Rb Zeeland-West-Brabant 030413 mesothelioom inleenkracht in 1964/65; beoordeling gezichtspunten; vordering verjaard; geen doorbreking termijn
- Meer over dit onderwerp:
Rb Zeeland-West-Brabant 030413 mesothelioom inleenkracht in 1964/65; beoordeling gezichtspunten; vordering verjaard; geen doorbreking termijn
2 De feiten
2.1.
[eiseres] is getrouwd geweest met [naam echtgenoot]. Zij is samen met haar kinderen erfgename van [naam echtgenoot], geboren op [geboortedatum] en overleden op [sterfdatum]. [eiseres] is met uitsluiting van ieder ander beschikkingsbevoegd gemaakt tot de ontbonden gemeenschap van goederen/nalatenschap. In zijn werkzame leven was [echtgenoot eiseres] elektricien. In oktober 2008 is bij hem mesothelioom vastgesteld, later d.d. 3 februari 2009 bevestigd door het Mesothelioom panel. Acht maanden na de eerste vaststelling is hij als gevolg van de geconstateerde mesothelioom overleden.
[echtgenoot eiseres] heeft in februari 2009 bij het Instituut Asbestslachtoffers (IAS) een verzoek ingediend om te bemiddelen tussen de Koninklijke Schelde Groep en hem, ter vaststelling van geleden en te lijden materiële en immateriële schade. Die bemiddeling heeft geen resultaat gehad. De Koninklijke Schelde Groep (haar verzekeraar) de vordering heeft afgewezen met een beroep op verjaring. Het IAS heeft in haar brief van 26 juni 2009 meegedeeld haar bemiddeling te beëindigen.
2.2.
Bij brief van 22 oktober 2010 heeft het Bureau Beroepsziekten van het FNV de verzekeraar van De Schelde gevraagd haar afwijzing te heroverwegen. In haar email van 26 november 2010 heeft De Schelde dit verzoek afgewezen.
Bij brief van 13 april 2011 heeft de advocaat van [eiseres] aan de Koninklijke Schelde Groep BV laten weten tot dagvaarden over te gaan. De dagvaarding is 18 augustus 2011 uitgebracht.
3 Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert voor zichzelf en als beschikkingsbevoegde tot de nalatenschap van wijlen haar echtgenoot [echtgenoot eiseres] samengevat - veroordeling van De Schelde, subsidiair Damen tot betaling van € 51.395,- als vergoeding van immateriële schade, tweemaal € 2.858,- aan materiële schade, alles vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering stelt [eiseres] het volgende. [echtgenoot eiseres] is in dienst geweest bij Utrecht Staal N.V. en als zodanig te werk gesteld bij De Schelde in de periode 1964/1965. Hij heeft als elektricien gewerkt aan het fregat Hare Majesteit’s Van Speijk. Hij heeft niet zelf met asbest gewerkt, maar hij werkte in ruimten waar anderen met asbest werkten. Hij werkte daar onbeschermd. Als gevolg hiervan heeft hij een vorm van longkanker opgelopen, mesothelioom, die wordt veroorzaakt door blootstelling aan asbest.
3.2.1.
[eiseres] baseert haar vordering op onrechtmatige daad waarbij de normen van art. 7:658 BW toegepast kunnen worden.
3.2.2.
Zij stelt De Schelde en Damen aansprakelijk. Zij is er vanuit gegaan dat Damen de rechtsopvolger is van De Schelde omdat op haar aansprakelijkstelling van De Schelde een antwoord kwam op briefpapier van Damen. Als haar veronderstelling onjuist blijkt te zijn dan mag dat, gezien de verwarring die Damen zelf heeft gesticht, niet leiden tot en veroordeling in de proceskosten.
3.3.
[eiseres] heeft ten aanzien van het verweer dat haar vordering verjaard is de gezichtspunten besproken die door de Hoge Raad zijn genoemd in zijn arrest Van Hese-De Schelde (HR 29 april 2000, 430).
