Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 270319 wraking in letselschadezaak; afgewezen geen objectief te rechtvaardigen schijn dat de rechter jegens verzoekster vooringenomen is

RBAMS 270319 wraking in letselschadezaak; afgewezen geen objectief te rechtvaardigen schijn dat de rechter jegens verzoekster vooringenomen is.

2 De feiten
Verzoekster is eisende partij in een zaak waarin zij een verzekeringsmaatschappij heeft gedagvaard. In het onderhavige kortgeding vordert verzoekster een geldsom van de verzekeringmaatschappij.

Verzoekster heeft verzekeringsmaatschappij gedagvaard op 23 januari 2019. Op 31 januari 2019 heeft de rechter dit geschil (met zaaknummer C/13/660573 / KG ZA 19-54) in kort geding behandeld. Na sluiting van de behandeling is een datum voor vonnis bepaald. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

Bij brief van 12 februari 2019 heeft verzoekster het verzoek tot wraking gedaan.

3 De gronden van het verzoek
3.1.
De rechter was volgens verzoekster vooringenomen. Verzoekster voert daartoe aan dat de rechter bij aanvang van de zitting mededeelde dat hij erover dacht om de dagvaarding nietig te verklaren. Verzoekster heeft de dagvaarding zelf geschreven en haar advocaat heeft de tekst bewerkt. Verzoekster schrok hier hevig van. Het was voor haar op dat moment duidelijk dat de rechter zich al een oordeel over haar zaak had gevormd.

3.2.
De rechter maakte in het begin van de behandeling een opmerking over de tegenpartij die verzoekster ook partijdig vond. Ook advocaten kregen er van langs. Verder zei de rechter bij aanvang dat hij ook rechters zich de vele langlopende letselschadezaken mochten aantrekken. Vreemd genoeg werd de verzekeraar als laatste schuldige genoemd. De rechter vond het erg dat het zoveel geld kostte voor de verzekeraar, wat de advocaat ook gretig beaamde. Ook dat verbaasde verzoekster en sterkte haar in het gevoel dat haar zaak al bij voorbaat verloren was.

3.3.
Daarnaast stelt verzoekster onheus te zijn bejegend. De rechter was van mening dat verzoekster moest stoppen met procederen en verder gaan met haar leven. De rechter deelde voorts mede dat als het procederen door blijft gaan, het wel eens heel lang kon gaan duren en 'dan bent u dood'. Het vooruitzicht 'en dan bent u dood' heeft de rechter drie maal herhaald. Verzoekster vond het een ongehoorde, kwetsende opmerking. Tijdens de zitting werd ook de reden van verzoeksters burn-out gebagatelliseerd door de rechter en de advocaat van de tegenpartij.

3.4.
Verder heeft de rechter volgens verzoekster de stukken niet zorgvuldig gelezen. Aan het eind van de zitting deelde de rechter mede dat verzoekster maar naar haar familie moest gaan en haar leven weer moest oppakken. Als de rechter de stukken had bestudeerd, had hij geweten dat verzoekster geen familie meer heeft. Bovendien valt er niets meer op te pakken. Zoals bekend heeft de rechtbank Arnhem enorme achterstanden. Het kort geding was voor verzoekster de enige hoop om nog op tijd uit de financiële problemen te komen.

