Overslaan en naar de inhoud gaan

- eiser onderbouwt niet dat gemeente Haarlem verstrekte PW-uitkering zal terugvorderen; rb neemt aan dat niet gaat gebeuren

RBROT 230323 rb kort VAV met 30% vanwege geschatte inkomsten waarover niet naar waarheid is verklaard;
- eiser onderbouwt niet dat gemeente Haarlem verstrekte PW-uitkering zal terugvorderen; rb neemt aan dat niet gaat gebeuren
- rb acht percentages Aanbevelingen rekenrente van maart 2022 niet meer reëel en gaat uit van 2% rente en 5% inflatie

in vervolg op
RBROT 070422 Wg aansprakelijk vanwege niet afsluiten ongevallenverz.; 25% ES vanwege niet dragen gordel; bewijsopdracht tav VAV

2.
De verdere beoordeling

Wat vooraf ging

2.1.
De kantonrechter in Dordrecht heeft in zijn vonnis van 2 augustus 2018 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) voor recht verklaard dat [gedaagden01] hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade van [naam01] als gevolg van het verkeersongeval van 13 maart 2017.

In het tussenvonnis in deze zaak van 7 april 2022 heeft de kantonrechter de uitgangspunten voor de schadeberekening vastgesteld en heeft hij:
- geoordeeld dat [naam01] in beginsel aanspraak heeft op € 20.000,- aan smartengeld;
- geoordeeld dat op het uiteindelijk toe te wijzen bedrag 25% in mindering moet worden gebracht omdat [naam01] geen autogordel droeg bij het ongeval;
- [gedaagden01] in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat [naam01] na het ongeval op 13 maart 2017 werkzaam is (geweest) als vrachtwagenchauffeur;
- Heerhugowaard Bewindvoering in de gelegenheid gesteld om bij akte:
nader te onderbouwen wat het nettosalaris inclusief vakantiegeld van [naam01] is;
een berekening in het geding te brengen van het bedrag aan PW-uitkering en/of WW-uitkering dat [naam01] naar verwachting zou hebben ontvangen tot 2032;
specificaties over te leggen van de ZW-uitkering van [naam01] in de periode van 13 maart 2017 tot 11 maart 2019;
stukken over te leggen met betrekking tot de PW-uitkering die [naam01] ontvangt.

De schade wegens verlies aan arbeidsvermogen

De akte van Heerhugowaard Bewindvoering

2.2.
Heerhugowaard Bewindvoering heeft de volgende stukken overgelegd:
- specificaties van de ziektewetuitkering (ZW-uitkering) van [naam01] in de periode van september 2017 tot en met maart 2019;
- een brief van het UWV van 15 februari 2019 dat de ZW-uitkering van [naam01] eindigt op 11 maart 2019;
- specificaties van de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WIA-uitkering) van [naam01] van oktober 2020 tot en met april 2022;
- specificaties van de bijstandsuitkering (PW-uitkering) van [naam01] van januari 2022 tot en met april 2022;
- een uitdraai van een loonheffingstabel.

2.3.
Heerhugowaard Bewindvoering voert aan dat de overgelegde stukken bevestigen dat:
- [naam01] in de periode vanaf 13 maart 2017 tot 11 maart 2019 € 295,- netto per week en € 1.280,- netto per maand inclusief vakantiegeld aan ZW-uitkering heeft ontvangen;
- [naam01] € 775,- inclusief 5% vakantiegeld netto per maand ontvangt aan WIA-uitkering, inclusief toeslag op grond van de Toeslagenwet;
- het netto-equivalent van het brutosalaris van € 1.551,60 uitkomt op € 1.450,- per maand, inclusief vakantiegeld.