3.3.1.
Gezichtspunt a:
aan wie komt de gevorderde schadevergoeding ten goede?
De vordering bestaat uit materiële en immateriële schade. Het feit dat het slachtoffer niet van de vergoeding kan profiteren mag geen verschil maken. De schade is ook gevorderd door [echtgenoot eiseres] zelf. Door zijn overlijden is de vordering overgegaan op [eiseres]. Dit mag voor de debiteur van de vordering geen verschil maken. De gedaagde zou dan belang kunnen krijgen bij het verlengen van de procedure.
De vermogensschade betreft de kosten van de uitvaart en de grafsteen van, na aftrek van een begrafenisuitkering, per saldo € 5.489,54.
3.3.2. Gezichtspunt b:
aanspraken op uitkeringen uit anderen hoofde.
[eiseres] heeft geen uitkering ontvangen uit hoofde van een levensverzekering. Wel heeft zij een zg. TAS-uitkering gekregen. Deze zal zij moeten verrekenen met de schadeloosstelling die zij uit deze procedure ontvangt.
3.3.3.
Gezichtpunt c:
de mate van verwijtbaarheid.
De Schelde had in de periode dat [echtgenoot eiseres] daar werkte, 1964/1965, bekend kunnen zijn met de gevaren van asbest met name voor asbestose, maar ook voor mesothelioom. In binnen- en buitenland was daarover voldoende gepubliceerd in de periode voor 1965. [eiseres] heeft daar voorbeelden van gegeven uit publicaties. De Schelde heeft verzuimd veiligheidsmaatregelen te nemen en heeft daarmee verwijtbaar gehandeld jegens [echtgenoot eiseres]. Er hoeft geen sprake te zijn van ernstige verwijtbaarheid, hoewel die er ook was. Het maakt daarbij niet uit of De Schelde zelf asbest verwerkte of de onderaannemers dat deden. Die werkten immers in opdracht van De Schelde.
De Schelde heeft nagelaten specifieke beschermende maatregelen te nemen tegen de bekende gevaren van asbest. Die maatregelen zijn er pas na 1969 gekomen.
Door maatregelen te nemen tegen de destijds bekende gevaren had De Schelde ook de besmetting met mesothelioom kunnen voorkomen.
3.3.4.
Gezichtspunt d:
de voorzienbaarheid van mogelijke aansprakelijkheid.
[eiseres] stelt dat al lang voor het verstrijken van de verjaringstermijn bekend was dat niet-inachtneming van veiligheidsvoorschriften kon leiden tot aansprakelijkheid, ook al manifesteert deze zich op een wijze die niet voorzienbaar is. De Schelde heeft niet aangegeven op welke wijze haar bewijspositie door het tijdsverloop benadeeld is.
3.3.5.
Gezichtpunt e:
de mogelijkheid verweer te voeren.
Onder andere uit het verweer van De Schelde blijkt dat zij naar redelijkheid de mogelijkheid heeft verweer te voeren.
3.3.6.
Gezichtspunt f:
de verzekeringsdekking.
De aansprakelijkheid van De Schelde wordt door de verzekering gedekt.
3.3.7.
Gezichtspunt g: de redelijke termijn.
De diagnose is bij [echtgenoot eiseres] gesteld in oktober 2008. De Schelde is op 6 februari 2009 aansprakelijk gesteld. Vervolgens is bemiddeling van het IAS gevraagd. Deze bemiddeling is 28 juni 2009 beëindigd. Vervolgens heeft het Bureau Beroepsziekten van de FNV De Schelde aangeschreven. Daarna is op 18 augustus 2011 gedagvaard. [eiseres] stelt dat zij na afronding van het bemiddelingstraject voortvarend tewerk is gegaan.
3.4.
