Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 090419 partijverklaring tzv klachten is uitgangspunt voor bewijslevering; ondersteuning gezocht in bevindingen en verklaringen van derden; volgt benoeming psychiater

GHARL 090419 partijverklaring tzv klachten is uitgangspunt voor bewijslevering; ondersteuning gezocht in bevindingen en verklaringen van derden; volgt benoeming psychiater

2. De verdere bespreking van de grieven 

2.1
Partijen verschillen van mening over de vraag of, en zo ja, welke klachten [appellante] heeft en of, als sprake is van klachten, sprake is van causaal verband tussen deze klachten en het ongeval in 2010.

2.2
In de buitengerechtelijke fase is op verzoek van beide partijen een expertise verricht door de psychiater dr. [B] (hierna: [B] ). [B] heeft op 19 april 2012 gerapporteerd. De belangrijkste onderdelen van het rapport van [B] zijn aangehaald in rechtsoverweging 5.9 van het tussenarrest.

2.3
Sinds de expertise van dr. [B] zijn (bijna) zeven jaren verstreken. In deze periode is [appellante] behandeld door een psycholoog en een psychiater van het Centrum voor Transculturele GGZ (NOAGG), gezien door een psychiater van Altrecht en onder behandeling geweest bij GGZ Centraal. 
Bovendien is haar in 2015 opnieuw een auto-ongeval overkomen.

2.4
[appellante] heeft psychiater dr. [C] opdracht gegeven een psychiatrische expertise te verrichten, maar diens rapport van 11 mei 2015 is fundamenteel bekritiseerd door de psychiater prof. dr. [D] , die door Bovemij is ingeschakeld.

2.5
Het bovenstaande is in beginsel voldoende reden om een nieuw onderzoek door een psychiater te laten verrichten naar het bestaan en het verloop van de klachten van [appellante] en het causaal verband tussen die klachten en het ongeval. Het hof merkt daarbij op dat partijen het erover eens zijn dat indien een deskundigenonderzoek noodzakelijk is - volgens Bovemij is dat niet het geval - een onderzoek door een psychiater, gelet op het karakter van de gestelde klachten, het meest voor de hand ligt.

2.6
Bovemij meent echter dat een nieuw deskundigenonderzoek achterwege kan blijven. Bovemij voert daartoe - kort weergegeven - het volgende aan:
- [appellante] heeft niet bewezen dat sprake is van ongevalsgerelateerde klachten. Uit de beschikbare gegevens volgt dat de door [appellante] gestelde klachten het gevolg zijn van 
pre-existente burnout als gevolg van overbelasting en problemen in de privésfeer. Ten aanzien van de klachten wordt niet voldaan aan het (volgens Bovemij weinig heldere en zelfs ongelukkige) 'plausibliteitscriterium' dat het hof hanteert;
- Er kan, gelet op diverse onjuist gebleken stellingen van [appellante] , niet vanuit worden gegaan dat [appellante] correcte informatie verstrekt over haar klachten. Dat is in dit geval extra klemmend omdat het bewijs voor het bestaan en de omvang van de klachten uiteindelijk is gebaseerd op de informatie die [appellante] daarover (heeft) verstrekt;
- Het is duidelijk dat [appellante] haar klachten heeft geaggraveerd. De oorzaak van deze aggravatie in 2012 is nu niet meer vast te stellen, zeker niet nu de door [appellante] verstrekte informatie aantoonbaar onbetrouwbaar is gebleken;
- Door [B] en door neuropsycholoog [E] is in hun rapporten het begrip simulatie gebruikt. Dat is uitzonderlijk en wijst erop dat deze beide deskundigen de mogelijkheid van simulatie serieus hebben overwogen. Als sprake is van simulatie, staat dat in de weg aan het bestaan van ongevalsgerelateerde klachten.

2.7
Het hof ziet in de opmerkingen van Bovemij geen reden om terug te komen op wat het heeft overwogen over het bewijs van het bestaan van moeilijk objectiveerbare klachten. Anders dan Bovemij lijkt te veronderstellen, is voor dat bewijs voldoende dat de benadeelde stelt dat hij/zij klachten heeft. Natuurlijk zijn de verklaringen van de benadeelde - afgelegd ten overstaan van de rechter en vastgelegd in dossieraantekeningen, brieven en rapporten van behandelend artsen of in rapporten van deskundigen - cruciaal voor het te leveren bewijs. Dat is inherent aan het object van het bewijs, de klachten die de benadeelde stelt te hebben. De enkele verklaringen van de benadeelde leveren onvoldoende bewijs op, maar moeten steun vinden in aanvullend bewijs dat voldoende sterk is en zodanig essentiële punten betreft dat zij de verklaringen van de benadeelde voldoende geloofwaardig maken. Dat aanvullend bewijs kan gelegen zijn in de informatie over de medische behandeling, in verklaringen van derden (zoals familieleden, buren, collega's) over hun ervaringen met de klachten van de benadeelde en in het oordeel van een of meer medisch deskundigen over de gestelde klachten in combinatie met het eigen onderzoek door de deskundige en de informatie uit het medisch dossier. Al deze informatie tezamen kan tot het oordeel leiden dat de gestelde klachten voldoende aannemelijk, 'plausibel', zijn. Dat zal doorgaans het geval zijn wanneer kan worden vastgesteld dat sprake is van een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten. 
Anders dan Bovemij lijkt te veronderstellen, is een dergelijke benadering van het door een partij te leveren bewijs niet uniek voor het bewijs van moeilijk te objectiveren klachten. In veel gevallen - ook buiten de letselschade - vormt de verklaring van een van partijen over het te leveren bewijsobject (bijvoorbeeld de toedracht van een ongeval of de totstandkoming van een niet schriftelijk vastgelegde overeenkomst) het uitgangspunt voor de bewijslevering, in die zin dat ondersteuning van die verklaring wordt gezocht in de bevindingen en verklaringen van derden.

