Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 170522 KG; voorschot € 50.000,00 toegewezen na concept-rapp. psychiater; eiser dient stukken ter beschikking te stellen (2)

RBROT 170522 KG val door sparingen in vloer; voorschot € 50.000,00 toegewezen na concept-rapp. psychiater; eiser dient stukken ter beschikking te stellen

1.3.
Door mr. Breedijk is namens IHC en Allianz een incidentele conclusie ingediend waarin wordt gevorderd dat [naam eiser] gegevens ter beschikking stelt. Als grondslag voor deze conclusie voert mr. Breedijk aan dat IHC en Allianz over de gegevens dient te beschikken om verweer te kunnen voeren tegen het door [naam eiser] gestelde oorzakelijk verband tussen het ongeval en de door hem geleden schade. De kantonrechter is van oordeel dat voor een incident in dit geschil geen plaats is, nu dat in strijd is met de aard van de kort geding procedure. Voorts is niet gebleken dat IHC en Allianz door het gebrek aan informatie niet in staat zijn geweest om in onderhavig geschil adequaat verweer te voeren. Zoals ter zitting is besproken zal de kantonrechter de incidentele conclusie om die reden beschouwen als eis in reconventie. Door mr. Breedijk is daar ter zitting mee ingestemd.

1.4.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.
De vaststaande feiten
2.1.

In de periode van 22 september 1997 tot en met medio 2013 is [naam eiser] als plaatwerker/isoleerder in dienst geweest van Lethe (hiervoor gemaand Pinta).

2.2.
Op 14 februari 2011 is [naam eiser] een bedrijfsongeval overkomen in het kader van een opdracht waarbij IHC de hoofdaannemer was en Lethe de onderaannemer. Allianz is de aansprakelijkheidsverzekeraar van IHC.

2.3.
Ten tijde van het ongeval verrichtte [naam eiser] werkzaamheden op de locatie van Lethe aan boord van het in aanbouw zijnde schip de Congo River in een tankruimte. De tankruimte bestond uit drie verschillende werkruimtes op drie verschillende niveaus die via trappen met elkaar zijn verbonden. In alle drie de tussenvloeren van de drie verschillende werkruimtes bevonden zich ten tijde van het ongeval grote sparingen/gaten/openingen. [naam eiser] is door het gat in de tweede tussenvloer enkele meters naar beneden gevallen en terecht gekomen op de vloer van de lager gelegen derde werkruimte. Na de val heeft [naam eiser] het bewustzijn verloren en heeft hij zijn 12e borstwervel gebroken. Na het ongeval is er in het onderste gedeelte van zijn rug een hernia ontstaan en heeft [naam eiser] psychische klachten ontwikkeld. [naam eiser] is sinds de datum van het ongeval volledig arbeidsongeschikt en ontvangt een WIA-uitkering.

2.4.
Lethe c.s. hebben de aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 7:658 en 7:611 BW betwist. [naam eiser] heeft vervolgens de aansprakelijkheidsvraag voorgelegd aan de kantonrechter.

2.5.
Bij vonnis van 21 oktober 2016 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) heeft de kantonrechter van deze rechtbank voor recht verklaard dat Lethe en IHC hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [naam eiser] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het hem op 14 februari 2011 overkomen bedrijfsongeval. Lethe en IHC zijn hoofdelijk veroordeeld om de schade, op te maken bij staat, te betalen aan [naam eiser]. De kantonrechter heeft hiertoe voor zover van belang het volgende overwogen:

“(…)
5. De beoordeling inzake Pinta
(…)
Schade in de uitoefening van de werkzaamheden

5.5.
Pinta betwist niet dat [naam eiser] op 14 februari 2011 een ongeval heeft gehad, terwijl hij aan het werk was op het schip (tank 6V), zodat daar in de verdere beoordeling vanuit gegaan wordt. Eveneens betwist Pinta onvoldoende gemotiveerd dat [naam eiser] als gevolg van het ongeval schade heeft geleden zodat ook daarvan wordt uitgegaan. Wel twisten partijen over de toedracht van het ongeval.

5.6.
De kantonrechter acht het op grond van het boeterapport van de Arbeidsinspectie, de verklaringen van [naam eiser] en Toma, het ambulanceritverslag, het letsel van [naam eiser] en de ter comparitie overgelegde situatietekeningen, voldoende bewezen dat, zoals [naam eiser] stelt, hij door één van de uitsparingen in de vloer van de tweede tussenruimte naar beneden is gevallen, wat daarvoor ook de reden is geweest, en daardoor terecht is gekomen op de vloer van de derde tussenruimte van tank 6V. Een dergelijke val zou het door [naam eiser] gestelde letsel naar het oordeel van de kantonrechter kunnen hebben veroorzaakt. Pinta stelt onvoldoende feiten en omstandigheden om uit te kunnen gaan van de door haar gestelde toedracht zodat daar aan voorbij gegaan wordt en aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Het vorenstaande brengt met zich dat bij de verdere beoordeling wordt uitgegaan van hetgeen [naam eiser] omtrent de toedracht van het ongeval heeft gesteld.

