 op zijn fiets betrokken geraakt bij een verkeersongeval met een auto. [verzoeker] was destijds 14 jaar oud. De betrokken automobilist was verzekerd bij Allianz. Allianz heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.

2.2.
Bij het ongeval is [verzoeker] ernstig gewond geraakt. Het opgelopen letsel bestond onder andere uit aangezichtsfracturen, een schedelfractuur, gebitsletsel en oogletsel. [verzoeker] is in eerste instantie opgenomen en behandeld in het UMCU. Daarna heeft er nog behandeling plaatsgevonden door een revalidatiearts van Revalidatiecentrum [revalidatiecentrum] en is [verzoeker] verwezen voor nader oogheelkundig onderzoek en heeft psychologische en tandheelkundige behandeling plaatsgevonden. [verzoeker] stelt door het ongeval eveneens (aanhoudende) cognitieve klachten te ervaren.

2.3.
In het kader van de schadeafwikkeling hebben partijen in 2016 gezamenlijk een neurologische expertise aangevraagd bij neuroloog dr. [B] (hierna: [B] ). [B] achtte het voor zijn onderzoek noodzakelijk om een neuropsycholoog in te schakelen en heeft neuropsycholoog drs. [C] (hierna: [C] ) verzocht om dit neuropsychologisch (hulp)onderzoek uit te voeren.

2.4.
In januari 2017 heeft neuropsychologisch onderzoek plaatsgevonden en op 28 april 2017 heeft [C] een conceptrapportage opgesteld en deze toegestuurd aan [verzoeker] . Op 23 mei 2017 heeft (de vader van) [verzoeker] aan [C] laten weten dat het rapport niet wordt geblokkeerd en dat eventuele correcties zo snel mogelijk zullen worden doorgegeven. [C] heeft [verzoeker] op 31 mei 201 laten weten graag voor 3 juni 2017 een inhoudelijke reactie te ontvangen waarna het rapport kon worden afgerond en aan [B] zou worden gezonden. De gemachtigde van [verzoeker] heeft daarop contact opgenomen met [C] en aangegeven ook graag een exemplaar van het conceptrapport te ontvangen. [C] heeft het conceptrapport vervolgens op 2 juni 2017 als bijlage bij een e-mailbericht aan de gemachtigde van [verzoeker] gestuurd. Bij het verzenden van een kopie van dit e-mailbericht, heeft [C] het conceptrapport – onbedoeld – ook toegestuurd aan [B] en [D] (de schaderegelaar van Allianz). [C] heeft hen binnen enkele uren van zijn vergissing op de hoogte gebracht en hen gevraagd om het conceptrapport als niet verzonden te beschouwen en te verwijderen. Zowel [B] als [D] hebben daarop aangegeven dit gedaan te hebben.

2.5.
[verzoeker] heeft vervolgens – op advies van zijn gemachtigde – alsnog een beroep gedaan op zijn blokkeringsrecht omdat [C] het conceptrapport in strijd met de daarvoor geldende regels aan (de schadebehandelaar van) Allianz had verstrekt en hij daarnaast van mening was dat de conceptrapportage zowel voor wat betreft de inhoud als voor wat betreft de wijze van totstandkoming onzorgvuldig was. [B] heeft partijen op 12 september 2017 bericht dat hij had begrepen dat – na blokkering van het rapport van [C] – nogmaals neuropsychologisch onderzoek zou worden verricht maar dat hij daarover niets meer had vernomen. Aangezien hij zijn rapport daarom niet kon voltooien, heeft hij de zaak gesloten in afwachting van verdere ontwikkelingen.

2.6.
In juli 2018 heeft [verzoeker] het conceptrapport van [C] alsnog ter beschikking gesteld aan de medisch adviseur van Allianz. [verzoeker] achtte zich echter niet gebonden aan de conclusies van [C] en stelde zich op het standpunt dat er een nieuw neuropsychologisch onderzoek plaats moest vinden. Allianz kon zich niet in de bezwaren van [verzoeker] vinden en stelde zich op het standpunt dat het rapport van [C] beschikbaar moest worden gesteld aan [B] zodat hij de neurologische expertise alsnog af zou kunnen ronden.

