Rb Middelburg 250711 verkeersongeval veroorzaakt door vrachtwagenchauffeur door negeren rood licht, chauffeur vordert kosten strafzaak en ingehouden salaris van werkgever; afgewezen ogv bewuste roekeloosheid
- Meer over dit onderwerp:
Rb Middelburg 250711 verkeersongeval veroorzaakt door vrachtwagenchauffeur door negeren rood licht, chauffeur vordert kosten strafzaak en ingehouden salaris van werkgever; afgewezen ogv bewuste roekeloosheid
de beoordeling van de zaak
1.1. [Gedaagde] is een groothandel in schaal- en schelpdieren en vis. [Eiser] was in haar dienst werkzaam als vrachtwagenchauffeur van 31 oktober 2005 tot 13 april 2010.
1.2. In de nacht van [datum ongeval] was [eiser] aan het werk en vervoerde hij met de vrachtwagen vis naar klanten van [gedaagde]. In de buurt van [plaats X] (Duitsland) veroorzaakte hij een ongeval. Bij dat ongeval was ook een personenauto betrokken. Twee inzittenden daarvan kwamen daarbij om het leven, een derde inzittende raakte gewond. [Eiser] werd door de Duitse politie in verzekering gesteld. Nadat [gedaagde] een borgsom van € 2.500,-- had betaald, werd hij vrijgelaten.
1.3. Het Amtsgericht [X] veroordeelde [eiser] bij onherroepelijk strafvonnis van 20 november 2009 tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid in Duitsland wegens het in gevaar brengen van het verkeer door schuld in samenhang met de dood van twee mensen door schuld en verwonding door schuld.
1.4. De toedracht van het ongeval is volgens het strafvonnis, samengevat weergegeven:
op [datum en tijdstip ongeval] reed [eiser] met een vrachtwagen over de [adres I] in de richting van [plaats X]. Hoewel het verkeerslicht al ongeveer 20 seconden op rood stond en hij dit al enkele honderden meters daarvoor had gezien, reed [eiser] ondanks rood licht met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur het kruisingsvlak met de [adres II] op. Daar kwam hij in botsing met een personenauto die op de [adres II], voor [eiser] van links kwam en bij groen licht het kruisingsvlak was opgereden. Door de kracht van de botsing werd de personenauto een aangrenzend veld ingeslingerd. Twee inzittenden kwamen om de plaats van het ongeval om het leven. Een derde inzittende kreeg zware, deels levensgevaarlijke verwondingen.
1.5. Na deze veroordeling voldeed [eiser] de volgende bedragen:
- in totaal € 3.000,--, opgelegd als bijzondere voorwaarde,
- € 2.101,38 aan de Gerichtskasse [plaats Z] na aftrek van de borgsom van € 2.500,--,
- € 565,70 aan de advocaat Möller die optrad als vertegenwoordiger van de inzittende van de personenauto die gewond raakte,
- € 3.570,50 aan zijn raadsman.
1.6. [Gedaagde] betaalde € 1.954,70 aan advocaatkosten. Zij hield vanaf augustus 2008 tot en met de eindafrekening bij [eiser]s uitdiensttreding in totaal € 4.504,14 in op het nettosalaris wegens betaalde borgsom en advocaatkosten. Ook hield zij op zijn brutosalaris in als vergoeding van pallets € 67,-- in december 2009 en € 39,-- in januari 2010.