Heerhugowaard Bewindvoering voert daarbij aan dat bij de schadeberekening geen rekening mag worden gehouden met de aanvullende bijstandsuitkering, omdat [naam01] deze zal moeten terugbetalen aan de gemeente als hij schadevergoeding ontvangt, en dat over de periode van 14 jaar tot zijn pensioen moet worden uitgegaan van 50% inkomen uit werk per jaar en 50% recht op WW-uitkering (van 70%). De totale schade wegens verlies aan arbeidsvermogen komt dan volgens Heerhugowaard Bewindvoering neer op een bedrag van afgerond € 90.000,-.

Tot slot voert Heerhugowaard Bewindvoering aan dat de te hanteren rekenrente ten hoogste nihil is.

De antwoordakte van [gedaagden01]

2.4.
[gedaagden01] voert in zijn akte aan dat niet reëel is om uit te gaan van het loon op fulltimebasis, omdat [naam01] voorheen veelal parttime (ongeveer voor 75%) heeft gewerkt.

Over de ZW-uitkering voert [gedaagden01] aan dat [naam01] vanaf 13 maart 2017 € 1.333,78 per maand heeft ontvangen, exclusief vakantiegeld (productie 17 bij dagvaarding) en dat de ZW-uitkering vanaf september 2017 € 1.254,- netto per maand bedraagt (exclusief vakantiegeld), in december 2018 € 1.302,12 netto per maand en in februari 2019 € 1.305,50 netto per maand.

[gedaagden01] betwist dat [naam01] de PW-uitkering zal moeten terugbetalen aan de gemeente, omdat een materiële schadevergoeding wegens verlies aan inkomen niet wordt gerekend tot de middelen zoals bedoeld in de PW, en de gemeenten in de regel een soepel beleid hanteren als de vergoeding uit een oogpunt van bijstandverlening redelijk en verantwoord is.

[gedaagden01] betwist dat als uitgangspunt moet gelden dat [naam01] ieder jaar na zes maanden werkloosheid weer zes maanden aan het werk zou zijn geweest en voert aan dat uitgegaan moet worden van de situatie dat [naam01] zonder ongeval vanaf oktober 2018 zeven jaar als chauffeur zou hebben gewerkt en daarna zeven jaar werkloos zou zijn geweest en dan een inkomen op bijstandsniveau zou hebben gehad.

Tot slot refereert [gedaagden01] zich over de rekenrente aan de Aanbevelingen rekenrente in Personenschadezaken van het LOVCK/LOVC-Hoven en de Expertgroep Personenschade.

De verdere beoordeling

Nettosalaris

2.5.
Partijen zijn het erover eens dat het salaris van [naam01] (afgerond) € 1.450,- netto per maand inclusief vakantietoeslag bedroeg op basis van de arbeidsovereenkomst met [gedaagden01] De kantonrechter zal van dit bedrag uitgaan bij de begroting van de schade. [gedaagden01] voert weliswaar aan dat dit loon niet representatief is, omdat [naam01] in het verleden vooral parttime (75% of minder) heeft gewerkt, maar [gedaagden01] onderbouwt dit onvoldoende door alleen te wijzen op zijn eerdere arbeidsovereenkomst met [naam01] . Op basis hiervan kan niet worden vastgesteld dat [naam01] in het verleden vooral parttime heeft gewerkt en ook niet dat hij dit in de toekomst (weer) zou zijn gaan doen. De kantonrechter gaat bij haar berekening daarom uit van het bedrag van € 1.450,- aan nettosalaris.

2.6.
Zoals in het tussenvonnis van 7 april 2022 is overwogen, is redelijkerwijs te verwachten dat [naam01] zonder ongeval vanaf oktober 2018 (de datum waarop de arbeidsovereenkomst zou zijn geëindigd) nog ongeveer zeven jaar zou werken en zeven jaar een WW- of PW-uitkering zou hebben ontvangen totdat hij de pensioengerechtigde leeftijd zou hebben bereikt in 2032. Partijen twisten over de vraag of [naam01] gedurende de zeven jaren zonder werk al dan niet recht zou hebben gehad op een WW-uitkering. Uitgaande van het nettosalaris van € 1.450,-, is te verwachten dat het inkomen van [naam01] in beide gevallen ongeveer op bijstandsniveau zou uitkomen, zodat dit verder niet hoeft te worden beoordeeld en de kantonrechter ervan uitgaat dat [naam01] over de hypothetische zeven jaren zonder werk geen schade lijdt door het ongeval.