2.8
Het hof volgt Bovemij ook niet in het betoog dat de verklaringen van [appellante] zo onbetrouwbaar moeten worden geacht dat eraan voorbij moet worden gegaan. Het enkele feit dat het hof [appellante] niet heeft gevolgd in haar stellingen over haar inkomsten uit het restaurant en in dat verband heeft overwogen dat enkele overgelegde schriftelijke verklaringen niet geloofwaardig zijn, kan die conclusie niet dragen. Net zo min als de volkswijsheid 'eens een dief altijd een dief' een deugdelijke juridische basis heeft, kan er in rechte van worden uitgegaan dat de in de loop der tijd ten overstaan van verschillende artsen afgelegde, en tegen een te benoemen deskundige nog af te leggen, verklaringen van een partij ook wel ongeloofwaardig zullen zijn alleen omdat die partij ongeloofwaardige verklaringen van derden heeft overgelegd. 
De deskundigen [B] en [E] hebben de hypothese van simulatie besproken, maar verworpen. Als Bovemij in hun rapporten leest dat zij er mogelijk vanuit zijn gegaan dat [appellante] simuleerde, leest zij meer dan erin vermeld staat en berust het meerdere op speculatie.

Het is, ten slotte, aan de te benoemen deskundige om, mede in het licht van de recente medische informatie (opnieuw) te beoordelen of [appellante] heeft geaggraveerd en/of (nog) aggraveert en wat daarvan de oorzaak is. Het hof ziet geen reden om op dit oordeel, dat bij uitstek in het domein van de deskundige ligt, vooruit te lopen.

2.9
Het hof ziet in de hiervoor besproken argumenten van Bovemij geen reden om een nieuw onderzoek door een deskundige, een psychiater in dit geval, achterwege te laten. Partijen verschillen van mening over de persoon van de te benoemen deskundige.

2.10
Het hof zal, zoals Bovemij heeft voorgesteld, [B] benoemen. Hij heeft [appellante] destijds gezien en een rapport over haar uitgebracht, waartegen geen steekhoudende kritiek is ingebracht. Het ligt dan ook het meest voor de hand dat [B] opnieuw een rapport uitbrengt, waarin hij voortbouwt op zijn eerdere rapport en de ontwikkelingen die zich sinds dat rapport hebben voorgedaan in zijn nieuwe rapport betrekt. [B] is ook bereid een benoeming tot deskundige te aanvaarden.

2.11
Het hof zal, anders dan Bovemij bepleit, Bovemij belasten met het voorschot op de kosten van de deskundige. Daartoe is redengevend dat niet ter discussie staat dat Bovemij aansprakelijk is voor de gevolgen van het aan [appellante] overkomen ongeval. Omdat het onderzoek noodzakelijk is om deze gevolgen in kaart te brengen, is het uitgangspunt dat Bovemij met het voorschot op de kosten daarvan wordt belast (vgl. artikel 6:96 lid 2 sub b BW). Het hof ziet in wat Bovemij heeft aangevoerd onvoldoende redenen om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken.

2.12
Het voorschot op de kosten van de deskundige zal worden vastgesteld op € 5.750,- uitgaande van de onderstaande onderbouwing door de deskundige.

Verrichtingen arts

20

uren

3500,00

 

Verrichtingen administratie

10

uren

750,00

 

Opvraag kosten

1

maal

250,00

 

Kantoorkosten

5

%

225,00

+

Subtotaal

   

4725,00

 

BTW

21

%

992.25

+

Totaal

   

5717.25

 

2.13
Het komt het hof zinvol voor om aan de deskundige de standaard IWMD vraagstelling voor te leggen, omdat het onderzoek van de deskundige ook bedoeld is om zicht te krijgen op de huidige situatie van [appellante] . Het hof zal de standaard vraagstelling aanvullen met de door Bovemij voorgestelde vragen over de aggravatie. Ook zal het hof de vraag over de consistentie iets aanvullen.

2.14
Dat leidt tot de volgende vraagstelling:

1 DE SITUATIE MET ONGEVAL
Anamnese (aanbeveling 2.2.4 RMSR (Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage))
a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen? Welke overige klachten en beperkingen op uw vakgebied worden desgevraagd gemeld? Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied de onderzochte aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL), loonvormende arbeid en het uitoefenen van hobby's, bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid? In hoeverre is sprake van een verandering ten opzichte van uw onderzoek in 2012?

