RBAMS 260225 twee auto's botsen op kruispunt; bewijsvermoeden dat gedaagde door groen reed; niet gevaarzettend gehandeld
- Meer over dit onderwerp:
RBAMS 260225 twee auto's botsen op kruispunt; bewijsvermoeden dat gedaagde door groen reed; niet gevaarzettend gehandeld
2 De feiten
2.1.
Op 20 januari 2021 heeft een aanrijding plaatsgevonden tussen [gevoegde partij] en [gedaagde] op het kruispunt van de [locatie 1] (N200) met de [locatie 2] . [gevoegde partij] reed in haar auto op de [locatie 1] vanuit Haarlem en ging rechtdoor richting Amsterdam. [gedaagde] reed in zijn bestelbus op de [locatie 1] richting Haarlem en sloeg linksaf de [locatie 2] in. [gevoegde partij] heeft [gedaagde] aan de rechterachterkant van de bestelbus aangereden.
2.2.
Op het kruispunt zijn stoplichten aanwezig. De stoplichten zijn zo ingeregeld dat de richtingen van [gevoegde partij] en [gedaagde] niet tegelijkertijd groen licht kunnen hebben.
2.3.
Als gevolg van het ongeluk heeft [gevoegde partij] letselschade opgelopen. [gevoegde partij] is voor deze schade verzekerd onder een schadeverzekering inzittenden (SVI) die zij heeft afgesloten bij Achmea. Achmea heeft de schade die verband houdt met de letselschade van [gevoegde partij] aan haar vergoed en is in de rechten van [gevoegde partij] gesubrogeerd. NN is de WAM-verzekeraar van [gedaagde] .
3 Het geschil
3.1.
Achmea vordert een verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeluk en daarom jegens Achmea als gesubrogeerd verzekeraar aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeluk en de uitgekeerde en nog uit te keren schade. Daarnaast vordert Achmea dat NN en [gedaagde] veroordeeld worden tot vergoeding van het al uitgekeerde voorschot van de schade, de advocaatkosten van de advocaat van [gevoegde partij] , medische kosten. Het gevorderde bedrag is – na vermeerdering van eis – in totaal € 207.593,40. Verder vordert Achmea verhoging met de buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. Ten slotte vordert Achmea vergoeding van de proceskosten en dat het vonnis ook ten uitvoer moet worden gelegd als er hoger beroep wordt ingesteld (uitvoerbaar bij voorraad).
3.2.
Achmea voert daarvoor samengevat het volgende aan. [gedaagde] is aansprakelijk voor het ongeluk. Ongeacht of [gedaagde] door groen of door rood is gereden, heeft hij – primair – voorafgaand aan het ongeval gevaarzettend gehandeld. Subsidiair geldt dat hij door rood is gereden.
3.3.
[gevoegde partij] heeft zich gevoegd aan de zijde van Achmea. Zij heeft er belang bij dat de vorderingen van Achmea worden toegewezen. [gevoegde partij] voert daarvoor samengevat het volgende aan. [gevoegde partij] heeft zowel letselschade als zaakschade (schade aan haar auto) geleden als gevolg van het ongeluk. Letselschade wordt door Achmea vergoed onder de SVI-verzekering, tot aan maximaal de verzekerde som. De verwachting is echter dat de letselschade de verzekerde som zal overtreffen. De zaakschade is niet gedekt onder een verzekering.
3.4.
NN en [gedaagde] voeren verweer. NN en [gedaagde] concluderen tot afwijzing van de vorderingen van Achmea, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Achmea in de kosten van deze procedure. NN en [gedaagde] voeren daarvoor samengevat het volgende aan. Er is geen sprake van gevaarzettend handelen. [gedaagde] was als eerste op de kruising en [gevoegde partij] reed harder dan de maximumsnelheid. Bovendien is niet [gedaagde] , maar juist [gevoegde partij] door rood gereden.
4 De beoordeling
4.1.