3.5.
De rechter heeft voorts onvoldoende hoor en wederhoor toegepast. Nadat de tegenpartij geruime tijd aan het woord geweest was en verzoekster wilde reageren deelde de rechter mede dat verzoekster 1 minuut kreeg om te reageren. Verzoekster voelde zich machteloos. De door haar overgelegde bewijzen werden genegeerd, terwijl het kort geding ertoe diende om de gedwongen verkoop van haar huis te voorkomen. Toen verzoekster aan het eind van de zitting vroeg of zij haar presentatie- mappen mocht laten zien, werd dit niet toegestaan. Aan de hand van de presentatie- mappen wilde verzoekster aantonen dat zij altijd weer aan het werk zou kunnen komen. De weigering was voor verzoekster de bevestiging dat de rechter de tegenpartij bevoordeelde en partijdig was. Van begin af aan was duidelijk dat zij het kort geding zou verliezen. De dagvaarding bestond uit 56 pagina's en 198 producties. Verzoekster wilde daarmee na jarenlange opzettelijke dossiervervorming en gesjoemel met medische feiten, verdere dossiervervorming voorkomen. Deze bewijzen zijn genegeerd. Na een toelichting op haar financiële problemen merkte de tegenpartij op dat zij geen bank zijn. Op deze onbeschaamde reactie mocht verzoekster niet reageren. De tegenpartij stelde dat verzoekster zich voor bijstand tot de gemeente kon richten. Een onzinnige mededeling omdat haar advocaat ter zitting al had toegelicht dat verzoekster een procedure tegen de gemeente had gevoerd en verloren.

3.6.
De hele zitting voelde verzoekster vooringenomenheid. Zij voelde zich bejegend als een verdachte of misdadiger. Verzoekster was verbijsterd.

4 De reactie van de rechter
4.1.
De rechter heeft een uitgebreide schriftelijke reactie gegeven op het verzoek. Voor zover van belang zal de Wrakingskamer daarop ingaan bij de bespreking van de gronden van het verzoek. De Wrakingskamer merkt hierbij op dat verzoekster ter zitting heeft gesteld geen kennis te hebben genomen van de aan haar advocaat toegezonden zienswijze van de rechter. Verzoekster is aangeboden om daar alsnog kennis van te nemen van welk aanbod zij geen gebruik wilde maken.

5 De beoordeling
5.1.
De Wrakingskamer dient allereerst te onderzoeken of het verzoek tot wraking tijdig, als bedoeld in artikel 37 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is gedaan. Het verzoek is gedaan twaalf dagen nadat hetgeen wat aanleiding gaf om het verzoek te doen aan verzoekster bekend is geworden. Verzoekster heeft desgevraagd medegedeeld dat zij wegens haar medische beperkingen moeite heeft met schrijven en om die reden het verzoek wat later is gedaan. Gelet hierop is de Wrakingskamer van oordeel dat het verzoek tijdig is gedaan.

5.2.
Op grond van artikel 36 Rv kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling en overtuiging van de rechter (partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat daarvoor de - objectief gerechtvaardigde - vrees bestaat.

5.3.
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van partijdigheid en de overtuiging van verzoekster weliswaar relevant, maar doorslaggevend is of de twijfel over de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.

5.4.
In de onderhavige zaak zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan geoordeeld kan worden dat sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de rechter jegens verzoekster.

5.5.
Ten aanzien van hetgeen door verzoekster onder 3.1. is aangevoerd heeft de rechter medegedeeld dat door hem ter zitting inderdaad de mogelijke nietigheid van de dagvaarding aan de orde is gesteld. De dagvaarding was door verzoekster zelf geschreven, hetgeen door haar advocaat werd beaamd. De Wrakingskamer oordeelt als volgt. Het betrof een geldvordering in kortgeding met een dagvaarding van 41 pagina’s met 198 bijlagen. In het kader van een goede procesorde mag de rechter de wijze waarop de dagvaarding is opgesteld en de inhoud daarvan aan de orde stellen. De door klaagster getrokken conclusie dat de rechter zich daarmee al een oordeel over de zaak had gevormd, volgt daaruit niet. Enige schijn van vooringenomenheid volgt daaruit evenmin.

5.6.
Ten aanzien van de grond als hiervoor vermeld onder 3.2 geldt dat, nog daargelaten dat hier de wederpartij aan zet zou zijn, door verzoekster niet nader is onderbouwd welke opmerking het betreft. Dat de verzekeraar als laatste werd genoemd levert geen grond voor wraking op. De rechter heeft daarover in zijn schriftelijke reactie vermeld dat in deze schrijnende langlopende letselschadezaak eerst de hand in eigen boezem is gestoken, vervolgens de andere juridische beroepsgroep is genoemd en daarna de verzekeraars. Waarom daaruit vooringenomenheid zou volgen, is door verzoekster niet duidelijk gemaakt.