Inkomen [naam01] van 13 maart 2017 tot 11 maart 2019

2.7.
Heerhugowaard Bewindvoering heeft bij akte enkele specificaties van de ZW-uitkering van [naam01] overgelegd over de periode september 2017 tot en met 10 maart 2019. Een duidelijke en volledige berekening van het inkomen van [naam01] over de periode 13 maart 2017 tot 11 maart 2019, zoals gevraagd in het tussenvonnis van 7 april 2022, ontbreekt. De kantonrechter zal dit inkomen daarom schatten op basis van de overgelegde gegevens.

2.8.
De kantonrechter gaat ervan uit dat [naam01] over de periode maart 2017 tot 1 september 2017 een PW-uitkering heeft ontvangen van € 1.333,78 netto per maand, en verder € 678,50 aan vakantiegeld, gelet op de berekeningsspecificaties van de gemeente Haarlem 1 van 27 maart 2017 en 26 mei 2017. Dit is in totaal € 8.681,18 (6 x € 1.333,78 + 678,50).

2.9.
[naam01] had recht op een ZW-uitkering vanaf 1 september 2017 2 tot 11 maart 2019 3 . Uitgaande van de specificaties die Heerhugowaard Bewindvoering heeft overgelegd, gaat de kantonrechter uit van een inkomen van [naam01] in deze periode van € 23.065,11:
- 13 weken x € 286,69 = € 3.726,97 (1 september tot 4 december 2017: € 201,31 + € 85,38 TW);
- 6 weken x € 289,40 = € 1.736,40 (4 december 2017 tot 15 januari 2018);
- 30 weken x € 290,67 = € 8.720,10 (15 januari 2018 tot 13 augustus 2018);
- 20 weken x € 293,72 = € 5.874,40 (13 augustus 2018 tot 31 december 2018);
- 7 weken x € 300,49 = € 2.103,43 (31 december 2018 tot 18 februari 2019);
- 3 weken x € 301,27 = € 903,81 (18 februari 2019 tot 10 maart 2019).

2.10.
Uit het voorgaande volgt dat [naam01] van 13 maart 2017 tot 11 maart 2019 in totaal€ 31.746,29 heeft ontvangen.

Inkomen [naam01] van 11 maart 2019 tot 1 januari 2022

2.11.
Met ingang van 11 maart 2019 ontvangt [naam01] een WIA-uitkering. Heerhugowaard Bewindvoering heeft uitkeringsspecificaties overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat [naam01] aan WIA-inkomen heeft ontvangen van € 24.925,38, namelijk:
- € 495,23 + 5% vakantiegeld = € 519,99 (11 tot en met 31 maart 2019)
- 21 maanden x € 717,30 + 5% vakantiegeld = € 15.816,47 (1 april 2019 tot en met januari 2021);
- 11 maanden x € 743,63 + 5% vakantiegeld = € 8.588,92 (1 februari tot en met december 2021).

