Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOBR 101018 geen nader onderzoek arbeidsongeschiktheid nodig; vrijwilligerswerk, zwarte nevenwkzh deels toegewezen

RBOBR 101018 geen nader onderzoek arbeidsongeschiktheid nodig; vrijwilligerswerk, zwarte nevenwkzh deels toegewezen; vordering tzv IPAP-uitkering toegewezen 
- 25% matiging vanwege financiële situatie dader;
- aanschaf bus ivm scootmobielvervoer onvoldoende onderbouwd; schatting tzv extra vervoerskosten

2. De verdere beoordeling 

2.1. Aan de orde is de begroting van de schade die [ eiser 1 ] als gevolg van het incident op 5 mei 2007 heeft opgelopen. De omvang van de schade wordt volgens vaste rechtspraak in beginsel vastgesteld door een vergelijking te maken tussen de feitelijke situatie na de normschending en de hypothetische situatie zoals die zou zijn geweest als de normschending zou zijn uitgebleven. 

Kansschade 
2.2. Het in het kader van de schadebegroting door [ gedaagde ] gedane beroep op het leerstuk van de kansschade gaat niet op. Met [ eiser 1 ] c.s. is de rechtbank van oordeel dat in deze casus dat leerstuk niet speelt. Kansschade ziet immers op situaties waarin onzekerheid bestaat over de vraag of een op zichzelf vaststaande tekortkoming of onrechtmatige daad schade heeft veroorzaakt, en waarin die onzekerheid haar grond vindt in de omstandigheid dat niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre in de hypothetische situatie dat de tekortkoming of onrechtmatige daad achterwege zou zijn gebleven, de kans op een beter resultaat zich in werkelijkheid zou hebben gerealiseerd. Een dergelijke situatie doet zich in dit geschil niet voor. 

Predispositie 
2.3. Voorts brengt [ gedaagde ] als verweer naar voren dat rekening moet worden gehouden met de medische predispositie van [ eiser 1 ] . [ eiser 1 ] had voor het ongeval immers al het teken van chilaiditi, zodat de mogelijkheid bestaat dat hij op den duur ook zonder het incident arbeidsongeschikt zou zijn geworden en buikklachten zou hebben gekregen. Volgens [ gedaagde ] dient een deskundige bevraagd te worden ten aanzien van de mate van waarschijnlijkheid dat [ eiser 1 ] , het incident weggedacht, vergelijkbare klachten zou hebben ontwikkeld. In ieder geval dient de looptijd van de schade beperkt te worden. Ook stelt [ gedaagde ] dat een onzekerheidscorrectie moet worden toegepast, inhoudende dat de schadevergoeding wordt beperkt met een daartoe vast te stellen percentage. 

2.4. Naar het oordeel van de rechtbank faalt ook dit verweer van [ gedaagde ] . De rechtbank ziet geen redenen om een deskundige nadere vragen te stellen ten aanzien van genoemde predispositie, nu die vraag al aan Z is gesteld. Z heeft in zijn rapportage van 10 juni 2015 deze vraag ook beantwoord. Z concludeert dat de kans dat [ eiser 1 ] , het incident op 5 mei 2007 weggedacht, op enig moment dezelfde klachten zou hebben ontwikkeld als de klachten die hij thans heeft, zeer klein is. De rechtbank heeft in de vraagstelling aan Z uitdrukkelijk aandacht gevraagd voor het feit dat [ eiser 1 ] voor het ongeval al met het teken van chilaiditi was belast. Uit de beantwoording van de vraag blijkt dat Z daarmee rekening heeft gehouden. 

De verwijzing door [ gedaagde ] naar de gevaarlijke sporten die [ eiser 1 ] beoefent ([ gedaagde ] wijst op duiken en fietsen), kan hem niet baten. Dat [ eiser 1 ] door een andere geweldsinwerking en/of sportieve activiteit ook zonder het incident de klachten zou hebben gekregen die hij nu heeft, is speculatief. 

De rechtbank ziet daarom geen reden om op de door [ gedaagde ] voorgestane wijze bij de schadebegroting rekening te houden met de omstandigheid dat [ eiser 1 ] vóór het ongeval al het teken van chilaiditi had. 

Mate van arbeidsongeschiktheid 
2.5. [ gedaagde ] heeft als verweer aangevoerd dat het bewijs omtrent arbeidsongeschiktheid ontbreekt en dat is gesteld noch gebleken dat [ eiser 1 ] niet meer kan werken in een aangepaste functie. 

