RBAMS 270824 rb wijst verzoek om een bijstandsgarantie af; feiten in RBZWB:2014:4520 rechtvaardigden een ruimere toerekening dan i.c.
- Meer over dit onderwerp:
RBAMS 270824 afwijzing verzoek om slotbetaling van € 11.250,00 + bijstandsgarantie; betreft gehele nog resterend geschil;
- rb wijst verzoek om een bijstandsgarantie af; feiten in RBZWB:2014:4520 rechtvaardigden een ruime toerekening
- verzocht o.b.v. 20,8 uur x € 260,00, toegewezen 20,8 uur x € 250,00 + 21% = € 6.292,00
2VERLOOP VAN DE PROCEDURE
[verzoeker] heeft bij verzoekschrift met producties, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 3 mei 2023, verzocht om een beslissing te geven in een deelgeschil. Nationale Nederlanden heeft een verweerschrift met producties ingediend, dat op 5 oktober 2023 door de griffie van de rechtbank is ontvangen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2023. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] bij brief van 26 september 2023 een drietal nadere producties (29 t/m 31) ingediend. [verzoeker] is samen met zijn dochter verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Pors voornoemd en door een tolk, T.T.L. Ngo. Namens Nationale Nederlanden is letselschadebehandelaar [naam 1] verschenen, bijgestaan door mr. Vos voornoemd. Partijen hebben hun standpunt toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. Vervolgens is de mondelinge behandeling gesloten en is de zaak aangehouden in afwachting van een besluit van de gemeente [woonplaats] over de middelentoets in het kader van de Participatiewet. Partijen hebben nog de volgende stukken ingediend:
- -
Brief van 28 mei 2024 met producties 32 t/m 41 van de zijde van [verzoeker] ;
- -
Akte van 1 juli 2024 van de zijde van Nationale Nederlanden.
Ten slotte is een datum bepaald voor het geven van deze beschikking.
3DE FEITEN
Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
3.1
[verzoeker] is op 11 maart 2020 slachtoffer geworden van een eenzijdig verkeersongeval (hierna: het verkeersongeval). De bestelbus waarin hij ten tijde van het verkeersongeval als passagier zat, is tegen de muur van een viaduct aangereden toen de bestuurder in slaap viel, dan wel een black-out kreeg. De bestuurder was, net als [verzoeker] toen, in dienst bij [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ). Het kenteken van de bestelbus stond ten tijde van het ongeval ook op naam van [bedrijf] . Nationale Nederlanden heeft jegens [verzoeker] erkend dat haar verzekerde, [bedrijf] , aansprakelijk is voor het ontstaan van het verkeersongeval.
3.2
Per 1 april 2020 is aan [verzoeker] een uitkering op grond van de Ziektewet (hierna: de Zw-uitkering) toegekend.
3.3
Partijen zijn met elkaar in overleg getreden over de afwikkeling van de schade van [verzoeker] als gevolg van het verkeersongeval. Gedurende de onderhandelingen heeft Nationale Nederlanden een bedrag van in totaal € 9.500,- als voorschot op de schadevergoeding aan [verzoeker] betaald.
3.4
Op 26 augustus 2020 heeft medisch adviseur J. Lok (hierna: Lok) in opdracht van Nationale Nederlanden medisch advies uitgebracht. Dat advies luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Uit de beschikbare informatie van de fysiotherapeut begrijp ik dat betrokkene diverse kneuzingen heeft opgelopen. Kneuzingen herstellen meestal volledig binnen enkele weken tot enkele maanden. (…) Ik adviseer u de schade te volgen en over 3 maanden te vragen naar een update. Ik verwacht dan een medische eindsituatie. De schade zal dan pragmatisch geregeld kunnen worden op basis van tijdelijke klachten na de aanrijding, zonder blijvende beperkingen en zonder blijvende invaliditeit. (…)”
3.5
Lok heeft op 22 april 2021 wederom een medisch advies uitgebracht. Daarin staat, voor zover van belang, het volgende:
“Bij ontbreken van essentiële informatie vanaf datum aanrijding is een causaal verband tussen de aanrijding en de hierboven aangegeven klachten medisch niet aangetoond. (…) In het algemeen genezen kneuzingen volledig en zonder restklachten en toekomstrisico binnen enkele weken tot een paar maanden. In dit geval wil ik aannemen dat de klachten alles bij elkaar langer hebben aangenomen dan gemiddeld verwacht mocht worden. Behandeling van de stressklacht lijkt onbegonnen. De gehoorproblematiek is ouderdomsgerelateerd. Het oorsuizen kan zijn verergerd of uitgelokt door het ongeval. Dit brengt geen ongeval gerateerde blijvende functionele invaliditeit met zich mee. (…)”