5.7.
Nu vaststaat dat [naam eiser] in de uitoefening van zijn werk schade heeft geleden, is Pinta ingevolge artikel 7:658 lid 2 BW voor de schade aansprakelijk, tenzij zij aantoont dat zij niet is tekortgeschoten in haar zorgplicht als bedoeld in lid 1 van voornoemd artikel, of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [naam eiser].

Zorgplicht

5.8.
Vaststaat dat zich in elke vloer van iedere tussenruimte in tank V6 openingen c.q. sparingen bevonden. Ook staat vast dat deze openingen in de vloer zodanig groot waren en zich op een zodanig plek bevonden dat een werknemer bij het maken van bijvoorbeeld een misstap of het verliezen van zijn evenwicht als snel door een van deze gaten in de vloer naar beneden zou kunnen vallen. Op het moment dat [naam eiser] zijn arbeid verrichtte in tank 6V was er dan ook sprake van een aanzienlijk risico op valgevaar. Dit valgevaar was kennelijk zodanig dat de inspecteur van de Arbeidsinspectie de tank niet heeft willen betreden en het werk in de tank direct stil heeft laten leggen totdat voldoende doelmatige maatregelen waren genomen om het valgevaar zoveel mogelijk weg te nemen. Nu sprake was van aanzienlijk valgevaar rustte op Pinta de plicht om zoveel mogelijk het valgevaar tegen te gaan door het aanbrengen van voorzieningen (…).

5.9.
Niet gebleken is dat Pinta maatregelen heeft getroffen dan wel dat zij op andere wijze heeft voldaan aan voornoemde zorgplicht. Pinta stelt weliswaar ter comparitie dat de gaten waren afgedekt door platen, maar dit is op geen enkele wijze door haar onderbouwd. [naam eiser] betwist dit ook gemotiveerd. De rapportage van de Arbeidsinspectie laat zien dat Pinta een boete opgelegd heeft gekregen vanwege overtreding van artikel 16, lid 10 van de Arbeidsomstandighedenwet (…), hetgeen betekent dat Pinta in gebreke is gebleven met het treffen van afdoende maatregelen om schade op de werkplek te voorkomen. Dat de opgelegde boete na bezwaar van Pinta is gematigd doet hier niet aan af. Aanleiding daarvoor was immers dat het causale verband tussen de overtreding en het ongeval niet kon worden vastgesteld en niet omdat van overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet of het Arbeidsomstandighedenbesluit geen sprake (meer) was. Met het vorenstaande faalt het verweer van Pinta dat tussen de geconstateerde overtreding en het ongeval geen causaal verband bestaat.

5.10
Daarmee staat vast dat Pinta niet aan haar zorgplicht heeft voldaan. (…) Het achterwege laten van maatregelen of aanwijzingen die redelijkerwijs nodig zijn teneinde schade voor de werknemer als gevolg van onveilige arbeidsomstandigheden te voorkomen kan dan ook niet gerechtvaardigd worden enkel met een beroep op hetgeen van een werknemer mag worden verwacht ten aanzien van het in acht nemen van de noodzakelijke voorzichtigheid in dergelijke omstandigheden of de ervaring van de werknemer.

5.11.
Nu Pinta niet aan haar zorgplicht heeft voldaan, is het causale verband tussen de tekortkoming en het ongeval gegeven.

Opzet of bewuste roekeloosheid

5.12.
Pinta heeft als (enige) disculpatiegrond nog aangevoerd dat de schade van [naam eiser] het gevolg is van opzet of bewust roekeloos handelen waarbij zij onder meer heeft gesteld dat [naam eiser] tegen een gemaakte afspraak in toch de tank in is gegaan. Dit wordt gemotiveerd door [naam eiser] betwist, waarbij [naam eiser] wijst naar het feit dat hij voordat hij in tank V6 (bakboordzijde) ging werken ook al in een andere tank aan de stuurboordzijde heeft gewerkt, zonder dat iemand daar iets van had gezegd of een instructie zou hebben gegeven. Gelet op deze gemotiveerde betwisting, die door Pinta niet is weersproken, heeft Pinta onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om uit te kunnen gaan van het door haar gestelde zodat aan dit verweer voorbij wordt gegaan en aan bewijslevering niet wordt toegekomen.