2.6. Naar het oordeel van de rechtbank kan in deze stand van de procedure echter als voldoende vaststaand worden aangenomen dat [ eiser 1 ] als gevolg van het ongeval volledig arbeidsongeschikt is geworden en dat hij dat tot zijn pensioengerechtigde leeftijd zal blijven. De rechtbank ziet, rekening houdend met de omstandigheden van dit geval, geen aanleiding (meer) om op dit punt een verzekeringsgeneeskundige en/of een arbeidsdeskundige in te schakelen en zij overweegt daartoe als volgt. Aan [ gedaagde ] kan worden toegegeven dat het klachten- en beperkingen patroon van [ eiser 1 ] deels nagenoeg alleen wordt ondersteund door het relaas van [ eiser 1 ] zelf. De door hem gestelde continue pijn, het bestaan en de intensiteit van de overige buikklachten en het medicijngebruik van [ eiser 1 ] zouden daarom in beginsel een nadere objectivering behoeven. Uit de aanwezige informatie komt echter in voldoende mate naar voren, dat deze klachten en beperkingen reëel aanwezig zijn. Zo is onder meer vast komen staan dat [ eiser 1 ] een aantal malen is geopereerd en dat hij continu medische hulp heeft gezocht om zijn beperkingen te verminderen. Nader onderzoek vindt de rechtbank in deze zaak daarom niet nodig. Dat nadere onderzoek zou op onderdelen tot een verfijning kunnen leiden, maar het belang daarvan acht de rechtbank minder groot dan het belang dat zowel [ eiser 1 ] als [ gedaagde ] hebben om op korte termijn klaarheid te krijgen in deze al zo lang lopende zaak, terwijl nader onderzoek veel tijd en geld zal kosten. Ter zitting op 31 mei 2018 hebben beide partijen hun belang bij duidelijkheid binnen overzienbare tijd uitdrukkelijk naar voren gebracht. 

2.7. De rechtbank zal de schade van [ eiser 1 ] begroten op basis van hetgeen uit de stukken en uit het verhandelde tijdens de zittingen naar voren komt. 

Verlies verdienvermogen 
2.8. [ eiser 1 ] stelt deze post in zijn schadestaat op een bedrag van in totaal € 254.511,-, conform een berekening die hij door het NRL heeft laten maken (vgl. dv prod. 6). Deze schade valt in drie hoofdsommen uiteen: 
(1) inkomen uit dienstbetrekking (normale actieve dienst én vrijwilligerswerk) over de periode van 5 mei 2007 tot 6 november 2025, zijnde de datum waarop [ eiser 1 ] de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, zijnde een bedrag van € 155.274,-; 
(2) (zwart) inkomen als duikinstructeur over de periode van 5 mei 2007 tot 6 november 2018, zijnde een schadebedrag van € 29.050,-; 
(3) (ouderdoms-) pensioenschade vanaf 6 november 2025, zijnde een bedrag van € 70.186,- 

2.9. Ad (1) inkomen uit dienstbetrekking 
2.9.1. Niet in geschil is dat [ eiser 1 ] ten tijde van het incident fulltime werkte als beheerder operationele computersystemen bij de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost. [ gedaagde ] stelt zich kennelijk op het standpunt dat deze functie zou vervallen althans, zo begrijpt de rechtbank onderdeel 16 van zijn akte van [ gedaagde ] van 31 mei 2018. 
Ter zitting van 31 mei 2018 geeft [ eiser 1 ] op het punt van zijn vaste dienstbetrekking een nadere toelichting (pleitnota, p. 3, tweede alinea). Tegen die achtergrond kan het verweer van [ gedaagde ] over het voortbestaan van de vaste dienstbetrekking niet slagen. Hierin is geen grond gelegen om deze schade lager te begroten dan het NRL heeft gedaan. 