2. Bij dagvaarding vordert [eiser]:
a. de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
- € 8.171,88 wegens de boete die het Amtsgericht [X] hem heeft opgelegd en/of wegens kosten die in het kader van de strafzaak voor zijn rekening zijn gebracht en/of door hem zijn betaald,
- € 4.910,14 wegens ten onrechte op zijn salaris ingehouden bedragen,
- de wettelijke rente over € 5.832,82 vanaf 8 mei 2010,
- de wettelijke rente over € 2.339,06 vanaf 14 december 2010,
- € 904,-- wegens buitengerechtelijke kosten,
b. de verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor alle schade die [eiser] verder nog als gevolg van zijn betrokkenheid bij het ongeval zal lijden, althans dat zij gehouden alle schade te vergoeden waarvoor hij als gevolg van die betrokkenheid door derden aansprakelijk wordt gehouden,
c. de veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3. Bij repliek vermeerdert [eiser] zijn vordering met € 1.065,70 minus € 51,-- bruto. [Gedaagde] maakt daartegen bezwaar. Volgens haar is onduidelijk waarop de vermeerdering van eis is gebaseerd en is deze onvoldoende onderbouwd. [Gedaagde] kan zich daartegen niet verweren. De kantonrechter verwerpt dit bezwaar tegen de vermeerdering van eis. Hoewel niet al op het eerste gezicht duidelijk is hoe de gevorderde bedragen zijn opgebouwd, is dit met enige welwillendheid wel af te leiden uit de dagvaarding en de repliek. Het bedrag van € 8.171,88 is kennelijk de som van € 812,42, € 3.788,96 en € 3.570,50, welke bedragen worden genoemd in de eerste drie alinea's van bladzijde 3 van de dagvaarding. Op diezelfde bladzijde stelt [eiser] dat [gedaagde] € 4.910,14 heeft ingehouden op zijn salaris. Hij ging ervan uit dat op zijn salaris van maart 2010 € 51,-- als palletvergoeding was ingehouden. Bij antwoord stelt [gedaagde] dat [eiser] in die maand een extra palletvergoeding van € 51,-- ontving. [Eiser] erkent dit bij repliek en vermindert zijn vordering wegens inhoudingen op zijn salaris met € 51,-- bruto. Sinds de vermeerdering van eis vordert [eiser] in plaats van het in overweging 2 onder a genoemde bedrag van € 8.171,88 als schadevergoeding € 9.237,58. Hoe dit laatstgenoemde bedrag is opgebouwd, is niet voor misverstand vatbaar. Het is de som van de bedragen die [eiser] voldeed na zijn veroordeling en die zijn weergegeven in overweging 1.5. [Gedaagde] had bij dupliek voldoende gelegenheid te reageren op de gewijzigde eis zodat de vermeerdering van eis niet strijdt met de eisen van een goede procesorde.
4.1. [Eiser] baseert zijn vordering, voor zover die de financiële gevolgen van het ongeval van [datum ongeval] en zijn strafrechtelijke veroordeling betreft, op de artikelen 7: 658 en 611 BW. De vordering op deze grondslag is niet toewijsbaar indien de schade als gevolg van het ongeval het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [eiser].
4.2. [Gedaagde] voert aan dat er sprake is van dergelijke bewuste roekeloosheid. [Eiser] passeerde met hoge snelheid de kruising zonder af te remmen en negeerde daarbij bewust het rode verkeerslicht. Hij verklaarde te hopen dat het licht op groen zou springen en/of dat op dat tijdstip geen ander verkeer de kruising zou passeren. Het is algemeen bekend dat men moet stoppen voor een rood verkeerslicht zodat andere verkeersdeelnemers de gelegenheid krijgen de kruising veilig te passeren. Van een bestuurder van een vrachtwagen mag de vereiste voorzichtigheid en oplettendheid worden verwacht. [Eiser] was zich bewust van zijn roekeloze gedragingen doordat hij bewust het rode verkeerslicht negeerde. Met de onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling wegens de dood door schuld en het veroorzaken van lichamelijk letsel door schuld staat het bewust roekeloze rijgedrag vast. [Eiser] dient feiten en omstandigheden te stellen waaruit zou blijken dat hij zich niet bewust was van zijn roekeloze gedrag. Hij doet dat niet. [Gedaagde] ontkent dat haar prioriteit ligt bij het op tijd afleveren van vis en dat zij verkeersovertredingen voor te hard rijden en het negeren van rode verkeerslichten op de koop toe neemt. Zij bevordert het maken van verkeersovertredingen niet. [Eiser] had als verkeersdeelnemer een eigen verantwoordelijkheid. Hij had ook de vrijheid zelf zijn route in te delen en had in de nacht van [datum ongeval] ruimschoots op tijd bij de klant in [plaats X] kunnen aankomen. Hij had voldoende tijd om te stoppen voor het rode verkeerslicht en er was geen valide reden om het rode licht te negeren en het kruispunt zonder af te remmen te passeren met hoge snelheid. Hij mocht niet ervan uitgaan dat geen andere verkeersdeelnemers de kruising zou passeren.