5.13.
Op grond van het voorgaande wordt geoordeeld dat Pinta op grond van artikel 7:658 lid2 BW aansprakelijk is voor de door [naam eiser] geleden schade als gevolg van het hem op 14 februari 2011 in de uitoefening van zijn werkzaamheden overkomen ongeval. De door [naam eiser] gevraagde verklaring voor recht en verwijzing naar de schadestaat zullen worden toegewezen.

8.De beoordeling inzake IHC
(…)

In de uitoefening van het beroep of bedrijf

8.3.
Met verwijzing naar het verweer van IHC (…) en het toetsingskader (…) wordt geoordeeld dat nu IHC een scheepswerf exploiteert, waarin schepen worden gebouwd en onderhouden, de werkzaamheden die [naam eiser] verrichtte ten tijde van het ongeval (…) naar het oordeel van de kantonrechter zonder meer kunnen worden gerekend tot de bedrijfsuitoefening van IHC, dan wel behoren tot werkzaamheden die in het verlengde daarvan liggen. Er kan immers geen schip gebouwd en uitgeleverd worden zonder isoleerwerkzaamheden te laten plaatsvinden. Dat het bedrijfsmodel van IHC zo is ingericht dat zij tegen zo laag mogelijke kosten bepaalde werkzaamheden uitbesteedt, althans dat IHC haar bedrijfsorganisatie zo inricht dat er welbewust en structureel van afziet de door Pinta uit te voeren werkzaamheden tot de hare te maken doet daar niet aan af. IHC is, zoals zij zelf stelt, integrerende partij van eigen werkzaamheden en die van externe leveranciers. Het eindresultaat van deze werkzaamheden maakt volgens IHC integraal deel uit van het te leveren schip. Bovendien heeft [naam eiser] ter comparitie nog onweersproken gesteld dat uit onderzoek op internet volgt dat bij IHC een coatinginspector (…) en coatingspecialist (…) werkzaam zijn die daar eveneens toe in staat zijn.

8.4.
Nu geoordeeld wordt dat IHC in de uitoefening van haar bedrijf arbeid heeft laten verrichten door een persoon met wie zij geen arbeidsovereenkomst had, vaststaat immers dat [naam eiser] niet in dienst was bij IHC, is zij (met Pinta) jegens [naam eiser] aansprakelijk voor de schade die [naam eiser] in de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft geleden dan wel nog zal lijden als gevolg van het ongeval, tenzij IHC aantoont dat zij haar zorgplicht jegens [naam eiser] is nagekomen of dat de schade van [naam eiser] in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid.

Schade – eigen schuld – bewuste roekeloosheid

8.5.
Voorop staat dat IHC niet betwist dat er schade is. zoals uit haar betoog volgt, ‘houdt zij het vooralsnog voor’ dat [naam eiser] schade heeft geleden als gevolg van het ongeval.

Zorgplicht

8.6.
Vaststaat dat [naam eiser] werkzaamheden verrichtte aan boord van een schip van IHC. IHC stelt dat zij verantwoordelijk is voor de veiligheid in en rondom het schip, maar voor de veiligheid op de werkplek verwijst IHC naar Pinta zonder haar stellingen voldoende te onderbouwen. IHC betwist niet, zoals door Pinta gesteld, dat zij met Pinta toezicht hield op de veiligheid en dat in haar eigen huisregels is geregeld dat de tewerkgestelde de instructies van IHC moet opvolgen en dat IHC bij gebreke daarvan gerechtigd is de desbetreffende tewerkgestelde van het bedrijfsterrein van IHC te verwijderen. Verder weerspreekt IHC evenmin dat het bedrijfsongeval door haar is gemeld bij de Arbeidsinspectie en dat het door de inspecteur van de Arbeidsinspectie gegeven stilleggingsbevel aan haar was gericht, en niet aan Pinta. Dat blijkt voorts uit de onweersproken stelling van [naam eiser], waarbij verwezen wordt naar de op de ter comparitie overgelegde tekeningen, dat IHC het mangat/ingang open en dicht deed. Uit deze omstandigheden volgt dat IHC (mede) invloed had op de werkomstandigheden en de veiligheid daarvan. Nu IHC, uitgaande van de door [naam eiser] gestelde toedracht van het ongeval waar IHC zich aan refereert, niet stelt dat zij de op haar rustende zorgplicht jegens [naam eiser] is nagekomen, leidt een en ander ertoe dat hetgeen is geoordeeld ten aanzien van Pinta over de zorgplicht en de aansprakelijkheid ter zake het ongeval, ook geldt voor IHC. (…) IHC was met Pinta jegens [naam eiser] verantwoordelijk voor de veiligheid op de werkplek.

