Overslaan en naar de inhoud gaan

GHAMS 031023 Uber/FNV; prejudiciële vragen omtrent o.m. de beoordeling van de arbeidsrelatie

GHAMS 031023 Uber/FNV; prejudiciële vragen omtrent o.m. de beoordeling van de arbeidsrelatie

5.7.

Vanwege het grote maatschappelijke en juridische belang van de vraag hoe het aspect ‘ondernemerschap’ een rol kan spelen bij de kwalificatie van een arbeidsrelatie, en omdat te verwachten valt dat deze vraag ook van belang is voor andere geschillen over de kwalificatie van arbeidsrelaties, is het hof voornemens hierover prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad:

“In overweging 3.2.5 van het arrest van de Hoge Raad van 24 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:443) is vermeld dat het van alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien afhangt of een overeenkomst moet worden aangemerkt als arbeidsovereenkomst. Van belang wordt geacht (tweede zin) een achttal gezichtspunten, waaronder (viii) de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commerciële risico’s loopt. Verder (onder ix) kan van belang zijn of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt. Gelet op deze overweging heeft het hof de volgende prejudiciële vragen:

  1. Is het mogelijk dat, wanneer het (eventuele) ondernemerschap van een werker buiten beschouwing wordt gelaten, de tussen deze werker en diens opdrachtgever/werkgever gesloten overeenkomst kwalificeert als arbeidsovereenkomst, terwijl met het wel in beschouwing nemen van dat (eventuele) ondernemerschap, dezelfde overeenkomst niet als arbeidsovereenkomst kwalificeert?

  2. Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend is, betekent dat dan dat de arbeidsrelatie ten aanzien van precies hetzelfde werk, verricht ten behoeve van dezelfde opdrachtgever/werkgever, verricht door de ene werker (niet zijnde een ondernemer) anders wordt gekwalificeerd dan de arbeidsrelatie ten aanzien van dat zelfde werk verricht door een andere werker (wel zijnde een ondernemer)?

  3. Dient het aspect ‘ondernemerschap’, zoals genoemd in overweging 3.2.5 van voornoemd arrest van de Hoge Raad van 24 maart 2023, aldus te worden opgevat (visie 1) dat dit ondernemerschap zich beperkt tot die aspecten van ondernemerschap zoals die zich voordoen in de specifieke relatie tussen deze werker en deze opdrachtgever/werkgever (bijvoorbeeld ten aanzien van een grotere vrijheid van werktijden of werkplaats dan werknemers in een vergelijkbare situatie plegen te hebben, dan wel grotere winst- of verlieskansen dan werknemers in een vergelijkbare situatie plegen te hebben) of (visie 2) dat voor dit ondernemerschap ook van belang zijn aspecten die betrekking hebben op de (ondernemers)situatie van de desbetreffende werker buiten de specifieke relatie tussen deze werker en deze opdrachtgever/werkgever, of (visie 3) moet dit ondernemerschap op een nog andere manier worden uitgelegd.”

Het hof realiseert zich daarbij dat de Hoge Raad in rov. 3.2.6 van voornoemd arrest heeft overwogen - omdat dit onderwerp de aandacht van de Nederlandse en Europese wetgever heeft - op dit moment geen aanleiding te zien voor rechtsontwikkeling ter zake van de omstandigheden die de kwalificatie als arbeidsovereenkomst bepalen, mede ter afgrenzing van het werken als zelfstandig ondernemer. ECLI:NL:GHAMS:2023:2220