Achmea heeft aan haar vorderingen primair ten grondslag gelegd dat [gedaagde] onmiddellijk voorafgaand aan het ongeluk gevaarzettend heeft gehandeld, en subsidiair dat [gedaagde] door rood is gereden. Achmea heeft op de zitting de rangorde van deze grondslagen (eerst primair, dan subsidiair) benadrukt, door erop te wijzen dat zij in de primaire vordering in het midden heeft gelaten wie door rood is gereden, omdat [gedaagde] hoe dan ook gevaarzettend zou hebben gehandeld. Toch zullen de primaire en subsidiaire grondslag hierna gezamenlijk besproken worden. Beide grondslagen zijn namelijk nauw met elkaar verweven en leiden volgens Achmea tot dezelfde rechtsgevolgen, namelijk dat voor recht moet worden verklaard dat [gedaagde] en NN aansprakelijk zijn voor het ontstaan van het ongeluk en dat zij alle daaruit voortvloeiende schade moet vergoeden. Een gezamenlijke bespreking sluit bovendien aan bij de maatstaf die de Hoge Raad heeft ontwikkeld voor zaken waarin niet kan worden vastgesteld welke automobilist door rood is gereden.
4.2.
In het vervolg van de beoordeling zal daarom eerst worden ingegaan op de vraag welke automobilist, [gevoegde partij] of [gedaagde] , door rood is gereden. De rechtbank oordeelt op dit punt dat dit op basis van het dossier en de getuigenverklaringen daarin niet kan worden vastgesteld. Daarna wordt aan de hand van de maatstaf van de Hoge Raad geoordeeld dat [gedaagde] , gelet op alle feiten en omstandigheden, niet aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeluk omdat hij niet gevaarzettend heeft gehandeld.
Het kan niet worden vastgesteld wie door rood is gereden
4.3.
Achmea en [gevoegde partij] stellen dat [gevoegde partij] door groen is gereden en [gedaagde] door rood, en onderbouwen dit met de verklaringen die [gevoegde partij] en dhr. [naam 1] hebben afgelegd tijdens het voorlopig getuigenverhoor. Zij verklaarden – samengevat – als volgt:
- [gevoegde partij] heeft verklaard dat het stoplicht groen was toen zij aan kwam rijden, dat zij nog omhoog heeft gekeken om naar de kleur van het stoplicht te kijken, dat zij gas heeft los gelaten, naar het kruispunt heeft gekeken en toen met dezelfde snelheid van 75 km/h, door groen, het kruispunt op is gereden.
- [naam 1] heeft verklaard dat hij op zijn balkon stond toen het ongeluk gebeurde, dat hij vanaf daar uitzicht heeft op het kruispunt, dat hij auto’s zag optrekken die op de [locatie 1] vanuit Amsterdam richting Haarlem reden, dat hij het ongeluk zelf niet heeft zien gebeuren, dat hij opkeek omdat hij een knal hoorde waarna hij de bestelbus van [gedaagde] aan de kant van de weg zag staan, en dat er een paar seconden zat tussen het moment dat hij het verkeer vanuit Amsterdam richting Haarlem zag optrekken en de knal.
4.4.
NN en [gedaagde] stellen daarentegen dat [gedaagde] door groen is gereden en [gevoegde partij] door rood, en onderbouwen dit met de verklaringen die [gedaagde] en dhr. [naam 2] hebben afgelegd tijdens het voorlopig getuigenverhoor. Zij verklaarden – samengevat – als volgt:
- [gedaagde] heeft verklaard dat hij eerst twintig seconden voor het stoplicht stil heeft gestaan en daarna is opgetrokken toen het op groen sprong. Tijdens het getuigenverhoor is hij erop gewezen dat dat niet overeenkomt met zijn eigen verklaring in een e-mail van 29 juli 2021, waarin hij verklaarde dat het stoplicht op groen sprong toen hij aan kwam rijden, waarna hij is doorgereden. In reactie daarop heeft [gedaagde] verklaard dat hij zeker stil heeft gestaan voordat hij optrok, maar misschien geen twintig seconden.
- [naam 2] heeft verklaard dat hij stilstond voor het rode stoplicht, dat [gedaagde] naast hem kwam aanrijden en dat [gedaagde] door kon rijden, omdat hij groen licht had. [naam 2] heeft verder verklaard dat hij niet meer weet vanuit welke richting hij kwam rijden, en dat hij zich niet kan herinneren dat hij eerder een verklaring op papier heeft gezet en of daar een tekening bij zit die door hem is gemaakt.
4.5.
Het staat vast dat de stoplichten zo zijn afgesteld dat [gevoegde partij] en [gedaagde] niet tegelijkertijd groen licht hebben gekregen. Wie van de twee echter door rood is gereden, kan aan de hand van de getuigenverklaringen niet worden vastgesteld. De rechtbank licht dat toe.