8.7.
Dat het ongeval het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [naam eiser] is niet dan wel onvoldoende door IHC onderbouwd. (…)

8.8.
Gegeven het bovenstaande is IHZ (hoofdelijk) aansprakelijk voor de schade die [naam eiser] in de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft geleden nu zij te kort is geschoten in de nakoming van haar zorgplicht en de schade van [naam eiser] niet het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid. De door [naam eiser] gevraagde verklaring voor recht en verwijzing naar de schadestaat is toewijsbaar. In die procedure kan het verweer van IHC dat sprake is van eigen schuld aan de orde komen nu dat verweer ziet op de omvang van de schade en niet op de vraag of IHC aansprakelijk is voor de door [naam eiser] geleden schade.

8.9.
IHC is aansprakelijk voor de schade van [naam eiser] op grond van artikel 7:658 vierde lid BW. (…)”

2.6.
Na het vonnis van 21 oktober 2016 hebben partijen pogingen gedaan om in goed overleg de schade minnelijk te regelen, zonder resultaat.

2.7.
Uiteindelijk heeft er een medische expertise plaatsgevonden door een orthopedisch expert, [naam 1] en door een psychiater, [naam 2].

2.8.
[naam 1] heeft in zijn geneeskundig rapport van 4 oktober 2021 voor zover van belang het volgende opgemerkt:

“(…)
OVERWEGINGEN
Betrokkene heeft een hoog energetisch trauma doorgemaakt waarbij er een forse kyfosering is opgetreden. Ondanks dat er een goede consolidatie van de fractuur is opgetreden, is de kyfosering blijven bestaan. Deze standsafwijking onderhoudt de klachten van betrokkene. De klachten zullen op de lange termijn niet verbeteren maar in principe ook niet verslechteren. Zodoende is er sprake van een eindtoestand. Echter, kan ik de ernst van de beperkingen en de klachten, die betrokkene aangeeft, niet geheel rijmen met dit type fractuur en met deze sagittale disbalans. Hierdoor kom ik ook duidelijk uit op minder beperkingen, die ik orthopedisch toeken. Ik verwacht op de lange termijn geen toename van artrose rondom de wervelfractuur. Mogelijk treedt er nog een verder ankylosering op van Th11-Th12. Echter is dit op zich een weinig bewegend segment en zal dit verder geen consequenties hebben. (…)”

2.9.
In het zakelijk rapport van 4 oktober 2021 heeft [naam 1] voor zover van belang het volgende opgenomen:

“(…)
Betrokkene heeft eerst gerevalideerd onder begeleiding van de fysiotherapeut. Echter, liep betrokkene vast in de revalidatie thuis en is er vervolgens besloten tot een klinische revalidatie bij een revalidatiecentrum. Daarnaast werd zijn revalidatie bemoeilijkt door een depressie, die betrokkene ontwikkelde, waarvoor psychiatrische behandeling nodig was. Tevens bestonden er klachten van PTSS. Betrokkene heeft van deze gehele periode, met name het gevoel overhouden dat er een hele wereld veranderd is sinds het ongeval.

Op dit moment ervaart betrokkene nog steeds veel pijnklachten van zijn rug. De pijn is de gehele dag aanwezig met een NRS 9-10. De pijnklachten zijn voornamelijk in zijn rug gelokaliseerd (…). Bij langer zitten en staan straalt de pijn uit via de billen naar de bovenbenen tot aan de knieën, maar ook naar hoger in de rug tussen de schouderbladen en de nek. Betrokkene loopt nagenoeg niet meer buitenshuis en wanneer hij dit wel doet, kan hij dit maximaal 5 minuten volhouden met behulp van een stok. Hij wordt meestal verplaatst met behulp van een rolstoel. Traplopen gaat zeer moeizaam. Hij kan dit niet zelfstandig en krijgt hierbij hulp van zijn zoon. Er is geen sprake van duidelijke radiculaire klachten of van kanaalstenoseklachten. Betrokkene wordt in de nacht wel wakker van de pijn. Hij heeft krampende pijn in de gewrichten van zijn handen, kuiten, schouders, nek en benen. Sinds het ongeval kan hij zijn urine niet goed meer ophouden. Zijn werkzaamheden in de scheepsbouw kan hij niet meer uitvoeren. Dit is door de lichamelijke klachten maar ook vanwege zijn geestelijke klachten door de tegenwerking van het bedrijf waarvoor hij werkte. Betrokkene woont met zijn echtgenote en zijn 3 zonen. Hij hoeft niet meer mee te helpen met de huishoudelijke werkzaamheden. Klussen in en om het huis kan hij niet meer. Betrokkene krijgt hulp van zijn zoon bij het aan- en uitkleden, douchen en het verzorgen van zijn voeten. Hij beweegt nu nog maar 1 keer per dag ongeveer 15 minuten met zijn zoon. Betrokkene heeft geen hobby’s. (…)
Op basis van het medisch dossier is de medische voorgeschiedenis op orthopedisch chirurgisch vlak blanco.
In 1999 en 2006 knieproblematiek (meniscectomie).
In 2010 CPS hand rechts.
Geen eerdere melding van rugklachten. (…)
Er is naar mijn oordeel sprake van onderliggende samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van betrokkene zelf, de feiten zoals deze uit het medisch dossier naar voren komen en mijn bevindingen bij het lichamelijk onderzoek en het röntgenonderzoek. (…)
Voor de berekening van het percentage blijvende invaliditeit (impairment) op orthopedisch chirurgisch vakgebied wordt gebruik gemaakt van de richtlijnen van de American Medical Association (…) aangevuld met richtlijnen van de NOV. (…)
Dit geeft een Grade C → 9% blijvende invaliditeit van de gehele persoon. (…)
Er zijn geen klachten en afwijkingen op orthopedisch chirurgisch vakgebied die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval van 14.02.2011 betrokkene niet was overkomen.
Dit is gezien de zeer fraaie wervelkolom zonder degeneratieve veranderingen met een normaal alignement. Ik zou dus niet hebben verwacht dat betrokkene rugklachten zou hebben ontwikkeld zonder ongeval en zeker niet de klachten en afwijkingen die betrokkene op dit moment heeft. (…)
Betrokkene heeft een depressie ontwikkeld. Ik kan niet beoordelen of deze depressie is gekomen naar aanleiding van het ongeval van 14.02.2011. Het is echter wel een belangrijk gegeven in het medisch dossier. (…)”