Medische gegevens (aanbeveling 2.2 6 RMSR)

b. Wilt u op basis van het medisch dossier van de onderzochte een beschrijving geven van:
- de medische voorgeschiedenis van de onderzochte;
- de medische behandeling van het letsel van de onderzochte en het resultaat daarvan.

Medisch onderzoek (aanbeveling 2 2.5 en aanbeveling 2,2 7 RMSR)

c. Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek?

Consistentie (aanbeveling 2.2.8 RMSR)

d. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die u verkreeg van de onderzochte zelf (bij dit onderzoek en bij het door u in 2012 verrichte onderzoek), de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uit de arresten van het hof en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
e. Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van de onderzochte op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt?

Diagnose (aanbeveling 2.2.15 RMSR)

f. Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven? Wilt u eventuele veranderingen ten opzichte van uw onderzoek in 2012 aangeven en toelichten?

Beperkingen (aanbeveling 2.2.17 en aanbeveling 2.2.18)

g. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in haar huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige? Indien de beperkingen afwijken van de situatie in 2012, wilt u dat dan toelichten en aangeven met ingang wanneer deze wijzigingen zijn ontstaan?

Medische eindsituatie (aanbeveling 2.2.14 RMSR)

h. Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
i. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
j. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
k. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 1g)?

Aggravatie 
l. Heeft u onderzoek gedaan naar mogelijke aggravatie of simulatie van klachten door [appellante] ?
m. Kunt u (op een schaal van 1 tot 10, met de 1 als laagste en de 10 als hoogste mate) de mate van de door u geconstateerde aggravatie aangeven? Wilt u dat, zo mogelijk, ook doen voor de door u bij uw onderzoek in 2012 geconstateerde aggravatie?
n. Indien nu sprake is van aggravatie, wat is de oorzaak daarvan?
o. Heeft u bij uw onderzoek in 2012 onderzoek gedaan naar de oorzaak van de door u toen vastgestelde "duidelijke aggravatie"?
p. Zo ja, waarin heeft dat onderzoek bestaan en wat waren uw bevindingen?
q. Zo nee, wilt u daarnaar, indien mogelijk, alsnog onderzoek doen? Als u dat onderzoek heeft verricht, wilt u dan aangeven waaruit het heeft bestaan en wat uw bevindingen zijn?

2 DE SITUATIE ZONDER ONGEVAL
Meestal zal het niet mogelijk zijn om onderstaande vragen (met name de vragen 2c - 2e) met zekerheid te beantwoorden. Van u wordt ook niet gevraagd zekerheid te bieden. Wel wordt gevraagd of u vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied uw mening wilt geven over kansen en waarschijnlijkheden. Het is dus de bedoeling dat u aangeeft wat u op grond van uw deskundigheid op uw vakgebied op deze vragen kunt antwoorden (aanbeveling 2.2.14 en aanbeveling 2.2.16 RMSR).
Klachten, afwijkingen en beperkingen voorongeval

a. Bestonden voor het ongeval in 2010 bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte nu nog steeds heeft? Wilt u bij uw antwoord op deze vraag in het bijzonder aandacht schenken aan eventuele klachten ten gevolge van overbelasting vanwege werk (een lange werkweek) en privé (onder meer zorgen over de gezondheidssituatie van de echtgenoot)?
b. Zo ja, kunt u dan aangeven welke beperkingen (aanbeveling 2.2.17 en aanbeveling 2.2.18 RMSR) voor het ongeval uit deze klachten en afwijkingen voortvloeiden en nu nog steeds uit deze klachten en afwijkingen voortvloeien?

Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval
c. Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen? Wilt u in dit verband in elk geval aandacht besteden aan klachten die het gevolg zouden kunnen zijn van het ongeval in 2015, van de eventuele verkoop van het restaurant van onderzochte en aan de ernst en duur van de klachten die onderzochte stelt te ondervinden van het ongeval uit 2010?
d. Zo ja (dus zonder ongeval ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan? 
e. Vormt de ernst en/of de duur van de door u vastgestelde klachten van de onderzochte een indicatie voor het bestaan van een bijzondere kwetsbaarheid van de onderzochte voor het ontwikkelen van deze klachten bij 'tegenslag?
f. Kunt u aangeven welke beperkingen (aanbeveling 2.2.17 en aanbeveling 2.2.18 RMSR) uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid?
g. Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde niet-ongevalsgerelateerde klachten en afwijkingen?
h. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
i. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
j. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 2e)?

Behandelingen
k. Welke behandelingen of therapieën op uw vakgebied zijn medisch geïndiceerd voor betrokkene? Welke behandelingen of therapieën zijn ingesteld en met welk resultaat?

3 OVERIG(aanbeveling 2.2.11 RMSR)

a. Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?

2.15
Het spreekt voor zich dat de deskundige, overeenkomstig de RMSR, zijn antwoorden van een behoorlijke motivering dient te voorzien.

3. 
De beslissing

Het gerechtshof, voordat het verder beslist:

benoemt tot deskundige (etc. red LSA LM) ECLI:NL:GHARL:2019:3142