4.6.
[gevoegde partij] en [gedaagde] verklaren allebei dat zij door groen zijn gereden. Deze verklaringen staan daarmee haaks op elkaar. Er is geen reden om aan de verklaring van de ene partij meer gewicht toe te kennen dan aan de verklaring van de andere partij.
4.7.
Volgens Achmea en [gevoegde partij] is de verklaring van [gedaagde] minder betrouwbaar dan die van [gevoegde partij] , omdat [gedaagde] tijdens het voorlopig getuigenverhoor heeft verklaard dat hij vanuit stilstand is opgetrokken, terwijl hij in zijn e-mail van 29 juli 2021 heeft verklaard dat hij door kon rijden omdat het stoplicht op groen sprong:
“Op dat moment kwam ik aanrijden op mijn linkerstrook en nader ik de [sic] stoplicht. Op het moment dat ik rem, sprong de [sic] stoplicht op groen en ben ik gaan optrekken om links af te slaan bij de kruising.”
Toen [gedaagde] onder ede is geconfronteerd met zijn (afwijkende) eerdere verklaring is hij bij de verklaring gebleven dat hij eerst stil heeft gestaan voordat hij is opgetrokken. Die verklaring past bij hetgeen [gedaagde] heeft ingevuld op de achterkant van het schadeformulier dat hij op 28 januari 2021 heeft ondertekend:
“ik stond voor een groen stoplicht om link [sic] af te slaan, rustig opgetrokken voordat ik een afslag nam werd ik keihard aangereden”.
Omdat de verklaring onder ede dus overeenkomt met de verklaring die [gedaagde] direct na het ongeval heeft afgelegd, is geen sprake van een zodanige wisselende verklaring dat de betrouwbaarheid van de verklaring onder ede wordt aangetast en die verklaring hoeft niet anders te worden gewogen.
4.8.
Achmea heeft nog aangevoerd dat [gedaagde] een financieel belang heeft bij zijn verklaring dat hij door groen is gereden, omdat zijn eigen schade nog niet door NN vergoed zou zijn. Dat zou zijn verklaring minder betrouwbaar maken. Dit argument werkt echter beide kanten op: ook [gevoegde partij] heeft een financieel belang bij haar verklaring, omdat zij haar schade – voor zover die hoger dan de verzekerde som onder de SVI-verzekering is – op [gedaagde] wil kunnen verhalen. Dit argument heeft dus ook geen effect op de weging van de getuigenverklaringen.
4.9.
Uit de verklaringen van [gevoegde partij] en [gedaagde] kan dus niet worden afgeleid wie door rood is gereden.
4.10.
Volgens Achmea en [gevoegde partij] ondersteunt de verklaring van [naam 1] de verklaring van [gevoegde partij] . [naam 1] namelijk heeft het verkeer vanuit Amsterdam in de richting van Haarlem zien optrekken (dat dus groen licht moet hebben gehad) en het verkeer vanuit Haarlem in de richting van Amsterdam (de richting van [gevoegde partij] ) heeft dan ook groen. Tussen het moment dat hij het verkeer zag optrekken en de knal van het ongeluk zaten slechts enkele seconden. Achmea en [gevoegde partij] leiden daaruit af dat de stoplichten beide kanten op nog steeds op groen moeten hebben gestaan.
4.11.
Uit de verklaring van [naam 1] kan niet worden afgeleid dat [gevoegde partij] door groen is gereden. Voorop staat dat [naam 1] vanaf zijn balkon de stoplichten van het verkeer in beide richtingen niet kon zien. Ook het ongeluk zelf heeft hij niet zien gebeuren. Daarnaast had hij geen zicht op het verkeer uit de richting van Haarlem, de richting van [gevoegde partij] . Hij heeft dus niet gezien of het verkeer vanuit die richting optrok of reed, en ook niet hoeveel auto’s daar reden. Daarbij heeft Achmea in de dagvaarding toegelicht dat de verkeersinstallatie die de stoplichten regelt zo is afgesteld dat het stoplicht langer of korter op groen staat, afhankelijk van het aantal auto’s voor het stoplicht. Er is dus een scenario mogelijk waarin het verkeer richting Haarlem, waar [naam 1] wel zicht op had, nog groen had, terwijl het verkeer de andere kant op, dat hij dus niet kon zien, al oranje en daarna rood licht kreeg. De verklaringen van [gevoegde partij] dat zij 75-80 km/h reed, dat een auto voor haar halverwege het kruispunt was en dat zij de laatste in het rijtje was zouden in een dergelijk scenario passen, zodat dat scenario niet kan worden uitgesloten. De verklaring van [naam 1] laat, naast de conclusie die Achmea en [gevoegde partij] uit de verklaring trekken, dus ruimte voor de mogelijkheid dat [gevoegde partij] niet door groen is gereden.