2.10.
[naam 2] heeft in zijn concept rapport van 6 mei 2021 voor zover van belang het volgende opgemerkt:

“(…) Voor zover de achterdocht tot gevoelens van angst leidt, vat ik die onder de classificatie van de depressieve stoornis, en behoeft dat geen aparte classificatie als een angststoornis. Betrokkene is niet zodanig met het ongeval zelf bezig, dat dit nog bij een posttraumatische stressstoornis zou kunnen passen. Daarmee sluit ik overigens niet uit dat daarvan in het verleden we sprake kan zijn geweest, maar in de loop van de tijd zal dit dan op de achtergrond zijn geraakt. Hoewel hij veel lichamelijke klachten heeft, is hij daar niet op een zo pathologische manier mee bezig, dat dit tot een classificatie van een somatischsymptoomstoornis zou moeten leiden.

In de behandelende sector is gesteld dat betrokkene aan een narcistische persoonlijkheidsstoornis zou lijden. Waarschijnlijk hangt die ermee samen dat gekrenktheid centraal staat in zijn depressieve gedachten. Het begrip ‘persoonlijkheidsstoornis’ slaat echter niet zozeer op een psychologisch mechanisme, als wel op feitelijk gedrag dat tot disfunctioneren leidt. Iemand met een narcistische persoonlijkheidsstoornis moet al vanaf de adolescentie op een kenmerkende manier op alle belangrijke terreinen van het leven hebben gedisfunctioneerd. Ik heb daarvoor in het geval van betrokkene geen enkele aanwijzing. Dat hij in het verleden trots zal zijn geweest op zijn werk en er soms last van kan hebben gehad dat hij naar zijn gevoel niet voldoende werd erkend, is niet iets wat per se als pathologisch zou moeten worden aangemerkt. Daarbij komt dat mannelijke en vaderlijke trots in betrokkene’s cultuur normaal zijn, en dat aantasting daarvan des te harder aankomt. In die zin speelt een culturele achtergrond waarschijnlijk wel een rol bij de manier waarop betrokkene het ongeval heeft verwerk (of beter gezegd: niet heeft kunnen verwerken). Daarin zal hij echter moeten worden genomen, zoals hij op het moment van het ongeval nu eenmaal was. Ik heb geen enkele reden om er vanuit te gaan dat hij hierdoor zo kwetsbaar was, dat hij door ieder willekeurig life event zou zijn gedecompenseerd. (…)

Ook al is er niet in een-op-een relatie tussen ongeval en een zo ernstige depressie als van betrokkene, dan sluit dat nog niet uit dat een causaal verband er in deze zaak wel degelijk kan zijn. Ik vind geen grond om aan te nemen dat betrokkene, het ongeval weggedacht, met grote waarschijnlijkheid in dezelfde psychische toestand terecht zou zijn gekomen. (…)

(…) de gebeurtenissen in 2009 passen bij betrokkene’s psychologische ‘make-up’, maar kunnen niet worden beschouwd als een pre-existente psychiatrische ziekte die er ook zou zijn geweest c.q. zich ook zou hebben voortgezet, als het ongeval niet was gebeurd. Ze kunnen wel al ‘vooraf-schaduwen’ dat de ernst van het ongeval in 2011 voor betrokkene moeilijk te hanteren zou zijn. Een aanwijzing dat dit ook zonder ongeval tot een toestand als de huidige zou hebben moeten leiden, vloeit daar echter niet uit voort.