Inkomen [naam01] vanaf 1 januari 2022

2.12.
Vanaf januari 2022 ontvangt [naam01] naast een WIA-uitkering van € 748,13 netto per maand ook een bedrag van € 292,45 netto per maand aan aanvullende PW-uitkering. Heerhugowaard Bewindvoering stelt weliswaar dat geen rekening mag worden gehouden met de aanvullende PW-uitkering, maar zij onderbouwt niet dat de gemeente Haarlem de verstrekte PW-uitkering van [naam01] zal terugvorderen als hij een schadevergoeding ontvangt. De kantonrechter zal de aanvullende PW-uitkering dan ook betrekken bij haar berekening van de schade van [naam01] . Uitgaande van 5% vakantiegeld over de WIA-uitkering, zoals Heerhugowaard Bewindvoering stelt, en 8% vakantiegeld over de PW-uitkering, ontvangt [naam01] vanaf januari 2022 dus een bedrag van in totaal € 1.101,39 per maand netto. Tot 1 oktober 2025 (zeven jaren na 1 oktober 2018) gaat het dan om een bedrag van € 49.562,55 (45 maanden).

Verschil in inkomen na het ongeval

2.13.
Om de schade van [naam01] schattenderwijs te kunnen begroten, moet een vergelijking worden gemaakt tussen zijn inkomen in de feitelijke situatie na het ongeval en zijn inkomen in de hypothetische situatie zonder het ongeval. Gelet op het feitelijk ontvangen inkomen zoals dat hiervoor is vastgesteld en het nettosalaris van € 1.450,- per maand (zie 2.5.) dat [naam01] in de hypothetische situatie zonder ongeval zou hebben verdiend (tot 1 oktober 2025) bedraagt het verschil in inkomen dan:

   
· -/- € 3.053,71 over de periode van 13 maart 2017 tot 11 maart 2019
(€ 34.800,- -/- € 31.746,29);
· -/- € 23.925,72 over de periode van 11 maart 2019 tot 1 januari 2022 (€ 48.851,10
(33 maanden x € 1.450,- + € 1.001,10 over maart 2019) -/- € 24.925,38);
· -/- € 15.687,45 vanaf 1 januari 2022 tot 1 oktober 2025 (€ 65.250,- -/- € 49.562,55
(45 maanden x € 1.101,39));
€ 42.666,88 in totaal.

[gedaagden01] is geslaagd in de bewijslevering

2.14.
[gedaagden01] is in het tussenvonnis van 7 april 2022 in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat [naam01] na het ongeval op 13 maart 2017 nog werkzaam is (geweest) als vrachtwagenchauffeur. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagden01] in dit bewijs is geslaagd, gelet op het volgende.

2.15.
[gedaagde02] , [gedaagde01] en [naam02] hebben verklaringen afgelegd als getuigen. Voor de verklaringen van [gedaagde02] en [gedaagde01] geldt dat deze geen bewijs in hun voordeel kunnen opleveren, omdat zij partijgetuigen zijn, tenzij deze verklaringen ander onvolledig bewijs aanvullen.

2.16.
[gedaagde02] verklaart dat [naam01] hem ongeveer twee maanden na het ongeluk heeft verteld dat hij weer een baan had als vrachtwagenchauffeur en dat hij in de jaren daarna ook van andere chauffeurs heeft gehoord dat [naam01] fulltime als vrachtwagenchauffeur werkte. [gedaagde02] verklaart ook dat hij [naam01] in maart 2021 in een witte DAF-truck heeft zien stappen en zien wegrijden bij een truckwash in Amsterdam.

Zowel [gedaagde02] als [gedaagde01] verklaren dat zij van andere Turkse mensen in Haarlem hebben gehoord dat [naam01] na het ongeval weer aan het werk was gegaan. Ook verklaren zij beiden dat zij na het ongeval samen bij [naam01] thuis zijn geweest, dat [naam01] toen heeft verklaard dat hij niet kon rondkomen van zijn WW-uitkering van € 80,- per week en dat hij daarom een aantal ritten heeft gemaakt naar Spanje en Zweden, dan wel Zwitserland, en verder dat hij groenten heeft vervoerd ( [gedaagde02] ) dan wel in Rotterdam bij een distributiebedrijf heeft gewerkt ( [gedaagde01] ).