4.12.
De verklaringen van [naam 2] zijn niet betrouwbaar genoeg om doorslaggevend te zijn. In de verklaring die hij tegenover NN heeft afgelegd op 30 juli 2021, die door NN in het geding is gebracht, stelt [naam 2] dat hij voorgesorteerd stond om vanaf de [locatie 1] rechtsaf de [locatie 2] in te slaan en dat hij vanaf daar [gevoegde partij] links naast zich door rood zag rijden. Dat zou betekenen dat hij vanuit de richting van Haarlem kwam. Tijdens het voorlopig getuigenverhoor heeft [naam 2] echter verklaard dat hij niet meer weet vanuit welke richting hij kwam, maar wel dat hij [gedaagde] naast zich aan heeft zien komen rijden en door groen heeft zien gaan. Dat zou betekenen dat hij vanuit de richting van Amsterdam kwam en dus aan de andere kant van het kruispunt stond vergeleken met zijn eerste verklaring. Deze verklaringen zijn zodanig tegenovergesteld dat deze niet betrouwbaar zijn.
4.13.
Uit de getuigenverklaringen kan dus niet worden afgeleid wie door rood en wie door groen is gereden. Er zitten verder geen andere bewijsmiddelen in het dossier waaruit dit blijkt. Wie door rood is gereden kan dus niet worden vastgesteld.
[gedaagde] heeft niet gevaarzettend gehandeld
4.14.
Wanneer niet kan worden vastgesteld wie door rood is gereden, moet er bij wijze van fictie vanuit worden gegaan dat [gedaagde] als aansprakelijk gestelde automobilist door groen is gereden (bewijsvermoeden). Dat betekent niet automatisch dat hij niet aansprakelijk is voor de schade die [gevoegde partij] als gevolg van het ongeluk heeft geleden. [gedaagde] is wel degelijk aansprakelijk tegenover [gevoegde partij] als hij onmiddellijk voor de aanrijding gevaarzettend heeft gehandeld en daardoor een situatie in het leven heeft geroepen waarin de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van dat handelen zo groot was dat hij zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden. Bij de beantwoording van de vraag of [gedaagde] inderdaad aansprakelijk is, moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Daarbij moet de rechter in deze gevallen, naast de veronderstellenderwijs aangenomen omstandigheid dat [gedaagde] door groen is gereden, meewegen:
(a) het verkeersgedrag van partijen onmiddellijk voorafgaand aan de aanrijding, waarbij van belang is
(i) of [gedaagde] een concrete aanleiding had om verdacht te zijn op de mogelijkheid dat [gevoegde partij] het voor haar rood licht uitstralende stoplicht zou negeren en de kruising zou oprijden, en
(ii) de snelheid van beide automobilisten en de afstand die zij beiden tot de desbetreffende kruising hadden op het moment waarop zij elkaar opmerkten;
(b) de overzichtelijkheid van die kruising en
(c) of ter plaatse mede waarschuwingsborden waren geplaatst.1
4.15.
Volgens Achmea en [gevoegde partij] heeft [gedaagde] gevaarzettend gehandeld door (i) niet naar rechts te kijken voordat hij de rijbaan van [gevoegde partij] overstak, (ii) [gevoegde partij] geen voorrang te verlenen en (iii) haaientanden te negeren. [gedaagde] had vrij zicht naar rechts en had een hoge zitpositie, en als hij naar rechts zou hebben gekeken, had hij [gevoegde partij] , die in een SUV reed, aan zien komen en kunnen stoppen. Er waren bovendien haaientanden en [gevoegde partij] reed op een voorrangsweg, waardoor [gedaagde] bij het oversteken van de rijbaan van [gevoegde partij] extra op had moeten letten of er verkeer van rechts kwam. Groen licht doet daaraan niet af. [gedaagde] heeft zich niet gehouden aan de algemeen geldende regel van zorgvuldigheid in het verkeer dat een kruising niet mag worden opgereden voordat is gecontroleerd dat het kruisingsvlak vrij is, aldus nog steeds Achmea en [gevoegde partij] .