Voor wat betreft de diagnostiek concludeer ik dan, dat er bij betrokkene sprake is van een ernstige depressieve stoornis. Om redenen die ik hierboven heb besproken, staat deze in causaal verband met het ongeval. (…)

Voor wat betreft betrokkene’s beperkingen als gevolg van deze ernstige depressie kan ik mij goed vinden in de conclusie van de UWV-verzekeringsarts [naam 3], dat betrokkene door onvermogen tot adequaat persoonlijk en sociaal functioneren niet duurzaam regulier kan werken. (…)

Betrokkene’s depressieve stoornis heeft tien jaar na het ongeval een chronisch karakter gekregen. Ik verwacht wat dat betreft geen spectaculaire verbeteringen meer. (…) Naar mijn indruk kunnen partijen op mijn vakgebied redelijkerwijs uitgaan van een eindtoestand. (…)

Het eindpercentage blijvend functieverlies is dan de mediane waarde van de drie subpercentages, in dit geval dus 30 procent . (…)”

2.11.
Omdat [naam 2] bij het opstellen van zijn concept rapport niet eerst de uitkomst van het orthopedisch onderzoek of de aanvullende medische informatie heeft afgewacht hebben Lethe c.s. zich op het standpunt gesteld dat het concept rapport prematuur was en dat [naam 2] niet meer objectief en neutraal verder kan rapporteren. Lethe c.s. hebben daarom de opdracht aan [naam 2] ingetrokken.

2.12.
Lethe c.s. hebben tot op heden een bedrag van € 50.000,00 aan [naam eiser] op de schade bevoorschot.

2.13.
[naam eiser] is bij dagvaarding van 28 februari 2022 jegens Lethe c.s. een bodemprocedure gestart waarin hij vordert dat Lethe c.s. hoofdelijk worden veroordeeld om een bedrag van € 958.565,11 aan hem te betalen.

3.
Het geschil in conventie
3.1.

[naam eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Lethe c.s. hoofdelijk te veroordelen tot het betalen van een voorschot van € 250.000,00 aan [naam eiser], met veroordeling van Lethe c.s. in de proceskosten.

3.2.
Lethe voert gemotiveerd verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkheid van [naam eiser] in zijn vorderingen, dan wel tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van [naam eiser] in de proceskosten.

3.3.
IHC en Allianz voeren eveneens gemotiveerd verweer dat strekt tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van [naam eiser] in de proceskosten.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.
Het geschil in reconventie
4.1.

IHC en Allianz vorderen om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [naam verweerder] te veroordelen om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de gegevens zoals opgesomd in randnummer 3.3. van de incidentele conclusie aan IHC ter beschikking te stellen door toezending van een afschrift daarvan aan de advocaat van IHC, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag en met veroordeling van [naam verweerder] in de proceskosten.

4.2.
[naam verweerder] voert gemotiveerd verweer dat strekt tot onbevoegdheid van de kantonrechter.

4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.
De beoordeling in conventie
5.1.
De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Vooropgesteld wordt dat met betrekking tot een geldvordering in kort geding terughoudendheid bij toewijzing op zijn plaats is. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is.

5.2.
[naam eiser] vordert dat Lethe c.s. aan hem een bedrag van € 250.000,00, als voorschot voldoen. Deze vordering kan alleen worden toegewezen als voldoende aannemelijk is dat Lethe c.s. aansprakelijk zijn voor de door [naam eiser] gestelde schade en dat deze schade, nu al of in de komende maanden, meer beloopt of gaat belopen dan het tot op heden door Lethe c.s. uitgekeerde voorschot van € 50.000,00. De discussie tussen partijen spitst zich toe op het causaal verband tussen het ongeval en de klachten en op de (onderbouwing van de) hoogte van de schade.