Damen betwist de rechtsopvolger van De Schelde te zijn en concludeert tot afwijzing van de vordering die tegen haar is ingesteld met veroordeling van [eiseres] in de kosten.
De Schelde en Damen betwisten dat de door [eiseres] genoemde werkgever van [echtgenoot eiseres], Utrecht Staal N.V., ooit heeft bestaan en/of dat deze onderneming hem heeft uitgeleend aan haar.
Het schip waarop [echtgenoot eiseres] zegt te hebben gewerkt, is niet gebouwd op de werf van De Schelde. De stellingen van [eiseres] over de plaats waar [echtgenoot eiseres] heeft gewerkt en welke werkzaamheden hij heeft verricht zijn te vaag.
3.5.
De Schelde heeft een beroep gedaan op verjaring van de vordering. Zij heeft daarbij evenals [eiseres], de gezichtspunten uit het arrest Van Hese-De Schelde besproken.
3.5.1.
Gezichtspunt a.
De vordering bestaat grotendeels uit immateriële schade. [echtgenoot eiseres] ontvangt deze niet zelf, maar zijn nabestaande. Dit criterium heeft daardoor minder gewicht.
3.5.2.
Gezichtspunt b.
[eiseres] heeft onvoldoende inzicht gegeven in bestaande verzekeringen en gedane uitkeringen. Alleen de TAS-uitkering heeft zij genoemd, maar dan met wisselende bedragen.
3.5.3. Gezichtspunt c.
De Schelde wijst erop dat hier niet de zorgvuldigheidsnorm van art. 7:658 BW van toepassing is. Het moet gaan om een hoge mate van verwijtbaarheid en die verwijtbaarheid moet beoordeeld worden naar de maatstaven van destijds. In de periode dat [echtgenoot eiseres] bij De Schelde gewerkt zou hebben, 1964/1965, was het De Schelde niet bekend dat asbest mesothelioom veroorzaakte. De arbeidsomstandigheden bij De Schelde weken toen niet af van wat in de branche gebruikelijk was. De Schelde verwijst ook naar het arrest van de Hoge Raad in de zaak Van Hese-De Schelde waarin is overwogen dat De Schelde geen opzet of grove schuld jegens Van Hese kan worden verweten, maar wel een tekortschieten in de op haar rustende zorgplicht voor de gezondheid/veiligheid van haar werknemer.
De Schelde wijst erop dat tot in de eerste helft van de jaren tachtig op grote schaal werd gedacht dat het werken met wit asbest niet tot het oplopen van mesothelioom kon leiden. [eiseres] zal nog moeten specificeren of [echtgenoot eiseres] in omgeving met blauw of wit asbest heeft gewerkt.
[eiseres] tracht ten onrechte 1940 als uitgangspunt te nemen voor bekendheid met gevaren van asbest. Vanaf die periode zijn de gevaren van blootstelling aan asbest door schrijvers gesignaleerd, maar nog niet voor mesothelioom. De Schelde wijst er ook op dat er altijd de nodige tijd verstrijkt tussen wat wetenschappers schrijven en het effect daarvan op de praktijk.
Mesothelioom als beroepsziekte komt voor in het jaarverslag van de Arbeidsinspectie van 1968 en een bevestiging volgt in het proefschrift van dr. Stumphius, de arts van De Schelde. Hij was zijn onderzoek vijf jaren daarvoor gestart.
3.5.4.
Gezichtspunt d.
De Schelde stelt dat zij tot het verschijnen van het proefschrift van Stumphius geen rekening behoefde te houden met de mogelijkheid aansprakelijk te worden gesteld door werknemers, laat staan ingeleend personeel. Zij behoefde dan ook geen bewijsmateriaal te bewaren over de periode waarin [echtgenoot eiseres] bij De Schelde gewerkt zou hebben. Pas in 1990 heeft De Schelde een eerste aansprakelijkheidstelling ontvangen van een asbestslachtoffer.
3.5.5.
Gezichtspunt e.