4.16.
NN en [gedaagde] ontkennen dat [gedaagde] gevaarzettend heeft gehandeld. Op de rijbaan voor het verkeer dat vanaf de [locatie 1] linksaf slaat de [locatie 2] in staan geen haaientanden. [gedaagde] heeft dus geen haaientanden genegeerd. Daarnaast reed [gevoegde partij] 75-80 km/h, terwijl de maximumsnelheid op het kruispunt 50 km/h is. Als zij zich aan de snelheidslimiet had gehouden, had zij [gedaagde] eerder gezien en nog op tijd kunnen remmen om een ongeluk te voorkomen. Het verwijt dat [gevoegde partij] [gedaagde] maakt, kan dus net zo goed aan [gevoegde partij] worden gemaakt: zij heeft onvoldoende gecontroleerd of het kruisingsvlak vrij was toen zij het kruispunt op reed, aldus nog steeds NN en [gedaagde] .
4.17.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] niet gevaarzettend heeft gehandeld en daardoor niet een situatie in het leven heeft geroepen waarin de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van dat handelen zo groot was dat hij zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden. Dat blijkt uit de volgende omstandigheden.
(i) [gedaagde] was eerder op het kruisingsvlak dan [gevoegde partij]
4.18.
Op de foto’s in het dossier is te zien dat de bestelbus van [gedaagde] aan de rechterkant ter hoogte van het achterwiel is geraakt. Op het moment van het ongeluk was [gedaagde] met het grootste deel van de bestelbus de rijbaan van [gevoegde partij] dus al gepasseerd. Dat betekent dat [gedaagde] zich eerder op het kruisingsvlak bevond dan [gevoegde partij] en dat het kruisingsvlak vrij was toen hij dat opreed.
(ii) Niet gebleken dat [gedaagde] niet naar rechts heeft gekeken
4.19.
Dat [gedaagde] niet naar rechts zou hebben gekeken, zoals Achmea en [gevoegde partij] hebben aangevoerd, kan de rechtbank niet vaststellen. [gedaagde] heeft tijdens het voorlopig getuigenverhoor weliswaar verklaard dat hij [gevoegde partij] niet aan heeft zien komen, maar ook dat hij voor zich keek of er geen auto’s van rechtdoor kwamen, en dat hij geen auto’s van rechtdoor zag komen toen hij de bocht nam. Kennelijk gaan Achmea en [gevoegde partij] ervan uit dat [gedaagde] met ‘rechtdoor’ bedoelt het verkeer vanuit de [locatie 2] , omdat Achmea en [gevoegde partij] vervolgens stellen dat [gedaagde] niet naar rechts heeft gekeken en dat hij [gevoegde partij] zou hebben gezien als hij dat wel had gedaan. [gedaagde] kan met ‘rechtdoor’ echter evengoed de richting waaruit [gevoegde partij] kwam hebben bedoeld.
4.20.
In combinatie met het feit dat het kruisingsvlak vrij was toen [gedaagde] het opreed kan niet worden geconcludeerd dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met de algemeen geldende regel van zorgvuldigheid in het verkeer dat – ook in het geval van een normaal in werking zijnde verkeerslichteninstallatie – een kruising niet mag worden opgereden voordat is gecontroleerd of deze daadwerkelijk vrij is.2
(iii) [gevoegde partij] reed harder dan de maximumsnelheid
4.21.
Uit de hierboven geschetste maatstaf van de Hoge Raad volgt dat de snelheid van beide automobilisten meegewogen moet worden bij de vraag of [gedaagde] gevaarzettend heeft gehandeld. [gedaagde] reed het kruispunt over met ongeveer 20 km/h, zo volgt onbetwist uit zijn verklaring.
4.22.
