Hof 's-Hertogenbosch 081215 wn-er raakt gewond bij klim over hek bedrijfsterrein; ruime uitleg 'uitoefening van de werkzaamheden' idzv art. 7:658 BW
- Meer over dit onderwerp:
Hof 's-Hertogenbosch 081215 wn-er raakt gewond bij klim over hek bedrijfsterrein; ruime uitleg 'uitoefening van de werkzaamheden' idzv art. 7:658 BW; comparitie gelast
3 De beoordeling
3.1. De procedure in eerste aanleg, ontvankelijkheid in hoger beroep
- [geïntimeerde] heeft een op 15 mei 2014 ter griffie ontvangen verzoek ter behandeling van een deelgeschil ex artikel 1019w Rv aanhangig gemaakt en - kort gezegd - verzocht te verklaren voor recht dat [appellante] aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade van [geïntimeerde] ten gevolge van het toerekenbaar tekortschieten van [appellante] .
- [appellante] heeft een verweerschrift, tevens houdende een zelfstandig verzoek, ingediend en - kort gezegd - verzocht vast te stellen dat [appellante] niet aansprakelijk is voor het [geïntimeerde] op 16 april 2011 [bedoeld zal zijn: 20 juni 2013, hof] overkomen ongeval.
- Na de mondelinge behandeling op 29 september 2014 heeft de kantonrechter op 31 oktober 2014 een beschikking gegeven en daarbij het verzoek van [geïntimeerde] toegewezen onder begroting van de kosten en veroordeling van [appellante] tot betaling van die kosten.
- [appellante] heeft [geïntimeerde] bij exploot van 30 januari 2015 gedagvaard voor de kantonrechter tegen 19 februari 2015 en - kort gezegd - gevorderd voor recht te verklaren dat [appellante] niet aansprakelijk is voor het [geïntimeerde] op 20 juni 2013 overkomen arbeidsongeval, [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van de bij deelbeschikking vastgestelde kosten, alsmede tot betaling van de kosten van het door Brand Technisch Bureau (hierna BTB) uitgevoerde onderzoek.
- Bij brief van 20 februari 2015 heeft de gemachtigde van [appellante] de kantonrechter verzocht om toestemming voor het instellen van hoger beroep tegen de deelbeschikking van 31 oktober 2014. Bij rolbeslissing van 5 maart 2015 heeft de kantonrechter de gevraagde toestemming verleend.
Nu is voldaan aan de vereisten van artikel 1019cc lid 3 Rv is [appellante] ontvankelijk in haar hoger beroep.
3.2. De feiten, kort samengevat
- [geïntimeerde] , geboren op [geboortedatum] 1987, is op 1 september 2011 voor onbepaalde tijd bij [appellante] , producent van onder andere roestvrijstalen aanrechtbladen, in dienst getreden als machineoperator B. De arbeidsovereenkomst is per 1 oktober 2014 ontbonden door de kantonrechter.
- Op 20 juni 2013 is [geïntimeerde] , nadat hij overwerk had verricht, samen met zijn collega [collega van geintmeerde] omstreeks 21.00 uur via de naast de toegangspoort staande afvalbak en/of de klink van de toegangspoort over het stalen hek van 2.30 m. hoog, voorzien van scherpe stalen punten, dan wel de toegangspoort van 2.30 m. hoog en 0,60 m. breed, voorzien van scherpe stalen punten in de vorm van haaientanden, geklommen, omdat de toegangspoort gesloten was. [geïntimeerde] is daarbij met een ring blijven haken aan één van de stalen punten op de toegangspoort met als gevolg dat de ringvinger van zijn rechterhand is afgescheurd. Deze vinger kon niet behouden worden.