2.9.2. [ gedaagde ] betwist voorts het uitgangspunt dat [ eiser 1 ] in de hypothetische situatie zonder ongeval € 3.000,- aan inkomsten per jaar zou hebben kunnen genereren als vrijwilliger bij de politie. Daarbij heeft [ gedaagde ] erop gewezen dat die inkomsten in de jaren 2003-2006 slechts circa € 700,- per jaar bedroegen. 
De rechtbank overweegt als volgt. [ eiser 1 ] stelt dat hij gemiddeld 8 uur per week gedurende 52 weken per jaar besteedde aan vrijwilligerswerk en daarmee genoemd bedrag aan inkomen genereerde. Mede gelet op het gemotiveerde venveer van [ gedaagde ] , heeft [ eiser 1 ] die stelling naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. In de jaren voorafgaande aan het incident heeft [ eiser 1 ] aanzienlijk minder als vrijwilliger gewerkt. Weliswaar stelt [ eiser 1 ] ter zitting dat dat verband hield met zijn specifieke functie en ter vermindering van het risico van uitval, dat - zo begrijpt de rechtbank - kennelijk aan het werk als vrijwilliger is verbonden. Zonder nadere toelichting echter, die [ eiser 1 ] niet heeft gegeven, kan dan niet zonder meer worden aangenomen dat het werk als vrijwilliger voor [ eiser 1 ] tot aan zijn 67e levensjaar beschikbaar én uitvoerbaar zou zijn. Bij dat laatste weegt de rechtbank mee dat [ eiser 1 ] stelt dat hij gelijktijdig én een fulltime baan uitoefende én gemiddeld 8 uur per week vrijwilligerswerk verrichtte én op zaterdagen en zondagen duikcursussen- en reizen verzorgde. De enkele stelling van [ eiser 1 ] dat hij voor het vrijwilligerswerk en de duikreizen verlof opnam en dat hij een stuwmeer aan verlof had, acht de rechtbank onvoldoende om te kunnen aannemen dat hij het vrijwilligerswerk náást zijn fulltime baan zou kunnen volhouden tot zijn 67e. De rechtbank zal daarom ten aanzien van het wegvallen van de mogelijkheid om vrijwilligerswerk te verrichten de schade ex aequo et bono begroten op de helft van het gevorderde bedrag. 

2.9.3. De schade ten aanzien van het vrijwilligerswerk heeft het NRL verdisconteerd in het genoemde schadebedrag van € 155.274,- voor het totale verlies aan inkomen uit dienstbetrekking. Het staat echter niet als aparte post vermeld in het schadeoverzicht van het NRL. De rechtbank begroot de schade daarom op de volgende wijze met gebruikmaking van de gegevens uit het NRL-rapport. 
Het totaalbedrag van € 155.274,- hangt samen met een gemiddeld totaalbedrag aan verlies van jaarinkomen uit dienstbetrekking over de periode van 2007 tot en met 2025 van afgerond € 11.500,- per jaar (vgl. bijlage "Jaarschade, Gereduceerdejaarschade en Contante waarde" bij het NRL-rapport). Daarin zit een bedrag aan verlies van jaarinkomen in verband met vrijwilligerswerk van € 3.000,-. Dit brengt het schadebedrag in verband met het vrijwilligerswerk op 3.000/11.500e deel van € 155.274,- is afgerond€ 40.500,-. 
Uit het voorgaande volgt dat de helft van dit bedrag (dus € 20.250,-) moet worden afgewezen. Resumerend bedraagt de schade van [ eiser 1 ] wegens verlies aan inkomen uit dienstbetrekking dus € 135.024,- (€ 155.274,- minus € 20.250,-). 

2.10. Ad (2) inkomen uit duikwerkzaamheden 
2.10.1. Bij de berekening van zijn schade, neemt [ eiser 1 ] mee dat hij inkomen genereert met het geven van duikcursussen en het begeleiden van duikvakanties. Weliswaar beperkt hij de periode waarover hij deze schade vordert tot zijn 60e levensjaar, maar ook die periode acht de rechtbank te lang, mede gelet op de hiervoor beschreven cumulatie van verschillende werkzaamheden. Ter zitting is bovendien gebleken dat het om zwarte inkomsten gaat, zodat het gevorderde bedrag in ieder geval moet worden omgerekend naar een netto-bedrag. 
Alles overziende, begroot de rechtbank het bedrag aan netto gemiste inkomsten uit duikwerkzaamheden op € 10.000,-. 

2.11. Ad (3) pensioenschade 

2.11.1. Het gevorderde bedrag op dit punt van € 70.186,- hangt samen met een vordering wegens verlies aan inkomen uit dienstbetrekking van € 155.274,-. Nu van dat laatste bedrag slechts € 135.024,- toewijsbaar is, begroot de rechtbank de pensioenschade op een evenredig deel van het gevorderde bedrag. Dat komt uit op afgerond € 61.000,- (135.024/l55.274e deel van € 70.186,-). 

2.12. Resumerend begroot de rechtbank de schade van [ eiser 1 ] wegens verlies verdienvermogen op € 206.024,- (€ 135.024 + € 10.000,- + € 61.000,-). 

Met dank aan mr. T. van Dijk, Advocatenkantoor Thomas van Dijk, voor het inzenden van deze uitspraak. Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2018/RBOBR-101018