2.7.
In verband met de bezwaren van [verzoeker] tegen de inhoud en de totstandkoming van het conceptrapport heeft hij een klacht tegen [C] ingediend bij het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP). Het College van Toezicht van het NIP heeft bij uitspraak van 19 september 2019 geoordeeld dat de handelwijze van [C] – door het conceptrapport in strijd met de daarvoor geldende regels aan (de schadebehandelaar van) Allianz te verstrekken – weliswaar niet helemaal juist is (waardoor de klacht gegrond is), maar niet zodanig ernstig dat hem hiervoor een maatregel moet worden opgelegd. Voor het overige is geoordeeld dat [verzoeker] geen belang bij zijn klacht had omdat het een verzekeringskwestie betreft die het College van Toezicht van het NIP in beginsel niet aangaat.

3
Het verzoek en het verweer

Verzoek [verzoeker]

3.1.
Vanwege de hiervoor in 2.4 omschreven handelwijze van [C] en de bezwaren tegen de inhoud van het conceptrapport, verzoekt [verzoeker] een nieuw neurologisch en neuropsychologisch onderzoek te gelasten. [verzoeker] is van mening dat de totstandkoming van de conceptrapportage van [C] dermate onzorgvuldig is dat dit niet strookt met de daartoe bestaande medische standaard zoals die van een bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Ook voert hij aan dat er sprake is van onzorgvuldigheid omdat er vergaande conclusies worden getrokken in het conceptrapport die op geen enkele manier verankerd zijn in de uitkomsten van de verrichtte testen.

3.2.
Daarnaast verzoekt [verzoeker] een tandheelkundig en oogheelkundig deskundigenonderzoek te gelasten.

3.3.
[verzoeker] heeft voor alle deskundigen een vraagstelling voorgesteld en meent dat de kosten voor rekening van Allianz dienen te komen.

Verweer Allianz

3.4.
Allianz verzet zich tegen het verzoek tot het gelasten van een nieuw neurologisch en neuropsychologisch onderzoek. Allianz voert aan dat het verzoek van [verzoeker] in strijd is met de goede procesorde. De omstandigheid dat [C] het conceptrapport per abuis aan de schadebehandelaar van Allianz heeft toegezonden, brengt niet met zich mee dat er sprake is van dusdanig zwaarwegende bezwaren dat het deskundigenbericht terzijde moet worden geschoven. Ook betwist Allianz het standpunt van [verzoeker] dat [C] op bepaalde punten niet uitvoerig is ingegaan of daarover geen nadere informatie heeft ingewonnen. [C] heeft [verzoeker] in de gelegenheid gesteld om te reageren op het rapport en heeft zijn ouders in de gelegenheid gesteld om contact op te nemen met hem voor een toelichting. Allianz voert verder aan dat het rapport tot stand is gekomen op basis van de anamnese, het medisch dossier en de onderzoeksbevindingen van [C] en dat de bevindingen van [C] bovendien navolgbaar zijn. Zowel procedureel als inhoudelijk is het rapport van [C] op juiste wijze tot stand gekomen en er is dus geen sprake van zodanige bezwaren aan (de totstandkoming van) van het rapport dat met een voldoende mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat de bodemrechter de bevindingen van [C] niet zal volgen. Dat er (ook bij de medisch adviseur van [verzoeker] ) bezwaren bestaan ten aanzien van de juistheid van bevindingen van [C] , volstaat niet.

3.5.
De door [verzoeker] verzochte tandheelkundige en oogheelkundige deskundigenonderzoeken zijn volgens Allianz prematuur en in strijd met de goede procesorde. [verzoeker] heeft onvoldoende medische informatie verstrekt om deze deskundigenonderzoeken op een zinvolle wijze te laten plaatsvinden. Bovendien is het voor Allianz volstrekt onduidelijk waarom een tandheelkundige expertise nodig wordt geacht; over het tandkundig letsel bestaat geen discussie ten aanzien van de causaliteit.