3.6
Medisch adviseur dr. De Wilde (hierna: De Wilde) heeft in opdracht van [verzoeker] op 1 december 2021 een medisch advies uitgebracht waarin, voor zover van belang, het volgende staat:
“(…) De nu nog aanwezige klachten van gehoorsverlies zijn geen ongevalsgevolg. Ook de klachten van wazig zien en duizeligheid zijn niet als ongevalsgevolg te duiden. Het oorsuizen kan passen bij het gehoorsverlies, maar het valt niet uit te sluiten dat het symptomatisch worden daarvan wel ongevalsgevolg is. Wat de overige klachten betreft, te duiden als de gevolgen van forse en vooral ook uitgebreide kneuzingen, kan gesteld worden dat deze in de regel volledig herstellen, maar dat het tijdstraject waarin dat herstel plaatsvindt onvoorspelbaar is en lang kan duren. Dat laatste lijkt hier ook het geval te zijn. (…)”
3.7
Lok heeft op het advies van De Wilde gereageerd bij brief van 31 januari 2022, waarin hij onder meer het volgende schrijft:
(…) Ik kan mijn collega wel volgen in de voorgestelde pragmatische regeleling waarbij u wat mij betreft op basis van de opgelopen kneuzingen/blauwe plekken mag uitgaan van het ervaren van klachten en beperkingen gedurende enige maanden. Dat er sprake is van toekomstschade of blijvende invaliditeit acht ik niet aannemelijk. (…)”
3.8
Per 9 maart 2022 is de Zw-uitkering van [verzoeker] beëindigd. [verzoeker] heeft een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA) aangevraagd. Deze aanvraag is bij besluit van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) van 10 maart 2022 afgewezen, omdat [verzoeker] voor slechts 14,95% arbeidsongeschikt is. [verzoeker] ontvangt vanaf 11 maart 2022 een bijstandsuitkering.
3.9
Op 30 juni 2022 heeft de toenmalige gemachtigde van [verzoeker] , [naam 2] (hierna: [naam 2] ) een e-mail gestuurd aan de letselschadebehandelaar van Nationale Nederlanden, [naam 1] (hierna: [naam 1] ), waarin voor zover relevant het volgende staat:
“
Uw voorstel, inhoudende een slotbetaling ad € 11.250,- wordt door cliënt aanvaard. (…) Vriendelijk wil ik u vragen mij te voorzien van een vaststellingsovereenkomst -met daarin bovenstaande specificatie- en een belastinggarantie.”
3.10
Op 30 juni 2022 heeft [naam 1] de vaststellingsovereenkomst toegestuurd aan [naam 2] met het verzoek het document ingevuld, gedateerd en ondertekend door [verzoeker] retour te sturen.
3.11
Bij e-mail van 6 juli 2022 heeft [naam 2] contact opgenomen met de gemeente [woonplaats] om te vragen of de te ontvangen schadevergoeding consequenties heeft voor de bijstandsuitkering die [verzoeker] ontvangt.
3.12
[naam 3] (hierna: [naam 3] ) van de gemeente [woonplaats] heeft [naam 2] per e-mail van 15 augustus 2022 bericht (samengevat) dat zij niet kan toezeggen dat de te ontvangen schadevergoeding geen gevolgen heeft voor de bijstandsuitkering, wanneer het feitencomplex op basis van de verstrekte inlichtingen nog niet is vastgesteld.
3.18
In de daarop volgende correspondentie heeft [verzoeker] om een bijstandsgarantie verzocht, maar Nationale Nederlanden wilde die niet geven. [verzoeker] heeft de vaststellingsovereenkomst niet ondertekend en heeft geen nadere (slot)uitkering van Nationale Nederlanden ontvangen.
4HET VERZOEK
4.1
[verzoeker] heeft de kantonrechter verzocht om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(i) te bepalen dat Nationale Nederlanden een slotuitkering van € 11.250,- aan [verzoeker] zal voldoen;
(ii) te verklaren voor recht dat het eventueel wegvallen van de bijstandsuitkering schade is die aan Nationale Nederlanden dient te worden toegerekend;
(iii) te bepalen dat door Nationale Nederlanden bij de schadeafwikkeling een bijstandsgarantie wordt verstrekt;
(iv) de kosten van deze deelgeschilprocedure op grond van artikel 1019aa Rv te begroten op vooralsnog € 2.667,81, te vermeerderen met het door [verzoeker] verschuldigde griffierecht en met veroordeling van Nationale Nederlanden tot betaling van de kosten van deze procedure.