De Schelde betwist dat zij een redelijke mogelijkheid heeft zich tegen de vordering te verweren. Tussen 1964/1965 en de aansprakelijkstelling liggen 45/44 jaar. De Schelde beschikt niet meer over gegevens uit die tijd, zeker niet over ingeleende werkkrachten. Redelijkerwijs behoefde zij dat ook niet. Zij kan ook niets meer zeggen over de arbeidsomstandigheden in die tijd, ook daarvoor ontbreken de gegevens.
3.5.6.
Gezichtspunt f.
De Schelde erkent dat zij verzekerd is.
3.5.7.
Gezichtspunt g.
De periode die relevant is begint bij het stellen van de diagnose in oktober 2008 en de datum van dagvaarden, 18 augustus 2011. Ook als vier maanden bemiddeling door het IAS wordt afgetrokken dan nog is een periode van ruim twee jaar te lang. De redelijke termijn voor het instellen van de vordering was dan ook al verstreken.
4 De beoordeling
4.1.
De vordering die tegen Damen is ingesteld wordt afgewezen. [eiseres] heeft op grond van de gevoerde correspondentie ten onrechte aangenomen dat Damen de rechtsopvolger van De Schelde is. Nadat Damen de stelling van [eiseres] had betwist, heeft zij deze stelling niet verder onderbouwd. De gevolgen die dit oordeel heeft voor de proceskostenveroordeling zal later in dit vonnis worden beoordeeld.
4.2.
De rechtbank zal eerst het beroep op verjaring beoordelen omdat dat de kern van het geschil tussen partijen is. Zij zal er daarbij veronderstellenderwijs vanuit gaan dat [echtgenoot eiseres] in de periode 1964/1965 bij De Schelde (fregat Hare Majesteit’s Van Speijk) tewerk is gesteld door zijn werkgeefster Utrecht Staal N.V. en dat hij in ruimten heeft gewerkt waar met asbest werd gewerkt. Zij kiest voor deze volgorde omdat al deze betwiste stellingen nader onderzoek vergen. Dit onderzoek is nutteloos als de vordering verjaard is.
4.3.
De vordering van [eiseres] was op het moment van instellen, gelet op artikel 3:310 lid 2 BW, meer dan 16 jaar verjaard. De Schelde heeft een beroep op verjaring gedaan. Aan deze verjaring moet in beginsel, in het bijzonder in het belang van de rechtszekerheid, strikt de hand worden gehouden. Slechts in uitzonderlijke gevallen zal een beroep op verjaring naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Of dat het geval is moet worden beoordeeld aan de hand van een zestal gezichtspunten zoals door de Hoge Raad ontwikkeld in zijn arrest Van Hese-De Schelde (HR 28 april 2000). Beide partijen hebben deze gezichtpunten ook in hun stellingen betrokken.
4.3.1.
Gezichtspunt a.
De rechtbank neemt aan dat [eiseres] een uitkering van ruim €17.000,- heeft ontvangen als zg. TAS-uitkering. Daarnaast zijn bij akte stukken overgelegd over de kosten van de begrafenis en de grafsteen, verminderd met de uitkering uit een begrafenisverzekering. De materiële schade voor [eiseres] is per saldo €5.489,54.
De gevorderde immateriële schadevergoeding komt niet ten goede aan [echtgenoot eiseres], maar aan [eiseres].
De rechtbank oordeelt dat gesteld noch gebleken is dat De Schelde de procedure heeft gerekt om op deze grond een sterkere positie te krijgen. Daarbij komt dat het beroep op verjaring dat De Schelde doet sinds de eerste aansprakelijkstelling, legitiem was. De vordering was in 2009 al lang verjaard.
Dit onderdeel legt dus een gering gewicht in de schaal ten behoeve van [eiseres].
4.3.2.
Gezichtspunt b.