4.3. Volgens [eiser] is het ongeval niet veroorzaakt door zijn bewuste roekeloosheid. Bij het naderen van de kruising zag hij dat het verkeerslicht in zijn richting rood licht uitstraalde. Hij liet het gaspedaal los waardoor zijn snelheid terugliep naar circa 70 kilometer per uur. Aangezien het verkeerslicht nog steeds rood licht uitstraalde toen [eiser] de kruising dicht genaderd was, remde hij krachtig. Desalniettemin kon hij een botsing met een van links komende auto niet voorkomen. Hij had die auto niet kunnen waarnemen wegens bomen en struiken langs de [adres I]. [Gedaagde] hield [eiser] en haar andere chauffeurs steeds voor dat haar prioriteit lag bij het op tijd afleveren van de vis en dat zij verkeersovertredingen voor te hard rijden op de koop toe nam. Tot het ongeval nam [gedaagde] alle boetes voor te hard rijden en het negeren van rode verkeerslichten voor haar rekening. Daardoor treft het verwijt dat hij de kruising met een te hoge snelheid naderde geen doel. [Eiser] had voor het ongeval al vaak - vrijwel dagelijks - deze kruising opgereden in de nacht. Daarbij werd hij nooit met andere verkeersdeelnemers geconfronteerd zodat hij direct voor het ongeval zich niet daadwerkelijk bewust hoefde te zijn van het roekeloze karakter van zijn gedragingen. Bij repliek voert hij voorts het volgende aan. [Eiser] betwist dat hij zijn route zelf kon indelen. Toen hij honderden meters van de kruising verwijderd was, had hij waargenomen dat het verkeerslicht in zijn richting rood licht uitstraalde. Hij vertrouwde erop dat het licht op groen zou staan bij zijn nadering van de kruising. Van bewuste roekeloosheid zou in dit geval pas sprake zijn indien de gedraging van [eiser], bestaande uit een geringe overschrijding van de maximumsnelheid en het te laat remmen voor het rode verkeerslicht, zodanig gevaarlijk was dat hij onmiddellijk voor het ongeval daadwerkelijk had moeten beseffen dat hij zich daarvan had behoren te onthouden in verband met de aanmerkelijke kans op verwezenlijking van het daardoor in het leven geroepen gevaar in botsing te komen met een auto op de kruisende weg. Door een verslapping van zijn waakzaamheid werd hij pas vlak voor de kruising zich ervan bewust dat het verkeerslicht nog steeds rood licht uitstraalde. Hij acht het bepaald niet uitgesloten dat deze verslapping van zijn waakzaamheid terug te voeren was tot het continu verrichten van nachtdiensten. Vanaf zijn indiensttreding werkte [eiser] 5 of soms wel 6 dagen per week in de avond en de nacht. [Gedaagde] leefde de voorschriften van de Arbeidstijdenwet over nachtdiensten niet na. Op grond van artikel 7: 611 BW had [gedaagde] moeten zorgen voor een behoorlijke verzekering van werknemers tegen schade als gevolg van een verkeersongeval.
5.1. [Eiser] reed de kruising op hoewel het verkeerslicht voor het verkeer in zijn rijrichting op rood stond. Hij deed dat met een te hoge snelheid zodat hij de botsing met de personenauto niet meer kon vermijden toen hij die auto waarnam. De kantonrechter overweegt dat niet in geschil is dat dit rijgedrag voor het ongeval als roekeloos is aan te merken. Het ongeval is aan die roekeloosheid te wijten. Aan de orde komt dan de vraag of [eiser] zich onmiddellijk voor het ongeval daadwerkelijk bewust was van de roekeloosheid van zijn rijgedrag. Het is aan [gedaagde] om het nodige te stellen en eventueel te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat [eiser] zich op dat moment daadwerkelijk bewust was van die roekeloosheid.