4.2
[verzoeker] heeft bij de mondelinge behandeling op 10 oktober 2023 een aanvullende declaratie van in totaal € 4.471,02 overgelegd met het verzoek (ook) deze buitengerechtelijke kosten te vergoeden.
4.3
Aan zijn verzoek heeft [verzoeker] het volgende ten grondslag gelegd. Partijen hebben reeds overeenstemming over de hoogte van het bedrag aan schadevergoeding en verschillen (enkel) van mening over het verstrekken van de bijstandsgarantie bij de vaststellingsovereenkomst. [verzoeker] werkte ten tijde van het ongeval. Hij is door het verkeersongeval arbeidsongeschikt geraakt en in de bijstand terechtgekomen. Nationale Nederlanden dient [verzoeker] zoveel mogelijk te brengen in de situatie van voor het ongeval. Als een benadeelde de aanspraak op een bijstandsuitkering (deels) verliest, dient dit als schade te worden aangemerkt die voor vergoeding in aanmerking komt. De schade-uitkering is niet bedoeld om te voorzien in de normale en noodzakelijke kosten van het levensonderhoud, en van het slachtoffer kan niet worden gevergd dat die schade-uitkering wordt besteed aan kostenposten waarvoor deze niet is bedoeld.
4.4
Nationale Nederlanden heeft verweer gevoerd. Op haar verweer wordt in het navolgende, waar nodig, ingegaan.
5DE BEOORDELING
Reikwijdte van het deelgeschil
5.1
Het hierboven weergegeven verzoek van [verzoeker] is gebaseerd op artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Dit artikel biedt (onder meer) de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade de mogelijkheid om, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak. Uit de parlementaire geschiedenis bij de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade volgt dat de deelgeschilprocedure partijen een instrument biedt om een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen te doorbreken. De uitspraak van de rechter in het deelgeschil moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden (zie Kamerstukken II 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 2). Indien het gehele geschil ter beslissing wordt voorgelegd, is geen sprake van een deelgeschil als bedoeld in artikel 1019w Rv, omdat de beslissing van de rechter de totstandkoming van een minnelijke regeling tussen partijen niet zou bevorderen, maar juist overbodig zou maken.
5.2
[verzoeker] heeft verzocht te bepalen dat Nationale Nederland hem een slotuitkering van € 11.250,- zal voldoen en hem een bijstandsgarantie zal verstrekken. Zijn verzoek komt erop neer dat de kantonrechter een beslissing neemt over het gehele nog tussen hemzelf en Nationale Nederlanden resterende geschil. Uit het voorgaande volgt dat een verzoek om het gehele geschil te beslechten, niet als een deelgeschil kan worden aangemerkt. Voor zover het verzoek wordt ingediend over een kwestie die niet als een deelgeschil kan worden aangemerkt, dient het verzoek te worden afgewezen.
5.3
De kantonrechter overweegt dat uit de door partijen gevoerde correspondentie volgt dat de onderhandelingen zijn vastgelopen op het verzoek van [verzoeker] om een bijstandsgarantie te verstrekken. Gelet daarop zal de kantonrechter in het navolgende (enkel) beslissen op het verzoek van [verzoeker] met betrekking tot de bijstandsgarantie. Het verzoek van [verzoeker] om te bepalen dat hem een slotuitkering van € 11.250,- zal worden verstrekt, zal worden afgewezen, omdat het beslechten van alle resterende geschilpunten niet de bedoeling is van een deelgeschilprocedure. Het is aan partijen om te bepalen of zij, naar aanleiding van de uitspraak in dit deelgeschil, de onderhandelingen over de slotuitkering weer oppakken of hun geschil op dat punt voorleggen aan de bodemrechter.
Bijstandsgarantie
5.4
Op grond van artikel 6:98 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) komt voor vergoeding slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. [verzoeker] stelt dat het causaal verband tussen het verkeersongeval en het (gedeeltelijk) verlies van zijn aanspraak op een bijstandsuitkering moet worden aangenomen. Toen het verkeersongeval gebeurde, had hij immers een baan. Door het verkeersongeval is hij met klachten op zijn werk uitgevallen en nu is hij door zijn aanhoudende klachten en beperkingen aangewezen op een bijstandsuitkering, aldus [verzoeker] .