[naam02] , een oud-collega van zowel [naam01] als van [gedaagde02] en [gedaagde01] , verklaart dat hij [naam01] één keer achter het stuur van een vrachtwagen heeft gezien, rond september 2019, op het industrieterrein Westpoort in Amsterdam.

2.17.
De verklaringen van [gedaagde02] en [gedaagde01] over het gesprek dat zij hebben gehad met [naam01] bij [naam01] thuis, wordt ondersteund door de opname die [gedaagden01] van dit gesprek heeft overgelegd. De transcriptie van dit gesprek is als bijlage 10 bij antwoord overgelegd en fragmenten van dit gesprek zijn tijdens het getuigenverhoor afgespeeld. [naam01] heeft niet betwist dat dit een authentieke opname is en dat de transcriptie een juiste weergave is van het in het Turks gevoerde gesprek. [naam01] verklaart in dit gesprek onder andere het volgende:

Ik heb niet niet gewerkt, alleen toen ik krap zat heb ik gewerkt, Allah is boven ons. Ik ben geweest, ook naar Oostenrijk, ook naar Spanje en ook naar Portugal. Met twee chauffeurs, ik was verplicht te werken, de overheid geeft € 80,- wat moeten de kinderen eten. [ ... ]

Ik zit thuis, als het er is ga ik werken. [ ... ]

( [gedaagde02] : Je was naar Duitsland, waar heb je gewerkt(gelach)?)

Ik ben twee keer naar Portugal en en naar Spanje gegaan

( [gedaagde02] : Wat heb je vervoerd?)

Vanuit hier groente gebracht en ook groente terug genomen.

[ ... ]

Voor een willekeurig Nederlander. Vorige week had ik werk, [ ... ]

[naam01] voert weliswaar nog aan dat het intimiderend is als je twee bazen onaangekondigd bij je thuis komen, maar uit niets blijkt dat [naam01] tijdens het gesprek onder druk is gezet om te verklaren zoals hij heeft gedaan.

2.18.
In contra-enquête verklaart [naam01] dat hij wel een rijbewijs heeft gehad voor vrachtwagens, maar dat dat niet meer voor vrachtwagens geldt. Hij heeft alleen nog maar categorie B op het rijbewijs staan, aldus [naam01] . [naam01] heeft tijdens het verhoor zijn rijbewijs getoond. Geconfronteerd met de 4 verschillende categorieën die op dit rijbewijs staan genoemd, dat geldig is vanaf 2020 tot 2026, verklaart [naam01] dat die categorieën niet kloppen, maar een verklaring waarom geeft hij niet. Over een post op Facebook uit 2019 over het vinden van een nieuwe baan verklaart [naam01] dat hij deze post niet zelf heeft geplaatst. Ook op dit punt geeft [naam01] geen verklaring hoe een ander dan hijzelf een bericht op zijn Facebookaccount heeft kunnen plaatsen. Over zijn verklaring tijdens het opgenomen gesprek van januari 2018 verklaart [naam01] dat hij in dat gesprek heeft gelogen, omdat [gedaagden01] ook tegen hem had gelogen, maar anderzijds verklaart hij dat hij zelf altijd de waarheid spreekt. Nog los van het feit dat dit tegenstrijdig is, ziet de kantonrechter niet in waarom hij over werkzaamheden zou liegen, terwijl hij op dat moment al een procedure tegen [gedaagden01] was begonnen om zijn inkomensschade vergoed te krijgen en zijn “leugen” zijn claim niet ondersteunde, integendeel.