- De Inspectie SZW heeft bij brief van 19 december 2013 onder meer het volgende aan partijen bericht:
“ De arbeidsinspecteur heeft geen verband kunnen vaststellen tussen een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet en de oorzaak van het (…) meldingsplichtige ongeval (…). (…) Voor een werknemer, die naar huis wil en een gesloten poort aantreft bij het verlaten van het bedrijfsterrein, gaat veel tijd verloren met de bestaande procedure, want hij moet een sleutelhouder zoeken en vragen om met hem mee te lopen. Dat zou veel eenvoudiger moeten kunnen.”
- [appellante] heeft een rapport laten uitbrengen door BTB (met daarbij horend de gedeponeerde dvd). De conclusie van dat rapport d.d. 29 januari 2015 luidt onder meer dat [geïntimeerde] en [collega van geintmeerde] er beiden van op de hoogte waren dat de poort, nadat zij een aanvang met hun overwerk hadden gemaakt, slotvast gesloten was en dat zij verschillende mogelijkheden hadden om de poort te laten openen door sleutelhouders [sleutelhouder 1] en/of [sleutelhouder 2] , en verder dat de beide genoemde sleutelhouders in ca. 1,5 minuten bij de poort aanwezig hadden kunnen zijn om deze te openen.
3.3. Het (deel)geschil in eerste aanleg
[geïntimeerde] heeft gesteld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in het naleven van de zorgplicht die [appellante] ten aanzien van haar werknemers op grond van artikel 7:658 BW in acht had moeten nemen. [appellante] had die maatregelen moeten nemen, die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. [appellante] heeft volgens [geïntimeerde] door de plaatsing van de afvalbak een onveilige situatie doen ontstaan en laten voortbestaan, [appellante] heeft geen duidelijk beleid aan de werknemers kenbaar gemaakt voor het geval de toegangspoort gesloten was en [appellante] heeft [geïntimeerde] geen instructie over het sleutelbeleid gegeven.
[appellante] is volgens [geïntimeerde] tevens aansprakelijk op grond van artikel 6:173 BW jo. artikel 6:162 BW, omdat [appellante] de afvalbak bij het hek heeft geplaatst en ermee bekend was dat werknemers de afvalbak gebruikten om zo over het hek dan wel de toegangspoort te klimmen als die poort gesloten was.
[appellante] heeft onder meer betoogd dat geen sprake is van schade, die de werknemer, [geïntimeerde] , in de uitoefening van de werkzaamheden heeft geleden. Om die reden is volgens haar artikel 7: 658 BW niet van toepassing. Verder heeft zij betoogd dat zij die maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs nodig waren om te voorkomen dat werknemers schade zouden lijden (sleutelbeleid, duidelijke instructie werknemers hoe te handelen bij het verlaten van het terrein). Zij heeft betwist dat zij een gevaarzettende situatie heeft gecreëerd en dat zij er op bedacht had moeten zijn dat werknemers over de toegangspoort zouden klimmen, die juist zodanig was geconstrueerd dat er niet, althans zeer moeilijk, en met groot gevaar voor letsel, overheen geklommen kan worden.
[appellante] heeft voorts betoogd dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van [geïntimeerde] .
De kantonrechter heeft geoordeeld dat, nu de schade is ontstaan terwijl [geïntimeerde] bezig was het terrein te verlaten, voldoende vast is komen te staan dat de schade is opgetreden in de uitoefening van het werk als bedoeld in artikel 7:658 BW dan wel in voldoende verband staat met de uitoefening van de werkzaamheden.
Verder heeft de kantonrechter geoordeeld dat voor het aannemen van opzet van [geïntimeerde] onvoldoende door [appellante] is gesteld en dat van bewuste roekeloosheid van [geïntimeerde] niet is gebleken. [appellante] heeft onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat [geïntimeerde] zich daadwerkelijk bewust is geweest van het roekeloze karakter van het klimmen over het hek, aldus de kantonrechter.