5.5
Nationale Nederland heeft betwist dat [verzoeker] als gevolg van het verkeersongeval is uitgevallen voor zijn werk en daardoor in de bijstand terecht is gekomen. Volgens Nationale Nederlanden blijkt uit de medische adviezen dat door het ongeval slechts tijdelijke klachten en beperkingen zijn ontstaan. [verzoeker] heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt waarom het UWV hem na zijn ongeval arbeidsongeschikt heeft geacht. Nationale Nederlanden vermoedt dat [verzoeker] als gevolg van zijn (niet door het verkeersongeval veroorzaakte) fysieke klachten zou zijn uitgevallen bij zijn vorige werkgever, als zijn arbeidsovereenkomst al zou zijn verlengd.
5.6
De kantonrechter overweegt als volgt. Het is aan de benadeelde, dus aan [verzoeker] , om te stellen en zo nodig te bewijzen dat de schade niet zou zijn ingetreden indien de aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis waarop hij zijn vordering grondt, zich niet zou hebben voorgedaan. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verzoeker] het causaal verband, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door Nationale Nederlanden, onvoldoende onderbouwd. Daartoe is het volgende redengevend. Uit de hierboven in 3.4 t/m 3.7 weergegeven medische adviezen van Lok en De Wilde blijkt dat [verzoeker] forse kneuzingen heeft opgelopen bij het verkeersongeval, maar dat de klachten als gevolg van die kneuzingen van tijdelijke aard waren en dat er geen blijvende klachten of beperkingen verwacht werden. In de adviezen wordt tevens aangestipt dat een deel van de klachten van [verzoeker] in het geheel geen verband houden met het ongeval, te weten de duizeligheid, het wazig zien en het gehoorverlies. Op grond van de medische adviezen staat dus enkel het causaal verband tussen het verkeersongeval en de tijdelijke klachten als gevolg van de kneuzingen vast. [verzoeker] stelt weliswaar dat hij aanhoudende klachten en beperkingen ervaart, maar zonder nadere toelichting, die ontbreekt, bestaat onvoldoende grond om aan te nemen dat die aanhoudende klachten door het verkeersongeval zijn veroorzaakt. Gelet daarop faalt het betoog van [verzoeker] dat hij als gevolg van het verkeersongeval met klachten op zijn werk is uitgevallen en door de aanhoudende klachten en beperkingen is aangewezen op een bijstandsuitkering.
5.7
[verzoeker] heeft ook een beroep gedaan op de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant van 16 april 2014 (ECLI:NL:RBZWB:2014:4520). In deze uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het verlies van de bijstandsuitkering gelet op de aard van de aansprakelijkheid, de aard van de schade en de voorzienbaarheid van de schade aan de schuldenaar (het ziekenhuis) kon worden toegerekend. De kantonrechter overweegt dat het in die uitspraak om een bijzondere situatie ging omdat sprake was van grove schuld aan de zijde van het ziekenhuis met als gevolg dat beide benen van verzoekster moesten worden geamputeerd. De aard van de fout en de ernst van de gevolgen rechtvaardigden in die uitspraak een ruime toerekening, waarbij de rechtbank Zeeland-West Brabant uitdrukkelijk heeft overwogen dat het wegvallen van de uitkering schade betreft die buiten de normale lijn der verwachtingen ligt. In het onderhavige geval nopen noch de aard van de (verkeers)fout van de verzekerde van Nationale Nederlanden, noch de ernst van de gevolgen voor [verzoeker] tot toerekening aan Nationale Nederlanden van schade die buiten de normale lijn der verwachtingen ligt. Het (mogelijk) verlies van een deel van de bijstandsuitkering als gevolg van een eventuele slotbetaling door Nationale Nederlanden is daarom naar het oordeel van de kantonrechter geen schade die in zodanig verband staat met het verkeersongeval dat zij hem kan worden toegerekend.
5.8
Nationale Nederlanden hoeft dan ook bij de schadeafwikkeling geen bijstandsgarantie te verstrekken. Ook de gevraagde verklaring voor recht, dat het eventueel wegvallen van de bijstandsuitkering schade is die aan Nationale Nederlanden dient te worden toegerekend, zal worden geweigerd.
Kosten van het deelgeschil
5.9
[verzoeker] heeft ten slotte verzocht om de kosten van rechtsbijstand in het kader van deze deelgeschilprocedure te begroten en Nationale Nederlanden te veroordelen tot betaling van deze kosten. Op grond van artikel 1019aa lid 2 Rv kan de benadeelde in beginsel aanspraak maken op volledige vergoeding van de kosten van de deelgeschilprocedure, mits die kosten redelijk zijn.