[eiseres] heeft ten aanzien van de materiële schade haar vordering onderbouwd. De immateriële schade is niet verder gespecificeerd. Wat betreft de immateriële schade kan [eiseres] volstaan met het verwijzen naar het normbedrag van het IAS. De onderbouwing mag bij De Schelde voldoende bekend zijn omdat het algemeen bekend is dat zij al meerdere malen bij dit soort vorderingen in en buiten rechte betrokken is geweest.
De Schelde verwijt [eiseres] ten onrechte dat zij geen openheid van zaken geeft over verdere uitkeringen. Zij kan geen verzekeringen tonen die er niet zijn. Overigens is het niet aannemelijk, gelet op de tijd waarin [echtgenoot eiseres] werkte en het soort werk dat hij verrichtte, dat hij een of meer levensverzekeringen heeft afgesloten. Daarnaast heeft De Schelde niet aannemelijk gemaakt dat er wel sprake zou zijn van uitkeringen op basis van een verzekering.
Van [eiseres] had wel verwacht mogen worden dat zij, gelet op de vragen hierover van De Schelde, duidelijkheid had verschaft over haar woonsituatie. Als zij eigenaresse is van een koophuis bestaat de mogelijkheid dat er een uitkering is gedaan door een verzekeringsmaatschappij als gevolg van het overlijden van [echtgenoot eiseres].
Dit gezichtspunt legt niet veel gewicht in de schaal.
4.3.3.
Gezichtspunt c.
Van belang is de periode waarin [eiseres] stelt dat [echtgenoot eiseres] bij De Schelde gewerkt zou hebben, 1964/1965. Naar de toenmalige situatie moet worden beoordeeld of De Schelde een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
[eiseres] heeft bij conclusie van repliek getuigenverklaringen overgelegd van vroegere werknemers en leidinggevenden van De Schelde (prod. 5, 6 en 7 c.v.repliek). Die verklaringen zijn afgelegd ten behoeve van andere procedures of tijdens een voorlopig getuigenverhoor en zijn ook relevant voor deze procedure. Zij betreffen deels ook de periode dat [echtgenoot eiseres] bij De Schelde gewerkt zou hebben.
Uit die verklaringen blijkt dat De Schelde geen beschermende maatregelen heeft getroffen tegen het toen bekende gevaar van asbestose. Dat is verwijtbaar. De mate waarin De Schelde een verwijt treft wordt bepaald door de in de betrokken periode geldende normen.
Ten onrechte gaat [eiseres] ervan uit dat reeds vanaf 1940 bekend was dat asbest mesothelioom veroorzaakte en dat een werkgever daar maatregelen voor moest nemen. Het gevaar van asbestose was in die tijd (1964/1965) bekend, evenals de middelen die gebruikt moesten worden om werknemers daartegen te beschermen. Wettelijke normen waren er niet, zodat die normen voor de bescherming van werknemers mede worden bepaald door de maatschappelijke opvattingen van die tijd.
Asbest was in de periode 1964/1965 een gangbaar isolatiemiddel, niet alleen bij De Schelde, maar overal in de wereld. De bedrijfsarts van De Schelde, dr. Stumphius, is in 1965 met zijn onderzoek begonnen op grond waarvan hij in 1969 concludeerde dat er een verband was tussen het gebruik van asbest en mesothelioom. De Arbeidsinspectie (Publicatieblad P 116) schrijft in 1971 over het dragen van beschermende middelen bij het bewerken en verwerken van asbesthoudende producten. De wettelijke maatregelen dateren allemaal van na die tijd. In 1977 is blauwe asbest en in 1978 spuitasbest verboden. Pas in 1993 volgde een verbod op alle soorten asbest.