5.2. De kantonrechter beantwoordt de vraag of [eiser] zich bewust was van de roekeloosheid bevestigend. Hij neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking. Het is algemeen bekend dat men voor een rood verkeerslicht bij een kruising moet stoppen zodat het verkeer op de kruisende weg de kruising veilig kan passeren en dat het gevaar oplevert voor dat verkeer wanneer men ondanks rood licht de kruising oprijdt. Ook [eiser] moet zich bewust zijn geweest van de noodzaak om te stoppen omdat hij op ruime afstand van de kruising zag dat het verkeerslicht op rood stond en het gaspedaal losliet om zijn snelheid terug te brengen. Naar zijn zeggen vertrouwde hij erop dat het licht op groen zou staan bij zijn nadering van de kruising. Redelijkerwijs volgt hieruit het - overigens voor een bestuurder van een motorvoertuig voor de hand liggende - besef dat de kruising niet mocht worden gepasseerd indien het licht nog op rood zou staan. Dit volgt ook uit de stelling van [eiser] dat hij krachtig remde toen hij vlak voor de kruising zich ervan bewust werd dat het verkeerslicht nog op rood stond. Hierbij is van belang dat [eiser] naar hij stelt de voor hem van links komende auto over de [adres II] niet kon waarnemen zodat kennelijk niet de waarneming van die auto hem ertoe bracht vlak voor de kruising alsnog krachtig te remmen. Hieruit is af te leiden dat [eiser] ondanks zijn veelvuldige eerdere ervaring dat hij deze kruising kon oprijden zonder te worden geconfronteerd met ander verkeer, zich ervan bewust was dat hij moest voorkomen die kruising op te rijden als het verkeerslicht op rood stond. Als [eiser] inderdaad erop vertrouwde bij het oversteken van de kruising niet te worden geconfronteerd met verkeer op de kruisende weg, was er voor hem in dat vertrouwen geen reden om het gaspedaal los te laten en zo zijn snelheid terug te brengen toen hij zag dat het verkeerslicht op rood stond en evenmin om krachtig te remmen toen hij vlak voor de kruising reed en het licht nog steeds op rood stond. Aldus kan uit het vaststaande rijgedrag van [eiser] naar objectieve maatstaven worden afgeleid dat hij zich onmiddellijk voorafgaande aan het ongeval daadwerkelijk bewust was van het roekeloze karakter daarvan.
5.3. Het ligt dan op de weg van [eiser] om feiten en omstandigheden te stellen die kunnen ontzenuwen dat van een zodanig bewustzijn sprake was onmiddellijk voor het ongeval (Hoge Raad 2 december 2005, LJN: AU3261). Hij voldoet naar het oordeel van de kantonrechter niet aan die stelplicht. Dat [gedaagde]'s prioriteit lag bij het op tijd afleveren van vis en eventuele verkeersovertredingen voor te hard rijden op de koop toe nam, neemt het bewustzijn van het roekeloze karakter van het oprijden van een kruising ondanks een rood verkeerslicht niet weg. [Eiser] stelt dat hij zich niet daadwerkelijk bewust hoefde te zijn van het roekeloze karakter van zijn gedrag, waarmee hij zich strikt genomen er zelfs niet over uitspreekt of hij zich daarvan bewust was. Men kan immers zich van iets daadwerkelijk bewust zijn terwijl men dat niet hoefde te zijn. De eerst bij repliek aangehangen stelling dat [eiser] door een tijdelijke verslapping van zijn waakzaamheid pas vlak voor de kruising zich bewust werd van het feit dat het verkeerslicht nog steeds op rood stond, is niet een voldoende gemotiveerde betwisting van het bewustzijn van het roekeloze karakter van het rijgedrag. Voordat die verslapping van de waakzaamheid intrad, had [eiser] op ruime afstand van de kruising waargenomen dat het verkeerslicht op rood stond en had hij een vermindering van zijn snelheid ingezet door het gaspedaal los te laten. Hij moet zich toen bewust zijn geweest van het roekeloze karakter van het oprijden van de kruising als het licht nog steeds op rood stond. Dat hij toen mogelijk enige tijd zijn waakzaamheid liet verslappen, bevestigt veeleer het roekeloze karakter van zijn rijgedrag en weerlegt niet het voortduren van zijn bewustzijn van dat karakter dat voor die verslapping aanwezig was. De gesuggereerde oorzaak van die verslapping kan daarom buiten beschouwing blijven.
5.4. [Eiser] stelt dat [gedaagde] als goed werkgever gehouden was te zorgen voor een behoorlijke verzekering van werknemers wier werkzaamheden ertoe kunnen leiden dat zij als bestuurder van een motorvoertuig betrokken raken bij een verkeersongeval. Deze stelling snijdt in dit geval geen hout. Een dergelijke verzekering behoeft geen dekking te verlenen voor schade als gevolg van bewuste roekeloosheid van de werknemer (Hoge Raad 1 februari 2008, LJN: BB4767).
5.5. Omdat de schade die voor [eiser] volgde uit het ongeval gevolg is van zijn bewuste roekeloosheid, hoeft [gedaagde] zijn schade niet aan hem te vergoeden. Dit brengt mee dat de vordering van [eiser] tot betaling van € 9.237,58 - in zijn standpunt zijn schade - niet toewijsbaar is. Hetzelfde geldt voor de gevorderde verklaring voor recht.
