Rb Gelderland 150316 botsing auto's; onduidelijkheid m.b.t. groen en rood; nadere bewijslevering nodig, volgt afwijzing deelgeschil
- Meer over dit onderwerp:
Rb Gelderland 150316 botsing auto's; onduidelijkheid m.b.t. groen en rood; nadere bewijslevering nodig, volgt afwijzing deelgeschil
- kosten gevorderd en begroot op € 3.491,50 (uurtarief van € 250,00 + 6% + 21% niet buitensporig hoog)
2 De beoordeling
2.1.
Op 3 maart 2009 heeft op de kruising van de [adres 1] en de [adres 2] te [plaats] een verkeersongeval plaatsgevonden tussen [verzoeker] en een ingevolge de WAM bij Delta Lloyd verzekerde. De kruising is met verkeerslichten beveiligd. [verzoeker] reed in zijn auto op de [adres 1] en naderde de kruising vanuit Zuidoostelijke richting. De verzekerde van Delta Lloyd was in zijn auto vanuit het zuiden op de [adres 2] in de richting van de kruising aan komen rijden. De verzekerde van Delta Lloyd heeft verklaard dat hij voor het verkeerslicht stil stond en de kruising is opgereden toen het verkeerslicht groen werd. De twee voertuigen zijn op de kruising tegen elkaar gebotst. [verzoeker] ervaart na het ongeval hoofdpijn en concentratiestoornissen. Bij de aanrijding is zijn gebit beschadigd geraakt. Bij brief van op 2 juni 2009 is [verzoeker] door zijn fysiotherapeut naar zijn huisarts verwezen in verband met nekklachten.
2.2.
[verzoeker] houdt Delta Lloyd aansprakelijk voor zijn schade als gevolg van het ongeval. Delta Lloyd heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen. Zowel [verzoeker] als de verzekerde van Delta Lloyd heeft daarbij verklaard dat het verkeerslicht groen was toen hij de kruising overging.
2.3.
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank op de voet van artikel 1019w Rv voor recht zal verklaren dat Delta Lloyd aansprakelijk is voor het [verzoeker] overkomen verkeersongeval op 3 maart 2009 en derhalve gehouden is de door [verzoeker] geleden en/of nog te lijden schade, zowel materieel als immaterieel, die nog nadere bepaald dient te worden, te voldoen, met begroting van zijn proceskosten, althans een beslissing te geven die de rechtbank in goede justitie zal vaststellen.
[verzoeker] baseert zijn verzoek erop dat de verzekerde van Delta Lloyd zich gevaarlijk in de zin van artikel 5 WVW 1994 en daarom onrechtmatig in de zin van artikel 6:162 BW jegens hem heeft gedragen. Delta Loyd is op de voet van artikel 6 van de WAM jegens hem schadeplichtig, aldus [verzoeker] .
2.4.
Delta Lloyd voert verweer. Zij betwist aansprakelijkheid en beroept zich op eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW.
2.5.
De rechtbank zal de standpunten van partijen voor zover van belang hierna bespreken.
2.6.
In zijn verzoekschrift gaat [verzoeker] ervan uit dat tussen partijen vast staat dat geen van beide partijen kan bewijzen dat de wederpartij door rood is gereden, en gegeven dit uitgangspunt, over aansprakelijkheid en vergoedingsplicht beslist dient te worden aan de hand van het beoordelingskader dat de Hoge Raad in zijn arrest van 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6996, NJ 2011/307 voor een dergelijk geval heeft gegeven. Het verzoekschrift is toegespitst op omstandigheden die in dat verband van belang kunnen zijn.
2.7.