[gevoegde partij] reed met 75-80 km/h het kruispunt op, zo volgt onbetwist uit haar verklaring. De maximumsnelheid op het kruispunt ten tijde van het ongeval was echter 50 km/h. Dat blijkt uit het volgende. NN en [gedaagde] hebben screenshots van Google Streetview overgelegd die dateren van september 2020 en maart 2021, dus vier maanden voor en twee maanden na het ongeval. Op alle screenshots is vóór het kruispunt (vanuit de richting van Haarlem bezien, de richting van waaruit [gevoegde partij] kwam) bij het begin van de voorsorteerstroken links en rechts van de rijbaan een H1-bord zichtbaar (begin bebouwde kom) met daaronder een A1-bord met ‘50’ (maximumsnelheid 50 km/h). Daarnaast heeft Achmea foto’s van het ongeval overgelegd die vanaf het kruispunt in de richting van Haarlem zijn genomen. Op die foto’s is ná het kruispunt een H-bord zichtbaar, met daaronder een A1-bord met ‘80’ (maximumsnelheid 80 km/h). Het is niet goed zichtbaar of het H-bord het begin of het einde van de bebouwde kom aangeeft, maar gelet op het A1-bord waarop ‘80’ staat en het feit dat de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom 50 km/h is,3 zal dit een H2-bord zijn (einde bebouwde kom). Uit de screenshots en de foto’s tezamen volgt dat het kruispunt zich in januari 2021 dus binnen de bebouwde kom bevond. Dat de maximumsnelheid op het kruispunt was dan 50 km/h. [gevoegde partij] is dus met een te hoge snelheid het kruispunt op gereden.
4.23.
Dat oordeel wordt niet anders door de verwijzing van Achmea en [gevoegde partij] naar besluiten uit de Staatscourant van 8 maart 2017 en 22 september 2021,4 waarin formeel op het traject tussen het kruispunt waar het ongeluk heeft plaatsgevonden en het kruispunt tussen de N200 en de [locatie 3] een maximumsnelheid van eerst 70 km/h en daarna 50 km/h wordt ingesteld. Volgens Achmea en [gevoegde partij] volgt daaruit dat de snelheid pas vanaf september 2021 50 km/h uur was, en op het moment van het ongeluk 70 km/h. Uit de Google Streetview screenshots blijkt echter dat de borden in maart 2021 (en dus voor het besluit uit de Staatscourant van 22 september 2021) al aangaven dat de maximumsnelheid 50 km/h was. Die situatie ter plaatse is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank doorslaggevend, omdat de daar rijdende automobilisten van de borden uit moeten kunnen gaan. Omdat de feitelijke situatie ter plaatse doorslaggevend is, wordt de conclusie ook niet anders door de verwijzing van Achmea en [gevoegde partij] naar het proces-verbaal dat door de politie direct na het ongeluk is opgemaakt. Daarin is opgenomen dat het ongeluk plaatsvond buiten de bebouwde kom en dat de toegestane maximumsnelheid 80 km/h was. Deze opmerkingen in het proces-verbaal komen echter niet overeen met de feitelijke situatie ten tijde van het ongeval. Een proces-verbaal van de politie heeft in een civiele procedure geen dwingende, maar slechts vrije bewijskracht, zodat uit moet worden gegaan van de situatie ter plaatse.5
4.24.
Hoewel [gedaagde] rekening moest houden met de (te hoge) snelheid van andere weggebruikers, kan uit zijn eigen snelheid, in combinatie met het feit dat [gevoegde partij] te hard het kruispunt op is gereden, niet worden geconcludeerd dat [gedaagde] gevaarzettend heeft gehandeld.
(iv) Overige omstandigheden
4.25.
Achmea en [gevoegde partij] hebben verder aangevoerd dat – de verkeerslichten weggedacht – [gedaagde] aan [gevoegde partij] voorrang had moeten verlenen, omdat (i) [gevoegde partij] voor [gedaagde] van rechts kwam toen hij haar rijbaan overstak en verkeer van rechts voorrang heeft (artikel 15 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, hierna: RVV), (ii) [gevoegde partij] op dezelfde weg rechtdoor reed en rechtdoorgaand verkeer voorrang heeft boven afslaand verkeer (artikel 18 RVV), dan wel (iii) [gedaagde] verkeerstekens (haaientanden) tegenkwam op basis waarvan hij voorrang moest verlenen (artikel 80 RVV).
4.26.
