Rb Arnhem 210911 zelfwerkzaamheid over het verleden begroot mede aan de hand van richtlijnen letselschaderaad, voor de toekomst 71 uur x Euro 45 per jaar; eindleeftijd 70
- Meer over dit onderwerp:
Rb Arnhem 210911 zelfwerkzaamheid over het verleden begroot mede aan de hand van richtlijnen letselschaderaad, voor de toekomst 71 uur x Euro 45 per jaar; eindleeftijd 70
ad verlies van zelfwerkzaamheid:
2.10. [deskundige1] heeft in haar rapport tot uitdrukking gebracht dat [eiser] volledig ongeschikt is om onderhoud en doe-het-zelfwerkzaamheden aan woning en tuin te verrichten. Ook de rechtbank zal daarvan uitgaan.
2.11. In zijn laatste akte heeft [eiser] zijn eis wederom gewijzigd. Hij stemt ermee in dat voor het verleden (tot en met 2011) de schade wegens verlies van zelfwerkzaamheid zal worden begroot aan de hand van een fictief bedrag, aangezien hij in het verleden over een netwerk van familie, buren en vrienden beschikte die in staat en bereid waren deze werkzaamheden te verrichten. [eiser] neemt daarbij het volgens de Aanbeveling verlies zelfwerkzaamheid van de Letselschaderaad voor een eigen woning met tuin vanaf 1 januari 2010 geldende normbedrag van € 1.080,-- per jaar tot uitgangspunt en voor de periode daarvoor het tot die datum geldende bedrag van € 1.000,-- per jaar. Voor de toekomst is het netwerk van [eiser] om uiteenlopende redenen niet langer beschikbaar voor deze werkzaamheden en komt hij met het normbedrag van € 1.080,-- niet langer uit, aldus [eiser]. Uitgaande van 71 uren per jaar ([deskundige1] volgend, hoewel hij deze inschatting te laag vindt) tegen een gemiddeld voor professionele diensten verschuldigd uurtarief van € 45,-- komt de toekomstige jaarschade te berekenen vanaf 2012 uit op (afgerond) € 3.200,--, een volgens [eiser] fors gematigd bedrag in het licht van de overgelegde offertes. Hij benadrukt dat van hem niet kan worden verlangd van ‘zwarte dienstverleners’ gebruik te maken, terwijl de door Interpolis aangedragen dienstverlener ‘Mijn Gemak’ met een lager uurtarief (€ 15,--) voor hem als niet-Univéverzekerde niet in te schakelen valt. Als einde looptijd hanteert [eiser] primair de 75-jarige leeftijd, subsidiair de 70-jarige leeftijd met stapsgewijze afbouw naar de 75-jarige leeftijd en meer subsidiair de 70-jarige leeftijd zonder afbouw. Interpolis meent dat voor het verleden niet uitsluitend van het voorlaatste normbedrag volgens de richtlijn van de Letselschaderaad moet worden uitgegaan. Onder verwijzing naar met de toenmalige en huidige belangenbehartiger van [eiser] gevoerde correspondentie - waarin, onder meer, sprake is geweest van jaarbedragen van fl. 500,-- (tot en met 1994), fl. 750,-- (voor de periode erna) respectievelijk fl. 2.000,-- (medio 1998) - is het volgens Interpolis voor de periode van 1993 tot 2011 redelijk uit te gaan van een normbedrag van € 650,-- per jaar en voor de jaren daarna van € 1.080,-- per jaar, tot aan het bereiken van de 70-jarige leeftijd door [eiser], zonder afbouw.
2.12. Geconstateerd wordt dat beide partijen kunnen instemmen met begroting van de verschenen schade wegens verlies van zelfwerkzaamheid tot en met 2011 op basis van een forfaitair bedrag. [eiser] wordt niet gevolgd in zijn opvatting dat het forfaitaire bedrag van € 1.000,-- per jaar dat volgens de Richtlijn verlies van zelfwerkzaamheid van de Letselschaderaad gold in de periode 15 september 2006 - 1 januari 2010 ook voor de periode vóór 15 september 2006 kan worden gehanteerd. Aan de rechtbank zijn geen normbedragen uit richtlijnen of aanbevelingen van vóór 15 september 2006 bekend. Daarom zal deels aansluiting worden gezocht bij de door de toenmalige belangenbehartiger van [eiser] genoemde bedragen, zoals die blijken uit onder meer de brief van bureau Kremer van 9 december 1994 (prod. 19 bij de laatste akte van [eiser]). Over de periode vanaf het ongeval tot en met 1994 wordt de schade vastgesteld op - afgerond - fl. 500,-- per jaar, dus in totaal € 907,56 (fl. 2.000,--). Daarbij wordt in aanmerking genomen dat kort na het ongeval door Sterpolis in verband met het opknappen en schilderen van de juist door [eiser] aangekochte woning bedragen zijn betaald van € 2.722,68 (fl. 6.000,--) en € 1.684,17 (fl. 3.711,42). Deze bedragen maken deel uit van de hierna, onder B ‘Materiële schade vanaf het ongeval tot en met november 1994’ begrote schade. Voor de periode 1995 tot (afgerond) medio 2006 wordt - conform het voorstel van Interpolis - uitgegaan van een jaarschade van € 650,--. Vanaf medio 2006 tot en met 2009 wordt de jaarschade vastgesteld op € 1.000,-- en voor de jaren 2010 en 2011 op € 1.080,--. In totaal bedraagt deze door Interpolis te vergoeden schade tot en met 2011 dan € 14.042,56 (€ 907,56 + (11,5 x € 650,--) + (3,5 x € 1.000,--) + (2 x € 1.080,--)).
2.13. [eiser] heeft gemotiveerd en onderbouwd met bescheiden aangevoerd dat en waarom voor de toekomstige schade het forfaitaire bedrag ontoereikend is en dat hij vanaf dat moment - anders dan voorheen - aangewezen zal zijn op professionele dienstverleners met een gemiddeld uurtarief van € 45,--. Hierop stuit het algemene verweer van Interpolis dat de normbedragen van de richtlijnen voor de totale looptijd van de schade moeten gelden, af. Het in haar voorlaatste akte gevoerde verweer dat het gemiddelde uurtarief van € 45,-- niet voor alle door [deskundige1] geïnventariseerde werkzaamheden zal worden gehanteerd en een deel ervan tegen een tarief van € 15,-- kan worden verricht, is genoegzaam door [eiser] weerlegd. Voor de jaarschade vanaf 2012 tot aan het einde van de looptijd zal daarom als uitgangspunt gelden het bedrag van (71 x € 45,-- = afgerond) € 3.200,-- per jaar. Als einde van de looptijd geldt het bereiken van de 70-jarige leeftijd van [eiser], af te ronden op ultimo 2034, zonder afbouw. Aangenomen wordt dat [eiser] vanaf die leeftijd ook zonder ongeval niet meer in staat zou zijn geweest tot het verrichten van de hier bedoelde werkzaamheden. De eigen stellingen van [eiser] over de reden waarom hij op zijn vader niet langer een beroep kan doen - die is inmiddels 70 jaar oud - liggen aan dit uitgangspunt mede ten grondslag. LJN BT7190