De kantonrechter heeft tot slot geoordeeld dat [appellante] niet heeft voldaan aan haar zorgplicht, die meebrengt dat zij haar bedrijfsterrein, en dus ook de omheining daarvan, zodanig dient in te richten als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer schade lijdt. Daarbij heeft de kantonrechter overwogen dat het regelmatig is voorgekomen dat de poort ook ’s avonds open was en/of dat een werknemer vergeet eerst naar de sleutelhouder te gaan voordat hij zich naar de poort begeeft. Er kan ongeveer 10 minuten gemoeid zijn met het teruglopen naar de bedrijfshal en het zoeken naar de sleutelhouder indien men voor een gesloten poort komt. Gelet op het feit dat [appellante] niet heeft weersproken dat zich eerder een incident had voorgedaan waarbij [collega van geintmeerde] over de poort was geklommen en gelet op het feit dat in de directe nabijheid van de poort een prullenbak van ca. 75 cm. hoogte op een paal geplaatst was, diende [appellante] er redelijkerwijs rekening mee te houden dat een werknemer, indien hij na het verrichten van overwerk voor een gesloten poort komt te staan, niet de moeite neemt alsnog de sleutelhouder te waarschuwen gezien het tijdsbeslag dat daarmee gemoeid kan zijn en het ervaringsfeit dat een werknemer na het verrichten van overwerk in het algemeen zo snel mogelijk huiswaarts zal willen gaan.
De kantonrechter verklaarde voor recht dat [appellante] aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade van [geïntimeerde] ten gevolge van het tekortschieten van [appellante] . De totale door [appellante] te betalen kosten als bedoeld in 1019aa Rv. begrootte de kantonrechter op € 2.422,89.
3.4. Grief 1
[appellante] heeft in haar eerste grief, met verwijzing naar de door haar overgelegde notitie van prof. mr. [prof mr.] d.d. 26 januari 2015, gesteld dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de schade is geleden in de uitoefening van de werkzaamheden als bedoeld in artikel 7:658 lid 2 BW.
Deze grief faalt. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat ‘in de uitoefening van de werkzaamheden’ ruim moet worden uitgelegd (vgl. HR 30 november 2007, ECLI:NL:HR:BB6178). De zorgplicht van de werkgever als bedoeld in artikel 7:658 BW strekt zich uit tot de werkomgeving en houdt nauw verband met de zeggenschap van de werkgever over de werkplek. Daartoe behoort ook het hekwerk, daaronder begrepen de toegangspoort, dat het bedrijfsterrein van de werkgever, [appellante] , omgeeft. Naar het oordeel van het hof is hier geen sprake van woon-werkverkeer, welk verkeer buiten de verantwoordelijkheid van de werkgever, [appellante] , valt en daarmee niet onder de reikwijdte van artikel 7:658 BW, nu [geïntimeerde] zich nog op het bedrijfsterrein van [appellante] , te weten op het hiervoor bedoelde hekwerk bevond toen het ongeval zich voordeed.
3.5. Comparitie van partijen
Het hof heeft een onvoldoende duidelijk beeld van de relevante feiten en omstandigheden voor de beantwoording van de vraag of [appellante] aansprakelijk is voor de schade van [geïntimeerde] in verband met het ongeval, ook omdat partijen met betrekking tot een aantal punten verschillende lezingen geven.
Alvorens verder te beslissen heeft het hof daarom behoefte aan nadere inlichtingen van partijen. Het hof zal daartoe een meervoudige comparitie van partijen gelasten. Gesproken zal onder meer worden over de toedracht van het ongeval, het sleutelbeleid en het rapport van BTB. De gedeponeerde dvd zal tijdens de zitting bekeken kunnen worden.
De comparitie van partijen zal tevens worden benut om te bezien of partijen tot een vergelijk kunnen komen, waarbij ook de mogelijkheid van verwijzing naar mediation aan de orde kan komen.
3.6. Ieder verdere beslissing wordt aangehouden. ECLI:NL:GHSHE:2015:5156