2.19.
Met de verklaringen van [gedaagde02] , [gedaagde01] en [naam02] , afzonderlijk en in onderlinge samenhang bezien, en het opgenomen gesprek van januari 2018 waarin [naam01] toegeeft dat hij na het ongeval naar Oostenrijk, Spanje en Portugal is gereden, heeft [gedaagden01] bewezen dat [naam01] ook na het ongeval op 13 maart 2017 nog heeft gewerkt als vrachtwagenchauffeur. Met zijn verklaring, die deels tegenstrijdig is (dat hij altijd de waarheid spreekt maar dat hij in het gesprek in 2018 heeft gelogen), niet klopt met de feiten (over zijn rijbewijs) en deels onlogisch is (een ander zou de post over zijn nieuwe baan als vrachtwagenchauffeur op zijn Facebookaccount hebben geplaatst), is [naam01] er niet in geslaagd het bewijs dat [gedaagden01] heeft geleverd te ontzenuwen.

Aftrek van de (geschatte) inkomsten van [naam01] als chauffeur

2.20.
Nu vaststaat dat [naam01] ook na het ongeval nog heeft gewerkt als vrachtwagenchauffeur, moeten de inkomsten die hij daarmee heeft verkregen worden afgetrokken van het hiervoor begrote bedrag van € 42.666,88 aan inkomensschade (zie 2.13., slot). Onduidelijk is hoe hoog deze inkomsten zijn geweest. De kantonrechter acht het niet zinvol om [naam01] nog in de gelegenheid te stellen zich hierover uit te laten en (alsnog) openheid van zaken te geven, omdat hij tot op dit moment stellig ontkent dat hij na het ongeval nog heeft gewerkt als vrachtwagenchauffeur en de hoogte van de verworven inkomsten niet controleerbaar zal zijn, omdat [naam01] volgens eigen zeggen heeft gewerkt ‘zonder papieren’ 4 . Ook acht de kantonrechter het niet zinvol om [naam01] te bevelen zijn bestuurderspas te overleggen, omdat [naam01] betwist dat hij hierover beschikt. Het is de kantonrechter bovendien niet bekend of een vrachtwagen feitelijk al dan niet kan worden bestuurd zonder dat de chauffeur over een bestuurderspas beschikt.

Onder deze omstandigheden waarin de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, zal de kantonrechter de schade verder dus moeten schatten 5 .

2.21.
Voor de inschatting van de inkomsten die [naam01] heeft (gehad) als vrachtwagenchauffeur na 13 maart 2017 acht de kantonrechter de volgende omstandigheden van belang:
- [naam01] had volgens eigen zeggen in de periode direct na het ongeval zeer weinig inkomsten 6 ;
- [naam01] heeft in de periode van 13 maart 2017 tot 19 januari 2018 tenminste drie keer als vrachtwagenchauffeur gereden naar het buitenland 7 ;
- op de Facebookpagina van [naam01] is op 29 oktober 2019 de volgende tekst geplaatst: “ Begonnen met nieuwe baan bij [bedrijf02] ” (een transportbedrijf) (bijlage 11 bij antwoord);
- [naam01] heeft tot op heden een rijbewijs op grond waarvan hij vrachtwagens mag besturen;
- [naam01] is gedeeltelijk arbeidsongeschikt (36,17%) 8 ;
- [naam01] is dus ook gedeeltelijk arbeidsgeschikt (ruim 60%);
- [naam01] heeft inmiddels een aanvullende PW-uitkering.

2.22.
Enerzijds staat dus vast dat [naam01] ook na het ongeval van 13 maart 2017 nog heeft gewerkt als vrachtwagenchauffeur, anderzijds is niet aannemelijk dat hij vanaf dat moment doorlopend en/of fulltime aan het werk is geweest, met name gelet op zijn gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Bovendien heeft de gemeente hem inmiddels een (aanvullende) PW-uitkering toegekend, in het kader waarvan de gemeente zal hebben onderzocht of [naam01] werkzaam is. Omdat [naam01] slechts beperkt arbeidsongeschikt is kan hij verder in staat worden geacht om (mogelijk in de toekomst) nog een deel van zijn oude loon te verdienen. Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden schat de kantonrechter dat hij 30% van de hiervoor berekende inkomensschade niet lijdt doordat hij inkomsten heeft gehad als vrachtwagenchauffeur en nog gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, zodat er niet van kan worden uitgegaan dat hij tot de pensioengerechtigde leeftijd niet in staat zal zijn enig inkomen uit arbeid te verdienen. Met inachtneming van deze aftrek wordt de inkomensschade daarom vastgesteld op een bedrag van (afgerond) € 30.000,- (€ 42.666,88 -/- 30%).