In haar verweerschrift heeft Delta Lloyd zich echter primair gemotiveerd op het standpunt gesteld dat zij kan bewijzen dat [verzoeker] door rood is gereden, zoals zij stelt en [verzoeker] betwist. Niet in geschil is dat indien Delta Lloyd in dit bewijs zou slagen, beoordeling op basis van het hiervoor aangehaalde arrest niet aan de orde is. Niet valt uit te sluiten dat Delta Lloyd dan niettemin schadeplichtig is, zoals zij ter zitting heeft beaamd, maar in dat geval moet in het kader van haar beroep op eigen schuld als vaststaand worden aangenomen dat [verzoeker] door rood is gereden, terwijl bij toepassing van het hiervoor bedoelde beoordelingskader er dan juist van uitgegaan zou moeten worden dat [verzoeker] door groen is gereden. Het betreft hier een voor de beoordeling in verband met 6:101 BW zeer wezenlijk verschil. In beginsel dient Delta Lloyd dan ook tot bewijslevering te worden toegelaten. De tijd en moeite die daarmee gemoeid zal zijn staat naar het oordeel van de rechtbank echter niet in verhouding tot de kans dat partijen op basis van de dan te geven beschikking een vaststellingsovereenkomst zullen sluiten. Het verzoek dient daarom in beginsel te worden afgewezen op de voet van artikel 1019z Rv.
2.8.
Het voorgaande kan anders zijn indien Delta Lloyd, zoals [verzoeker] heeft aangevoerd, zich niet meer erop zou kunnen beroepen dat zij kan aantonen dat [verzoeker] door rood is gereden. In dit verband heeft [verzoeker] niet in het geding gebrachte correspondentie met Delta Lloyd aangehaald, waarin Delta Lloyd volgens [verzoeker] schrijft dat geen der partijen in staat blijkt bewijs te leveren dat de wederpartij door rood licht is gereden en dat Delta Lloyd tegen deze achtergrond een deelgeschilprocedure mogelijk acht. Delta Lloyd heeft zich tegen de aangekondigde deelgeschilprocedure ook niet verzet, aldus [verzoeker] . De rechtbank begrijpt dat [verzoeker] zich er aldus op beroept dat Delta Lloyd haar recht heeft verwerkt zich erop te beroepen dat zij kan aantonen dat [verzoeker] door rood is gereden, omdat Delta Lloyd bij [verzoeker] het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat zij van dit recht geen gebruik zou maken.
2.9.
Uit de feiten en omstandigheden waarop [verzoeker] zich in dit verband beroept volgt niet dat Delta Lloyd met zoveel woorden afstand heeft gedaan van haar recht op bewijslevering in rechte. Daaruit volgt veeleer dat Delta Lloyd - in het kader van een regeling buiten rechte - [verzoeker] deelgenoot heeft gemaakt van haar inschatting van de bewijspositie van partijen en dat Delta Lloyd niet heeft uitgesloten dat een deelgeschilprocedure nuttig zou kunnen zijn. [verzoeker] kan daardoor een onjuiste voorstelling van zaken hebben gehad. De gestelde verklaringen en de gedraging van Delta Lloyd zijn echter naar het oordeel van de rechtbank niet van dien aard dat [verzoeker] gerechtvaardigd erop heeft kunnen vertrouwen dat Delta Lloyd op voorhand van bewijslevering in rechte af zag, een bepaald vergaande toezegging. Het beroep op artikel 6:2 lid 2 BW gaat dan ook niet op.
2.10.
Het verzoek is derhalve niet toewijsbaar. Ter zake van de kosten is het volgende van belang.
2.11.
Anders dan Delta Lloyd opwerpt dient ook bij afwijzing van het verzoek in beginsel begroting van de proceskosten op de voet van artikel 1019aa Rv plaats te vinden. Een uurtarief van € 250,00 exclusief 6% kantoorkosten en 21% komt de rechtbank in deze zaak niet buitensporig hoog voor, in aanmerking genomen dat het aantal bestede uren beperkt is en onbestreden. Tot en met de indiening van het verzoekschrift heeft [verzoeker] bijna zeven uur aan werkzaamheden van zijn advocaat opgegeven. De nadien bestede uren heeft [verzoeker] niet concreet gemaakt. De rechtbank zal deze werkzaamheden conservatief begroten op drie uur. Twee uur voor de zitting, inclusief reistijd, en één uur voor het bestuderen van het verweerschrift. De kosten kunnen dan in totaal worden begroot op € 3.491,50 (€ 250,00 plus 6% kantoorkosten plus 21% btw, maal 10 uur, plus € 285,00 aan griffierecht). Nu aansprakelijkheid niet vast staat is een veroordeling in de aldus begrote kosten niet mogelijk. ECLI:NL:RBGEL:2016:7167