3.6.
Voor het geval de rechtbank oordeelt dat er één of meerdere deskundigenonderzoek(en) plaats zouden moeten vinden, stelt Allianz diverse deskundigen en vraagstellingen voor. Daarnaast meent zij dat [verzoeker] de kosten van de onderzoeken zal moeten dragen.

4
De beoordeling

4.1.
Tijdens de zitting heeft [verzoeker] verklaard dat partijen hebben afgesproken dat zij het tandheelkundige gedeelte in onderling overleg zullen oplossen. Het verzoek tot het benoemen van een tandheelkundig deskundige heeft [verzoeker] daarom ingetrokken.

4.2.
Bij de beoordeling van de overige door [verzoeker] verzochte deskundigenonderzoeken stelt de rechtbank voorop dat een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht (slechts) wordt afgewezen als het verzoek in strijd is met de goede procesorde, de bevoegdheid misbruikt wordt of het verzoek afstuit op een ander door de rechtbank zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.

Neurologisch en neuropsychologisch onderzoek

4.3.
Wat betreft het door [verzoeker] verzochte neurologisch en neuropsychologisch onderzoek, overweegt de rechtbank als volgt. Partijen zijn gezamenlijk overeengekomen een neurologische expertise te laten verrichten en hebben hierbij overeenstemming bereikt over de benoeming van [B] als expertiserend neuroloog en de aan de neuroloog voor te leggen vraagstelling. Ook stond in de opdracht aan [B] dat hij een andere deskundige mocht inschakelen indien hij dat nodig achtte voor zijn onderzoek. Deze overeenstemming tussen partijen heeft ertoe geleid dat [B] een onderzoek is gestart – in welk kader [verzoeker] ook door hem is gezien – en [C] op verzoek van [B] is ingeschakeld voor de uitvoering van neuropsychologisch (hulp)onderzoek.

Na [verzoeker] te hebben onderzocht, heeft [C] zijn bevindingen neergelegd in een conceptrapport en heeft hij [verzoeker] in de gelegenheid gesteld eventueel gebruik te maken van zijn correctierecht en / of blokkeringsrecht. Hierop heeft [verzoeker] [C] laten weten dat hij geen beroep op zijn blokkeringsrecht deed en zijn correcties op korte termijn door zou geven.

4.4.
Vervolgens is dit buitengerechtelijke traject gestagneerd omdat [verzoeker] op advies van zijn gemachtigde alsnog een beroep op zijn blokkeringsrecht heeft gedaan. De rechtbank stelt vast dat deze en de daarop volgende gang van zaken afwijkt van de werkwijze zoals die in de praktijk zowel in rechte als buiten rechte wordt gehanteerd bij de totstandkoming van (voorlopige) deskundigenberichten op gezamenlijk verzoek van partijen. Voor zover [verzoeker] al had kunnen terugkomen op zijn eerdere beslissing om het conceptrapport niet te blokkeren, lijkt het beroep op het blokkeringsrecht dat [verzoeker] daarna op aanraden van zijn gemachtigde alsnog heeft gedaan, niet op de juiste gronden te zijn gestoeld. Het blokkeringsrecht (geregeld in artikel 7:646 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek) brengt mee dat als iemand medisch wordt beoordeeld (mede) in opdracht van een ander, de beoordelend arts deze persoon de mogelijkheid moet geven om te beslissen of de medische gegevens die in het kader van die beoordeling worden gegenereerd, aan de (mede)opdrachtgever van die beoordeling mogen worden verstrekt of dat de betrokkene de bescherming van zijn privacy laat prevaleren en het verstrekken van die medische gegevens daarom blokkeert. [verzoeker] stelt echter een beroep op zijn blokkeringsrecht te hebben gedaan omdat [C] het conceptrapport ten onrechte aan (de schadebehandelaar van) Allianz had verstrekt en hij zich bovendien zowel inhoudelijk als voor wat betreft de wijze van totstandkoming niet in het conceptrapport kon vinden. Eventuele privacyoverwegingen lijken daarbij geen rol te hebben gespeeld.