5.7.
Ten aanzien van de door verzoekster hiervoor onder 3.3. gestelde bejegening geldt het volgende. In zijn schriftelijke reactie is de rechter begonnen met de mededeling dat het hem duidelijk is dat verzoekster zich ter zitting niet gehoord heeft gevoeld. De zitting is dus niet goed verlopen. Voor zover de rechter daaraan heeft bijgedragen beschouwt hij dat als een nederlaag. Beoordeeld moet echter worden of er sprake is van feiten en omstandigheden die verzoekster een objectief te rechtvaardigen grond geven voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken.

5.8
De Wrakingskamer overweegt dat de gewraakte opmerking is gemaakt in het kader van een poging der zaak te schikken. Toen bleek dat er tussen hetgeen de verzekeraar wilde aanbieden en het bedrag dat verzoekster voor ogen stond een groot gat zat, heeft de rechter beide partijen voorgehouden dat het conflict, naar zijn ervaring als rechter, alle kenmerken had om nog zeer lang te duren, ook al omdat hoger beroep en cassatie denkbaar waren, mede gelet op de door beide partijen verdedigde stellingen. De rechter heeft toen medegedeeld dat het dus heel goed mogelijk zou zijn dat het geding pas zou worden beëindigd met het overlijden van verzoekster. Dat verzoekster deze opmerking als ongehoord en kwetsend heeft ervaren, is spijtig maar levert geen feit of omstandigheid op die maakt dat de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt objectief gerechtvaardigd is.

5.9.
Ten aanzien van de grond dat de rechter de stukken niet goed heeft gelezen als hiervoor vermeld onder 3.4. oordeelt de Wrakingskamer als volgt. De rechter heeft aangevoerd dat anders dan verzoekster meent hij in de stukken had gezien dat haar ouders en broer zijn overleden. Uit de opmerking dat verzoekster geld had geleend van vrienden en familie, heeft de rechter verstaan dat er blijkbaar toch nog enige familie was. De Wrakingskamer ziet niet op welke manier dit een feit of omstandigheid oplevert die maakt dat de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt objectief gerechtvaardigd is.

5.10.
Dat er onvoldoende hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden volgt niet uit het van de behandeling opgemaakte proces-verbaal. Daaruit volgt dat nadat de gesprekken over een schikking waren gestaakt, de advocaten van beide partijen de zaak hebben gepleit waarna nog re- en dupliek heeft plaatsgevonden. De omstandigheid dat de rechter verzoekster heeft beperkt in hetgeen zij naar haar eigen mening ter zitting naar voren zou mogen brengen, levert geen grond op voor toewijzing van het wrakingsverzoek. Het betrof hier een geldvordering in kortgeding waarbij de rechter zich kon en mocht beperken tot de feiten die relevant waren voor het geschil zoals dat aan hem was voorgelegd. De vraag in welke mate de feiten en hetgeen door partijen naar voren is gebracht relevant zijn voor de te nemen beslissing is ter beoordeling aan de rechter. Gelet op de beperkte tijd die ter zitting beschikbaar is, dient de rechter verder grenzen te stellen aan de ruimte die partijen krijgen om hun zaak te bepleiten. De omstandigheid dat de rechter, toen de voor de zitting beschikbare tijd al 20 minuten om was, verzoekster niet de gelegenheid gaf nog een presentatie te geven aan de hand van de door haar meegenomen mappen, wijst er niet op dat de rechter een vooringenomenheid tegen verzoekster koesterde.

6. Naar het oordeel van de Wrakingskamer volgt uit de aangevoerde gronden, ook als deze in onderlinge samenhang worden bekeken, geen objectief te rechtvaardigen schijn dat de rechter jegens verzoekster vooringenomen is. Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, niet zijn gebleken, dient het wrakingsverzoek te worden afgewezen. ECLI:NL:RBAMS:2019:3187