5.3.
[naam eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij schade heeft geleden als gevolg van het ongeval en sinds die datum volledig arbeidsongeschikt is. Dat de klachten, beperkingen en arbeidsongeschiktheid van [naam eiser] het gevolg zijn van het ongeval blijkt uit de rapporten van [naam 1] en [naam 2]. Bovendien heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat Lethe en IHC hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [naam eiser] geleden schade en nog te lijden schade. Deze schade bestaat uit diverse posten, zoals verlies van arbeidsvermogen, pensioenschade, schade huishoudelijke hulp en zorg, daggeldvergoeding, medische kosten, smartengeld, verlies van zelfwerkzaamheid en buitengerechtelijke kosten. De totale schade komt volgens [naam eiser] neer op een bedrag van € 958.565,11. Lethe heeft slechts een bedrag van € 50.000,00 bevoorschot. [naam eiser] beschikt niet over liggende gelden en moet de kosten die hij moet maken voor de bodemprocedure zelf financieren. Gelet op de omvang van de schade is een voorschot van € 250.000,00 op zijn plaats.

5.4.
Lethe betwist dat de klachten en beperkingen zoals door [naam eiser] gesteld en zoals uit de medische stukken blijken, alle verband houden met het ongeval. Dat sprake is van causaal verband tussen de gestelde beperkingen, het ongeval en de schade wordt daarom door Lethe betwist. Het rugletsel is grotendeels hersteld, de artrose aan de knieën is geen ongevalsgevolg net als de dubbele hernia in de onderrug van [naam eiser] en de pijnklachten aan de pols, handen en kuiten en dergelijke. Ook het hartaanval alsmede de COVID en de nasleep daarvan zijn niet het gevolg van het ongeval. Daarnaast kampt [naam eiser] met ernstige psychische klachten, maar staat de aard en de omvang van deze klachten niet vast. Het concept rapport van [naam 2] kan niet als onderbouwing van enig causaal verband dienen omdat het niet voldoet aan de formele eisen voor wat betreft de totstandkoming van het rapport. Daarnaast is de omvang van de schade op dit moment niet op eenvoudige wijze vast te stellen. Er ontbreekt veel informatie en [naam eiser] weigert de benodigde informatie te verstrekken. De hoogte van de schade zoals door [naam eiser] gesteld wordt ook betwist. Zo baseert [naam eiser] zijn vordering vooral op het verlies aan arbeidsvermogen en onderbouwt hij dit met een rapport van NRL. Dit rapport is echter eenzijdig opgesteld en gebaseerd op onjuiste uitgangspunten. De vordering van [naam eiser] is dan ook onvoldoende aannemelijk en er is een aanzienlijk restitutierisico. Bovendien is niet gebleken van financiële nood aan de zijde van [naam eiser] en ontbreekt een spoedeisend belang bij zijn vordering, aldus Lethe.

5.5.
IHC en Allianz stellen dat er veel informatie ontbreekt die nodig is om te kunnen berekenen of en in hoeverre er daadwerkelijk aanleiding bestaat tot betaling van een aanvullend voorschot. Over de psychische predispositie van [naam eiser] bestaat veel onduidelijk. Voor ongevalsdatum kampte [naam eiser] al met psychische klachten en kreeg hij antidepressiva voorgeschreven. Daarnaast kunnen de ongeval gerelateerde fysieke beperkingen de klachten van [naam eiser] niet verklaren. De psychiatrische voorgeschiedenis van [naam eiser] is daarom des te belangrijker. Ook de waarneming van [naam 2] is gebaseerd op een onvolledig dossier. Van schade ten aanzien waarvan een spoedeisend belang bestaat is geen sprake. Om een inschatting te kunnen maken of [naam eiser] nog aanspraak maakt op een hoger bedrag aan schadevergoeding dan reeds is uitgekeerd moet hij informatie verschaffen. Zonder die informatie bestaat er geen aanleiding om een voorschot aan [naam eiser] uit te keren, aldus IHC en Allianz.

5.6.
Bij de beoordeling laat de kantonrechter zich voornamelijk leiden door het feit dat onderhavig geschil te kwalificeren valt als een gecompliceerde letselschade zaak.

Vast staat dat op 14 februari 2011 [naam eiser] een bedrijfsongeval is overkomen en dat Lethe c.s. aansprakelijk zijn voor de schade die [naam eiser] hierdoor heeft geleden en nog zal lijden. De stelplicht en – in voorkomend geval – de bewijslast met betrekking tot het causaal verband tussen het ongeval, de klachten en de schade rust in beginsel op [naam eiser]. Voor het aanwezig zijn van het juridisch causaal verband gaat het erom of de klachten als zodanig daadwerkelijk bestaan en dat die klachten mede gelet op de toedracht van het ongeval daaraan redelijkerwijs kunnen worden toegeschreven. Indien komt vast te staan dat [naam eiser] vóór het ongeval deze klachten niet had, de klachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt, zal het bewijs van het oorzakelijk verband veelal geleverd zijn. Enige objectivering van de (subjectieve) klachten is echter wel vereist. Daarvoor is noodzakelijk en voldoende dat bij zorgvuldige beoordeling van alle (medische) informatie kan worden vastgesteld dat aannemelijk is dat de klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en of overdreven zijn.