Totale schadebedrag

2.23.
In het tussenvonnis van 7 april 2022 heeft de kantonrechter de immateriële schade (het smartengeld) van [naam01] als gevolg van de schending van de verzekeringsplicht door [gedaagden01] begroot op € 20.000,-. De kantonrechter schat de materiële schade van [naam01] op een bedrag van € 30.000,-, zoals hiervoor is gemotiveerd. De totale schade van [naam01] komt daarmee op een bedrag van € 50.000,-. Zoals ook al in het tussenvonnis overwogen, moet op dit bedrag nog 25% in mindering worden gebracht, omdat [naam01] tijdens het ongeval geen gordel droeg en dit zou hebben geleid tot een vermindering van de uitkering op basis van de inzittendenverzekering. Dan resteert een bedrag van € 37.500,-.

Rekenrente

2.24.
Heerhugowaard Bewindvoering en [gedaagden01] refereren zich voor wat betreft te hanteren rekenrente aan de Aanbevelingen rekenrente in Personenschadezaken. Volgens Heerhugowaard Bewindvoering is de rekenrente nihil en zelfs negatief en [gedaagden01] licht niet nader toe waar de Aanbevelingen volgens hem toe zouden moeten leiden. De kantonrechter gaat uit van een peildatum voor de kapitalisatie van 1 januari 2022 (de datum met ingang waarvan [naam01] een WIA-uitkering in combinatie met een PW-uitkering ontvangt, omdat de schade tot die datum met een redelijke mate van zekerheid concreet kan worden begroot) en een einddatum van 1 oktober 2025 (de datum tot wanneer [naam01] schade lijdt, zeven jaar na de vermoedelijke einddatum, zonder ongeval, van de arbeidsovereenkomst met [gedaagden01] ). De huidige Aanbevelingen rekenrente in Personenschadezaken, die dateren van maart 2022, gaan voor de eerste vijf jaren uit van 0% rente en 2% inflatie. Gelet op de huidige rente- en inflatieontwikkelingen acht de kantonrechter deze percentages inmiddels niet meer reëel. Zij zal daarom uitgaan van 2% rente en 5% inflatie voor de drie jaar en negen maanden tot de einddatum. Het gekapitaliseerde bedrag komt dan (afgerond) neer op € 41.900,-. Dit is het bedrag dat [gedaagden01] aan [naam01] moet betalen.

Proceskosten

2.25.
[gedaagden01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [naam01] tot vandaag vast op€ 108,19 aan dagvaardingskosten, € 85,- aan griffierecht en € 2.380,50 aan salaris voor de gemachtigde (4,5 punten x € 529,-). Dit is totaal € 2.573,69. Voor kosten die [naam01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagden01] een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).

Uitvoerbaarheid bij voorraad

2.26.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv). ECLI:NL:RBROT:2023:2382

1Bijlage 17 bij dagvaarding
2Bijlage 16 bij dagvaarding: de brief van het UWV van 4 september 2017
3Bijlage 1 bij de akte van Heerhugowaard Bewindvoering van 12 mei 2022: de brief van het UWV van 15 februari 2019
4Zie de transcriptie van het gesprek op 19 januari 2018, bijlage 10 bij antwoord
5Artikel 6:97 BW
6Zie de transcriptie van het gesprek op 19 januari 2018, bijlage 10 bij antwoord
7Zie de transcriptie van het gesprek op 19 januari 2018, bijlage 10 bij antwoord
8Beslissing UWV van 11 oktober 2019, bijlage 23 bij dagvaarding