4.5.
Nu de bezwaren van [verzoeker] tegen (de totstandkoming van) het conceptrapport van [C] voornamelijk inhoudelijk van aard waren, had het op de weg van [verzoeker] gelegen om – in plaats van het conceptrapport alsnog te blokkeren – inhoudelijk de discussie met [C] aan te gaan door opmerkingen bij het rapport te maken en vragen te stellen. Conform de gebruikelijke werkwijze bij de totstandkoming van (voorlopige) deskundigenberichten in en buiten rechte, zouden (de medisch adviseurs van) zowel [verzoeker] als Allianz daartoe immers door [C] zijn uitgenodigd als [verzoeker] het conceptrapport niet zou hebben geblokkeerd. [C] zou vervolgens in zijn eindrapport op deze inhoudelijke opmerkingen en/of vragen van partijen hebben kunnen (en moeten) reageren. Zover is het echter niet gekomen. Het blokkeringsrecht is hier feitelijk gebruikt om het buitengerechtelijke deskundigentraject te doorkruisen (omdat [verzoeker] zich niet kon vinden in de bevindingen van de deskundige) en daarmee uiteindelijk een nieuw deskundigenbericht af te dwingen. Daarvoor is het blokkeringsrecht echter niet bedoeld.

4.6.
Het onderzoek dat [C] heeft gedaan en het conceptrapport dat hieruit voort is gekomen, is op dezelfde manier uitgevoerd als in het geval dat de rechter op verzoek van één van partijen een voorlopig deskundigenonderzoek had gelast. Ook zijn beide partijen tijdens het maken van de afspraken over het onderzoek en het onderzoek zelf bijgestaan door deskundige raadslieden. Onder zulke omstandigheden moet worden aangenomen dat een rapport dat hieruit voortkomt, op één lijn kan worden gesteld met een door de rechter opgedragen deskundigenbericht. In zo’n geval geldt dat wanneer geen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan tegen de wijze van totstandkoming of de inhoud van het rapport, het in strijd is met de goede procesorde om een nieuw onderzoek, via een voorlopig deskundigenbericht, te verlangen. Een andere opvatting zou afbreuk doen aan de wenselijke praktijk dat de betrokken partijen bij gevallen van letselschade zo mogelijk buiten de rechter om overeenstemming bereiken over een gezamenlijk deskundigenonderzoek ten behoeve van de (voortvarende) afwikkeling van de schade of de inschatting van de proceskansen (vgl. hof Amsterdam 16 maart 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BM9228).

4.7.
De rechtbank treedt niet in de vraag of de bevindingen van [C] in het conceptrapport al dan niet moeten worden gevolgd. Beantwoording van die vraag is immers voorbehouden aan de bodemrechter (en eventueel de rechter in een deelgeschilprocedure op de voet van artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Bovendien kan deze vraag pas worden beantwoord als [C] zijn rapport met inachtneming van de inhoudelijke opmerkingen en/of aanvullende vragen van beide partijen definitief heeft afgerond.