5.7.
Hoewel het bestaan van causaal verband tussen het ongeval en de door [naam eiser] ervaren klachten zeker niet eenvoudig te beantwoorden vragen oproept is naar het oordeel van de kantonrechter, gelet op de door [naam eiser] overgelegde medische rapporten van [naam 1] en [naam 2], op voorhand voldoende aannemelijk dat er in ieder geval in enige mate sprake is van een causaal verband tussen het ongeval, de klachten en de schade. [naam 1] kan de klachten van [naam eiser] weliswaar niet geheel rijmen met de door [naam eiser] opgelopen fractuur tijdens het ongeval, maar [naam 1] oordeelt ook dat er geen klachten en afwijkingen zijn op orthopedisch vakgebied die er ook zouden zijn geweest of op enig moment hadden kunnen ontstaan als het ongeval [naam eiser] niet was overkomen. [naam 2] oordeelt dat [naam eiser] kampt met een ernstige depressieve stoornis die in causaal verband staat met het ongeval. Dat het rapport van [naam 2] formeel gezien niet op de juiste wijze tot stand is gekomen doet daar niets aan af. Uit de medische rapporten blijkt voorts dat sprake is van een (blijvende) invaliditeit van 39% van [naam eiser]. Gelet op het voorgaande valt bepaald niet uit te sluiten dat sprake is van aanzienlijke materiële en immateriële schade aan de zijde van [naam eiser] die het gevolg is van het ongeval die meer bedraagt dan het reeds uitgekeerde voorschot van € 50.000,00. Ook de gemaakte en nog te maken kosten van rechtsbijstand zullen aanzienlijk zijn. Ter zitting is door [naam eiser] verklaard dat zijn aangevraagde toevoeging is afgewezen, waardoor ook het spoedeisend belang van [naam eiser] bij een voorschot gegeven is. Hij zal immers de procedure moeten financieren. Op voorhand acht de kantonrechter het daarom gerechtvaardigd om de gemaakte kosten van rechtsbijstand te laten uit betalen. De kantonrechter neemt hierbij in aanmerking dat het niet onaannemelijk is dat Lethe c.s. een bedrag aan schadevergoeding aan [naam eiser] dient uit te keren. Als het restitutierisico al aanwezig is, is dit zodanig beperkt dat dit niet aan toewijzing van een voorschot in de weg staat. Lethe c.s. worden daarom hoofdelijk veroordeeld tot het betalen van een voorschot van € 50.000,00 aan [naam eiser].

5.8.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

6.
De beoordeling in reconventie
6.1.
De gevorderde voorziening strekt tot het verstrekken van de gegevens zoals genoemd in 3.3. van de incidentele conclusie door [naam verweerder] aan IHC en Allianz.

6.2.
IHC en Allianz leggen aan hun vordering ten grondslag dat het voor hen van belang is om verweer te kunnen voeren tegen het door [naam verweerder] gestelde oorzakelijk verband tussen het ongeval en de door [naam verweerder] ondervonden beperkingen. De gevraagde informatie levert voor het voeren van verweer bruikbare en noodzakelijke informatie op wat zorgt voor een rechtmatig belang aan de zijde van IHC en Allianz. Voor een deugdelijke schadevasstelling is daarnaast een totaalbeeld van de historische en actuele inkomsten noodzakelijk.

6.3.
[naam verweerder] heeft hiertegenover gesteld dat IHC en Allianz geen spoedeisend belang hebben bij het gevorderde, nu de stukken zich reeds in het dossier bevinden.

6.4.
Ter zitting is gebleken dat [naam verweerder] weliswaar de stukken ter onderbouwing van zijn financiële situatie aan het NRL heeft toegezonden, maar dat deze gegevens zich niet in het dossier van IHC en Allianz bevinden. Daarnaast is gebleken dat een deel van de medische stukken zich wel in het dossier van Lethe bevinden maar dat deze niet gedeeld zijn met IHC en Allianz. [naam verweerder] heeft ter zitting toegezegd dat het Lethe vrijstaat om deze gegevens met IHC en Allianz te delen. Met IHC en Allianz is de kantonrechter van oordeel dat de thans nog ontbrekende informatie noodzakelijk is om tot een deugdelijke schadevaststelling te komen in de bodemprocedure. Het gevorderde is daarom voor toewijzing vatbaar, zij het dat niet valt uit te sluiten dat niet alle stukken boven water te krijgen zijn. Op [naam verweerder] rust hiertoe wel een inspanningsverplichting. Voor het opleggen van een dwangsom ziet de kantonrechter geen aanleiding. Die wordt daarom afgewezen.

6.5.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.ECLI:NL:RBROT:2022:3867