5.10
Ter onderbouwing van de kosten van rechtsbijstand heeft [verzoeker] twee (concept)declaraties van zijn gemachtigde in het geding gebracht. De eerste (concept)declaratie van 18 april 2023 ziet op de werkzaamheden voor het opstellen van het verzoekschrift en sluit op een bedrag van € 2.667,81 (inclusief 6% kantoorkosten en 21% btw). De tweede (concept)declaratie, voor de werkzaamheden in de aanloop naar en op de zitting, sluit op een bedrag van € 4.471,02 (inclusief reiskosten, verschotten, 6% kantoorkosten en 21% btw). Het door de gemachtigde van [verzoeker] gehanteerde uurtarief bedraagt blijkens de (concept)declaraties € 260,- (exclusief btw).
5.11
Nationale Nederlanden heeft de redelijkheid van de kosten rechtsbijstand bestreden. Volgens Nationale Nederlanden is de hoogte van het uurtarief niet redelijk, nu dat uurtarief hoger is dan het gemiddelde uurtarief voor een gespecialiseerde letselschadeadvocaat. Nationale Nederlanden heeft de werkzaamheden van de voormalige gemachtigde van [verzoeker] dan ook vergoed op basis van een uurtarief van € 250,- (exclusief btw). Nationale Nederlanden heeft ook bezwaar gemaakt tegen de kantoorkosten van 6%, omdat deze kosten vanwege de digitalisering in de praktijk vaak niet meer worden gemaakt en er geen rechtvaardiging is voor het separaat in rekening brengen daarvan. Ten slotte dient de omvang van de werkzaamheden volgens Nationale Nederlanden gematigd te worden, en zou maximaal vijf uur voor het opstellen van een verzoekschrift redelijk zijn.
5.12
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] de redelijkheid van het door zijn gemachtigde gehanteerde uurtarief, gelet op de gemotiveerde betwisting door Nationale Nederlanden, onvoldoende heeft onderbouwd. Nationale Nederlanden heeft onder verwijzing naar onderzoek uit 2022 aangevoerd dat het gemiddelde uurtarief van een gespecialiseerde LSA-advocaat € 243,- (exclusief btw) bedraagt, hetgeen [verzoeker] niet heeft weersproken. Voorts acht de kantonrechter van belang dat de werkzaamheden van de gemachtigde van [verzoeker] in dit dossier in de afgelopen jaren op basis van een uurtarief van € 250,- (exclusief btw) zijn vergoed. Daartegen is kennelijk door de (voormalige) gemachtigde van [verzoeker] niet geprotesteerd. De kantonrechter zal bij het begroten van de kosten van rechtsbijstand dan ook uitgaan van een uurtarief van € 250,- (exclusief btw).
5.13
Ook voor de gevraagde kantoorkosten geldt dat [verzoeker] zijn standpunt onvoldoende heeft onderbouwd. Nationale Nederlanden heeft immers aangevoerd dat het kennelijk kosten zijn die standaard in rekening worden gebracht zonder dat daar specifieke kosten aan ten grondslag liggen. [verzoeker] heeft vervolgens volstaan met het noemen van één uitspraak waarin is geoordeeld dat de kantoorkosten wel voor vergoeding in aanmerking komen, maar heeft de door hem in rekening gebrachte kantoorkosten vervolgens niet nader onderbouwd, hoewel dat wel op zijn weg had gelegen. De kantonrechter zal de kantoorkosten bij de begroting daarom buiten beschouwing laten.
5.14
Ten aanzien van de omvang van de werkzaamheden overweegt de kantonrechter dat de gemachtigde van [verzoeker] , blijkens de specificaties bij de twee (concept)declaraties, ruim twintig uur heeft besteed aan de onderhavige deelgeschilprocedure. De kantonrechter acht deze tijdsbesteding redelijk, mede gelet op de omvang van het verweerschrift en de relatief complexe aard van de zaak. De kantonrechter zal daarom bij de begroting uitgaan van de in de specificaties genoemde tijd.
5.15
Op grond van het voorgaande gaat de kantonrechter voor wat betreft de (concept)declaratie van 18 april 2023 uit van acht uur tegen een uurtarief van € 250,- (exclusief btw), derhalve een bedrag van € 2.420,-. De (concept)declaratie van 10 oktober 2023 gaat uit van twaalf uur en 48 minuten, zodat daarvan een bedrag van (€ 250,- x 1,21 x 12,8 =) € 3.872,- voor toewijzing in aanmerking komt. Het totaalbedrag aan kosten rechtsbijstand komt daarmee op € 6.292,-. De kantonrechter wijst ook de gevorderde en door Nationale Nederlanden niet betwiste reiskosten ad € 96,30 en de griffierechten ad € 86,- toe. Nationale Nederlanden zal tot betaling van deze bedragen worden veroordeeld. Rechtbank Amsterdam 27 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:8509