Op zich is het juist dat [gedaagde] – de verkeerslichten weggedacht – op basis van artikel 18 RVV voorrang had moeten verlenen aan [gevoegde partij] , omdat hij afsloeg terwijl [gevoegde partij] op dezelfde weg rechtdoor reed. Artikel 15 RVV is in deze situatie niet van toepassing, omdat [gevoegde partij] over het hele kruispunt bezien niet van rechts kwam. Er zijn echter wel verkeerslichten aanwezig op het kruispunt waar het ongeluk is gebeurd en uitgaande van het bewijsvermoeden dat [gedaagde] door groen licht is gereden, heeft [gedaagde] geen verkeersfout begaan of gevaarzettend gehandeld. Volgens artikel 63 RVV gaan verkeerstekens (waaronder ook stoplichten vallen) namelijk boven verkeersregels (zoals de voorrangsregels van artikel 15 en artikel 18 RVV). Iemand met groen licht moet er weliswaar rekening mee houden dat een andere automobilist mogelijk door rood rijdt, maar hoeft dan dus geen voorrang te verlenen.
4.27.
Ook het gesteld negeren van de haaientanden is in deze situatie niet gevaarzettend. Tussen partijen is in geschil of de haaientanden, gelet op hun plaats op het wegdek, ook voor [gedaagde] golden. Zelfs als de rechtbank ervan uit gaat dat ze wel voor hem golden, bepaalt artikel 64 RVV dat verkeerslichten boven verkeerstekens (haaientanden) gaan. Iemand met groen licht mag dan haaientanden die hij tegenkomt negeren. Er is hier geen sprake van een zodanig afwijkend kruispunt dat op deze hoofdregel een uitzondering moet worden gemaakt, zoals Achmea en [gevoegde partij] hebben aangevoerd.
4.28.
Ook de overige omstandigheden die volgens de Hoge Raad moeten worden meegewogen maken niet dat [gedaagde] gevaarzettend heeft gehandeld:
-
Uit het dossier blijkt niet dat [gedaagde] een concrete aanleiding had om verdacht te zijn op de mogelijkheid dat [gevoegde partij] het voor haar rood licht uitstralende stoplicht zou negeren en de kruising zou oprijden.
-
Het kruispunt is overzichtelijk, en zowel [gevoegde partij] als [gedaagde] reden in een auto met een hogere zitpositie, respectievelijk een SUV en een bestelbus. Voor beiden geldt dat zij de ander goed hebben kunnen zien aankomen.
-
Het is niet gebleken dat er specifieke waarschuwingsborden bij het kruispunt waren geplaatst.
Conclusie
4.29.
Op basis van al het bovenstaande concludeert de rechtbank dat geen sprake is van gevaarzettend handelen van [gedaagde] waardoor hij een situatie in het leven heeft geroepen waarin de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van dat handelen zo groot was dat hij zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden. [gedaagde] kan dus niet aansprakelijk worden gehouden voor het ongeluk.
4.30.
Omdat [gedaagde] niet aansprakelijk kan worden gehouden voor het ongeluk, worden de vorderingen van Achmea afgewezen.
4.31.
Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat bovenstaande conclusie niet automatisch betekent dat [gevoegde partij] aansprakelijk is voor het ongeval. Die vraag heeft niet voorgelegen en is dus ook niet door de rechtbank beantwoord.
Proceskosten
4.32.
Achmea is, samen [gevoegde partij] als gevoegde partij, in het ongelijk gesteld. Daarom moeten zij de proceskosten (inclusief nakosten) van NN en [gedaagde] betalen. Bij een
veroordeling van twee of meer partijen tot betaling van de proceskosten, geldt als uitgangspunt dat zij ieder voor het geheel aansprakelijk zijn en dus hoofdelijk zijn verbonden tot nakoming van die veroordeling, ongeacht of dit is gevorderd.6 Daarom worden Achmea en [gevoegde partij] hoofdelijk in de vergoeding van de proceskosten veroordeeld. De proceskosten van NN en [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht |
€ |
6.617,00 |
|
- salaris advocaat |
€ |
5.428,00 |
(2 punten × € 2.714,00) |
- nakosten |
€ |
178,00 |
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing) |
Totaal |
€ |
12.223,00 |
4.33.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
1Hoge Raad 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6996, r.o. 3.4.2.
2Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS2026, r.o. 3.4.2.
3Artikel 20 RVV.
4Stcrt. 2017, 13166 en Stcrt. 2021, 41543.
5Hoge Raad 27 februari 1996, ECLI:NL:HR:1996:AD2501, NJ 1996, 558.
6HR 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1942, r.o. 4.1.2.
Rechtbank Amsterdam 26 februari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:1065