6.1. [Gedaagde] stelt de borgsom van € 2.500,-- voor [eiser] te hebben voorgeschoten en contant bij de politie te hebben betaald. Hij sprak meermalen zijn zorg uit voor zijn strafzaak te zijn "overgeleverd" aan een advocaat die de zaak op basis van een toevoeging zou behandelen. Partijen spraken af dat [gedaagde] voor hem op zoek zou gaan naar een deskundige advocaat en dat zij de kosten zou voorschieten. [Gedaagde] heeft vervolgens advies ingewonnen bij advocaten. De voorgeschoten advocatennota's belopen in totaal € 1.954,70. Partijen spraken af dat de door [gedaagde] voorgeschoten bedragen van in totaal € 4.454,70 als lening aan [eiser] werden verstrekt en zouden worden verrekend met de salarisbetalingen. Daarnaast is in december 2009 en januari 2010 een palletvergoeding ingehouden conform de bij [gedaagde] geldende afspraken. Zoals ook met [eiser] mondeling afgesproken, krijgen de chauffeurs van [gedaagde] een bruto vergoeding van € 1,-- per pallet indien zij na een rit meer dan 8 pallets mee terugnemen naar [gedaagde]. Indien een chauffeur met minder dan 8 pallets per dag terugkeert, wordt voor iedere ontbrekende pallet € 1,-- bruto ingehouden op het salaris. De inhoudingen waren gerechtvaardigd ook gelet op artikel 7: 632 lid 1 aanhef en onder a BW.
6.2. [Eiser] betwist dat [gedaagde] terecht bedragen inhield op zijn salaris. In het bijzonder ontkent hij dat [gedaagde] het bedrag van € 4.454,70 als lening aan hem heeft verstrekt en dat hij tot terugbetaling daarvan gehouden was.
7.1. [Gedaagde] voldeed in haar standpunt met de betaling van de borgsom en advocatennota's niet aan een eigen verbintenis maar aan een verbintenis van [eiser] tot betaling van de borgsom en de advocatennota's. Uit het enkele feit dat [gedaagde] zijn verbintenis voldeed, volgt naar het oordeel van de kantonrechter niet zonder meer dat zij een vordering op [eiser] kreeg. Of zij inderdaad een vordering op hem kreeg, hangt af van hun onderlinge rechtsverhouding.
7.2. [Gedaagde] beroept zich op een afspraak met [eiser] dat het door haar voorgeschoten bedrag van € 4.454,70 als lening aan hem werd verstrekt en dat dit bedrag zou worden verrekend met zijn salaris. [Eiser] ontkent deze afspraak. De bewijslast rust op [gedaagde]. De kantonrechter laat haar overeenkomstig haar aanbod toe tot het bewijs van feiten of omstandigheden waaruit volgt dat partijen afspraken dat het door [gedaagde] voorgeschoten bedrag van € 4.454,70 als lening aan [eiser] werd verstrekt en dat dit bedrag zou worden verrekend met zijn salaris.
7.3. Indien de bedoelde afspraak is gemaakt, mag [gedaagde] [eiser] daaraan houden omdat de betalingen verband houden met de bewuste roekeloosheid van [eiser] als hierboven overwogen. Artikel 7: 632 lid 1 BW belet in dat geval niet de verrekening van de vordering van [eiser] met het loon van [gedaagde] omdat dan de volgens de afspraak geleende bedragen zijn aan te merken als voorschotten op het loon.
7.4. De zogeheten palletvergoedingen zijn ten onrechte ingehouden op het salaris. Mogelijk lijdt [gedaagde] schade als haar chauffeurs te weinig pallets terugbrengen. Voor die schade is een werknemer niet aansprakelijk, tenzij de schade gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Dat daarvan sprake is, is niet gesteld of gebleken. [Gedaagde] kan zich niet beroepen op een afwijkende afspraak met [eiser], inhoudende dat hij een vergoeding van € 1,-- verschuldigd is per te weinig ingeleverde pallet. Een dergelijke afwijking van artikel 7: 661 lid 1 BW ten nadele van de werknemer is slechts toegestaan voor zover de werknemer is verzekerd. [Gedaagde] stelt niet dat [eiser] verzekerd is voor de schade wegens te weinig ingeleverde pallets. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat hij daarvoor niet is verzekerd zodat de afwijkende afspraak niet is toegestaan. LJN BW2173