4.8.
De rechtbank is verder van oordeel dat er geen zodanig zwaarwegende bezwaren aan de (totstandkoming van) het conceptrapport van [C] kleven, dat er in dit stadium van het buitengerechtelijke traject een nieuw deskundigenonderzoek door een neuropsycholoog zou moeten worden bevolen. Dat het conceptrapport per abuis is toegezonden aan (de schadebehandelaar van) Allianz en er hiermee processueel iets verkeerd is gegaan, is weliswaar ongelukkig geweest, maar brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich mee dat er sprake is van een zwaarwegend bezwaar tegen (de totstandkoming van) het conceptrapport. Nadat [C] ontdekt had dat hij het conceptrapport per abuis ook aan (de schadebehandelaar van) Allianz had gezonden, heeft hij direct actie ondernomen. Door (de schadebehandelaar van) Allianz is vervolgens bevestigd dat hij het conceptrapport ongelezen heeft verwijderd. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om aan te nemen dat het conceptrapport (op dat moment) toch is ingezien door (de schadebehandelaar van) Allianz. Verder geldt dat [C] [verzoeker] de gelegenheid heeft gegeven om zijn ouders mee te nemen naar het onderzoek. Ook zijn [verzoeker] en zijn ouders in de gelegenheid gesteld om te reageren op het conceptrapport en contact met [C] op te nemen voor een verdere toelichting. Voor zover bekend, hebben [verzoeker] en zijn ouders hier geen gebruik van gemaakt. Ook in dit opzicht bestaan derhalve geen steekhoudende en zwaarwegende bezwaren tegen (de totstandkoming van) het conceptrapport. Dat de medisch adviseur van [verzoeker] (en [verzoeker] zelf) zich niet kan vinden in de inhoudelijke conclusies van [C] in het conceptrapport, brengt ook niet met zich mee dat aangenomen kan worden dat er zodanige bezwaren aan het conceptrapport kleven dat het door partijen overeengekomen buitengerechtelijke traject onderbroken zou moeten worden. Daarbij speelt ook mee dat [C] überhaupt (nog) niet in de gelegenheid is gesteld op de inhoudelijke opmerkingen en/of vragen van partijen te reageren en zijn rapport definitief af te ronden. Er ligt op dit moment dus nog slechts een conceptrapportage.

4.9.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [verzoeker] het buitengerechtelijke deskundigentraject op onjuiste wijze heeft doorkruist. In plaats van zich (alsnog) op zijn blokkeringsrecht te beroepen omdat hij zich niet kon vinden in de bevindingen van de deskundige, had het de weg van [verzoeker] gelegen om opmerkingen te maken en/ of aanvullende vragen te stellen naar aanleiding van het conceptrapport, om de deskundige zo in staat te stellen daar inhoudelijk op te reageren. Indien en voor zover [verzoeker] bezwaren zou blijven houden tegen het definitieve deskundigenbericht, had het op zijn weg gelegen om de vraag of de bevindingen van [C] in het definitieve rapport al dan niet moeten worden gevolgd, voor te leggen aan de bodemrechter (of eventueel de rechter in deelgeschil). Daarbij heeft [verzoeker] geen, althans onvoldoende zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen het conceptrapport van [C] aangevoerd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat er dit stadium van het buitengerechtelijke traject een nieuw deskundigenonderzoek door een neuropsycholoog zou moeten plaatsvinden. Het door [verzoeker] verzochte deskundigenonderzoek door een neuroloog en neuropsycholoog is in strijd met de goede procesorde en wordt daarom afgewezen.

Oogheelkundig onderzoek

4.10.
Ten aanzien van het oogheelkundige onderzoek heeft Allianz op de zitting aangegeven geen bezwaar (meer) te hebben tegen het laten verrichten van een deskundigenonderzoek. De rechtbank is ook niet gebleken dat toewijzing van dit gedeelte van het verzoek voor het overige strijdig is met een goede procesorde. Dit gedeelte van het verzoek zal dan ook worden toegewezen.

Deskundige oogarts

4.11.
Partijen hebben overeenstemming bereikt drs. J.C. Bleeker, oogarts en verbonden aan IOP Oogheelkundig Expertisebureau, als deskundige te benoemen. Drs. Bleeker heeft zich desgevraagd bereid verklaard om als deskundige op te treden en zal daarom als deskundige worden benoemd.

Vraagstelling oogarts

4.12.
Partijen zijn het erover eens dat bij de door de oogarts te beantwoorden vragen moet worden uitgegaan van de IWMD-vraagstelling. Bij zijn onderzoek wordt drs. Bleeker daarom verzocht een gemotiveerd antwoord te geven op de volgende vragen: ECLI:NL:RBMNE:2021:1340