HR 171106 onduidelijk wie door rood reed. aangenomen dat dit eiser was; eigen schuld juist anders
- Meer over dit onderwerp:
HR 17-11-06 onduidelijk wie door rood reed. veronderstelling dat eiser door rood reed; anders bij eigen schuld
3.1 Bij de beoordeling van het tegen dit arrest gerichte middel wordt het volgende voorop gesteld.
Het gaat in deze zaak om een aanrijding tussen twee auto's op een met driekleurige verkeerslichten beveiligde kruising. De rechtbank heeft, in hoger beroep onbestreden, vastgesteld dat de bij de kruising aanwezige verkeerslichten ten tijde van de aanrijding in werking waren, dat zij juist hebben gewerkt en dat zij niet tegelijk groen of tegelijk rood licht uitstraalden. Tussen partijen staat dan ook vast dat [eiser] of [betrokkene 1] door rood licht moet hebben gereden. Zowel [eiser] als NBM/[betrokkene 1] heeft gesteld door groen te zijn gereden, maar geen van beide partijen is in staat dit te bewijzen.
3.3.2 In het op 22 april 2005 door de Hoge Raad gewezen arrest, nr. C03/269, NJ 2006, 20, ligt besloten dat in een zodanig geval bij de beantwoording van de vraag of de ene automobilist aansprakelijk is tegenover de andere, dient te worden uitgegaan van de veronderstelling dat de aansprakelijk gestelde automobilist door groen licht is gereden. Uit die enkele omstandigheid volgt echter niet zonder meer dat deze gedaagde niet aansprakelijk is voor de schade die door eiser is geleden als gevolg van de aanrijding die vervolgens heeft plaatsgevonden. Indien gedaagde onmiddellijk voor de aanrijding gevaarzettend heeft gehandeld en daardoor een situatie in het leven heeft geroepen waarin de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van dat handelen zo groot was dat hij zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden, volgt uit de artikelen 5 WVW en 6:162 BW dat hij wel degelijk aansprakelijk is tegenover eiser. Naar volgt uit HR 23 juni 1995, nr. 15685, NJ 1995, 730 moeten bij de beantwoording van de vraag of inderdaad een aansprakelijkheid als hiervoor bedoeld is ontstaan, alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Ten aanzien van gevallen als het onderhavige dient de rechter in dat verband, naast (a) de veronderstellenderwijs aangenomen omstandigheid dat gedaagde door groen is gereden, mee te wegen (b) het verkeersgedrag van partijen onmiddellijk voorafgaand aan de aanrijding, waaronder (i) de vraag of gedaagde een concrete aanleiding had om verdacht te zijn op de mogelijkheid dat eiser het voor hem rood licht uitstralende stoplicht zou negeren en de kruising zou oprijden, en (ii) de snelheid van beide automobilisten en de afstand die zij beiden tot de desbetreffende kruising hadden op het moment waarop zij elkaar opmerkten, alsmede (c) de overzichtelijkheid van die kruising en (d) de vraag of ter plaatse mede waarschuwingsborden waren geplaatst.
3.3.3 Indien op grond van de hiervoor bedoelde afweging moet worden geoordeeld dat gedaagde, ondanks de veronderstellenderwijs aangenomen omstandigheid dat hij door groen licht is gereden, aansprakelijk is tegenover eiser voor de door deze als gevolg van de aanrijding geleden schade, kan vervolgens de vraag aan de orde komen of de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde/eiser kan worden toegerekend als bedoeld in art. 6:101 BW. Uit het boven aangehaalde arrest van 22 april 2005 volgt dat bij de beantwoording van die vraag ervan moet worden uitgegaan dat eiser door groen licht is gereden. Stelplicht en bewijslast van de feitelijke grondslag van een eigen-schuld-verweer rusten immers op gedaagde.
3.4 De hiervoor in 3.2 aangehaalde overwegingen van het hof moeten als volgt worden verstaan. Bij de beoordeling van het geschil dient veronderstellenderwijs ervan uitgegaan te worden dat [eiser] door rood licht is gereden (rov. 8). Deze ernstige verkeersfout heeft de aanrijding veroorzaakt (rov. 12). Indien dit anders zou zijn, [betrokkene 1] enige vorm van onzorgvuldigheid zou kunnen worden verweten en hij in zoverre onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiser], valt deze fout in het niet bij de verkeersfout van [eiser] (rov. 13), zodat de eventuele vergoedingsplicht van [betrokkene 1] - en dus ook die van NBM - dan op grond van art. 6:101 BW geheel vervalt.
In het licht van het hiervoor in 3.3 overwogene treffen de onderdelen 1(a), 1(e) en 2, in onderlinge samenhang bezien, doel. Bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van [betrokkene 1]/NBM is het hof terecht veronderstellenderwijs ervan uitgegaan dat [eiser] door rood licht is gereden. Aangezien [eiser] primair heeft gesteld dat hij door groen licht reed heeft het hof echter ten onrechte, voor het geval [betrokkene 1] toch onrechtmatig zou hebben gehandeld tegenover [eiser], ook bij de beoordeling van de vervolgens rijzende vraag of [eiser] eigen schuld had aan de aanrijding, tot uitgangspunt genomen dat [eiser] door rood licht is gereden. De overige klachten van het middel behoeven geen beoordeling. (...) LJN AY9749