Rb Utrecht 210607 vaststelling resterende verdiencap. is zelfstandig op rechtsgevolg gericht besluit
- Meer over dit onderwerp:
Rb Utrecht 210607 vaststelling resterende verdiencapaciteit is zelfstandig op rechtsgevolg gericht besluitonderdeel
2.18 Tussen partijen is niet in geschil dat de nadere beoordeling van de mate van arbeidsgeschiktheid van eiseres geen gevolgen heeft voor de door eiseres te ontvangen loongerelateerde WGA-uitkering, nu de vastgestelde resterende verdiencapaciteit niet relevant is voor de hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering, zolang deze meer bedraagt dan 20 en minder dan 65% van het maatmaninkomen per uur.
2.19 De rechtbank is echter - anders dan verweerder - van oordeel dat de vaststelling van de voor een betrokkene geldende resterende verdiencapaciteit, naast de toekenning van de loongerelateerde WGA-uitkering, moet worden aangemerkt als een zelfstandig op rechtsgevolg gericht besluitonderdeel.
2.20 Mede onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank Zwolle hiertoe in haar uitspraak van 19 april 2007 (LJN: BA3460) heeft overwogen, heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat in de Wet WIA werkhervatting een centrale plaats inneemt en de resterende verdiencapaciteit het ijkpunt vormt voor de mate waarin een betrokkene daartoe in staat wordt geacht. De resterende verdiencapaciteit vormt de grondslag voor de berekening van de inkomenseis als bedoeld in artikel 60, tweede (en derde) lid, van de Wet WIA en is daarmee van belang voor het ontstaan van aanspraak op een loonaanvullingsuitkering, dan wel een vervolguitkering, aansluitend aan de loongerelateerde WGA-uitkering.
Voorts is, in het geval een betrokkene in aanmerking komt voor een vervolguitkering, de vaststelling van de resterende verdiencapaciteit (de mate van arbeidsgeschiktheid) direct bepalend voor de hoogte van de vervolguitkering ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Wet WIA. Daarnaast bepaalt de resterende verdiencapaciteit, als uitkomst van de medische- en arbeidskundige beoordeling door verweerder, de omvang van de (reïntegratie)verplichtingen welke in de Wet WIA voor degene die aanspraak heeft op een WGA-uitkering bestaan.
2.21 In het onderhavige geval is de resterende verdiencapaciteit ten gevolge van het door eiseres gemaakte bezwaar bij het bestreden besluit gewijzigd en nader vastgesteld op 33,2%. Dit impliceert dat de voorwaarde om na afloop van de loongerelateerde uitkering in aanmerking te komen voor de loonaanvulling, te weten het benutten van 50% van haar resterende verdiencapaciteit, lager uitvalt, dan wel dat eiseres - bij niet werken - te zijner tijd een hogere vervolguitkering kan ontvangen.
2.22 Nu het primaire besluit van 18 mei 2006 ten aanzien van dit besluitonderdeel is gewijzigd, moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat dit onderdeel van het primaire besluit is herroepen. Naar het oordeel van de rechtbank is de herroeping een gevolg van aan verweerder te wijten onrechtmatigheid en heeft verweerder ten onrechte geweigerd de kosten te vergoeden die eiseres redelijkerwijs voor de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd. De rechtbank zal verweerder met toepassing van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb veroordelen tot vergoeding van de door eiseres in bezwaar gemaakte kosten tot een bedrag van 322,- (1 punt voor het bezwaarschrift, waarde per punt 322,-). LJN BA8327
2.18 Tussen partijen is niet in geschil dat de nadere beoordeling van de mate van arbeidsgeschiktheid van eiseres geen gevolgen heeft voor de door eiseres te ontvangen loongerelateerde WGA-uitkering, nu de vastgestelde resterende verdiencapaciteit niet relevant is voor de hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering, zolang deze meer bedraagt dan 20 en minder dan 65% van het maatmaninkomen per uur.
2.19 De rechtbank is echter - anders dan verweerder - van oordeel dat de vaststelling van de voor een betrokkene geldende resterende verdiencapaciteit, naast de toekenning van de loongerelateerde WGA-uitkering, moet worden aangemerkt als een zelfstandig op rechtsgevolg gericht besluitonderdeel.
2.20 Mede onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank Zwolle hiertoe in haar uitspraak van 19 april 2007 (LJN: BA3460) heeft overwogen, heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat in de Wet WIA werkhervatting een centrale plaats inneemt en de resterende verdiencapaciteit het ijkpunt vormt voor de mate waarin een betrokkene daartoe in staat wordt geacht. De resterende verdiencapaciteit vormt de grondslag voor de berekening van de inkomenseis als bedoeld in artikel 60, tweede (en derde) lid, van de Wet WIA en is daarmee van belang voor het ontstaan van aanspraak op een loonaanvullingsuitkering, dan wel een vervolguitkering, aansluitend aan de loongerelateerde WGA-uitkering.
Voorts is, in het geval een betrokkene in aanmerking komt voor een vervolguitkering, de vaststelling van de resterende verdiencapaciteit (de mate van arbeidsgeschiktheid) direct bepalend voor de hoogte van de vervolguitkering ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Wet WIA. Daarnaast bepaalt de resterende verdiencapaciteit, als uitkomst van de medische- en arbeidskundige beoordeling door verweerder, de omvang van de (reïntegratie)verplichtingen welke in de Wet WIA voor degene die aanspraak heeft op een WGA-uitkering bestaan.
2.21 In het onderhavige geval is de resterende verdiencapaciteit ten gevolge van het door eiseres gemaakte bezwaar bij het bestreden besluit gewijzigd en nader vastgesteld op 33,2%. Dit impliceert dat de voorwaarde om na afloop van de loongerelateerde uitkering in aanmerking te komen voor de loonaanvulling, te weten het benutten van 50% van haar resterende verdiencapaciteit, lager uitvalt, dan wel dat eiseres - bij niet werken - te zijner tijd een hogere vervolguitkering kan ontvangen.
2.22 Nu het primaire besluit van 18 mei 2006 ten aanzien van dit besluitonderdeel is gewijzigd, moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat dit onderdeel van het primaire besluit is herroepen. Naar het oordeel van de rechtbank is de herroeping een gevolg van aan verweerder te wijten onrechtmatigheid en heeft verweerder ten onrechte geweigerd de kosten te vergoeden die eiseres redelijkerwijs voor de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd. De rechtbank zal verweerder met toepassing van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb veroordelen tot vergoeding van de door eiseres in bezwaar gemaakte kosten tot een bedrag van 322,- (1 punt voor het bezwaarschrift, waarde per punt 322,-). LJN BA8327