[eiseres] stelt terecht dat er in een veel eerdere periode publicaties zijn geweest die de gevaren voor asbest signaleerden. Dit is echter onvoldoende om te kunnen oordelen dat de maatschappelijke opvattingen in 1964/1965 ook al zover waren. Het is ook niet ongebruikelijk dat maatschappelijke opvattingen achter lopen bij resultaten van wetenschappelijke publicaties. Bovendien is een werkgever in het algemeen ook niet verplicht direct maatregelen te nemen gericht op het voorkomen van en beschermen tegen een ziekte, zodra in de medische wetenschap een verband gelegd wordt tussen de blootstelling aan een bepaalde stof en het ontstaan van een ziekte. Het duurt meestal enige tijd voordat medische kennis doordringt in kringen daarbuiten.
Sinds de Internationale Asbest Conferentie van 1964 groeide er een consensus, inhoudende dat blootstelling aan asbeststof een primaire oorzaak is van mesothelioom. Het proefschrift van dr. Stumphius uit 1969 heeft dit bevestigd. Een werkgever heeft altijd enige tijd nodig om resultaten van onderzoek om te zetten in concrete maatregelen op de werkvloer. In de periode van het gestelde dienstverband van [echtgenoot eiseres] konden die maatregelen gericht op bescherming tegen mesothelioom, in redelijkheid nog niet van De Schelde verlangd worden. Die bescherming van werknemers vergt hele andere maatregelen dan bescherming tegen asbestose zoals later is gebleken.
Gelet op het voorgaande is De Schelde in de bescherming tegen dat bijzondere gevaar tijdens de gestelde werkzaamheden in 1964/1965 niet tekort geschoten, zodat De Schelde in dat opzicht geen ernstig verwijt treft.
4.3.4.
Gezichtspunt d.
Het gevaar van asbestose was in 1964/1965 in Nederland en daarbuiten bekend. Het was bekend welke maatregelen tegen dat gevaar moesten worden genomen om werknemers te beschermen. De Schelde had toen als werkgever de plicht voor de gezondheid en veiligheid van haar werknemers en inleenkrachten te zorgen. Bij De Schelde werd op grote schaal gebruik gemaakt van asbest. Zij had er dus rekening mee kunnen houden aansprakelijk gesteld te worden omdat zij onvoldoende beschermende maatregelen heeft genomen. In verband daarmee kon van haar verwacht worden dat zij documentatie beschikbaar zou houden over de toenmalige arbeidsomstandigheden en de verwerking van asbest en dergelijke in haar bedrijf. Hier staat tegenover dat [echtgenoot eiseres] ten tijde van de eerste aansprakelijkheidstelling 45 jaar geleden bij De Schelde als inleenkracht gewerkt zou hebben en er tussen de eerste aansprakelijkheidstelling en de dagvaarding die deze procedure heeft ingeleid nog bijna twee jaar is verstreken. Het ontbreken van documentatie is haar dus niet al te zwaar aan te rekenen.
4.3.5.
Gezichtspunt e.
[echtgenoot eiseres] heeft gesteld dat hij in dienst was van Utrecht Staal N.V. toen hij ten behoeve van De Schelde ter beschikking werd gesteld. [echtgenoot eiseres] is dus in ieder geval geen eigen werknemer van De Schelde geweest. Onder die omstandigheden is het De Schelde niet te verwijten dat er geen personeelsdossier meer beschikbaar is. Aannemelijk is dat dit dossier er nooit is geweest. Verder onderzoek naar de omstandigheden waaronder [echtgenoot eiseres] zou hebben gewerkt wordt bemoeilijkt omdat partijen de onderneming waarbij [echtgenoot eiseres] gewerkt zou hebben niet hebben kunnen achterhalen.
Algemene documentatie zou De Schelde wel hebben kunnen behouden, maar daarbij gelden de verzachtende omstandigheden zoals vermeld onder 4.3.4. laatste deel.
4.3.6.
Gezichtspunt f.
Het staat vast dat De Schelde verzekerde is.
4.3.7.
Gezichtspunt g.
Bij [echtgenoot eiseres] is de diagnose mesothelioom gesteld in oktober 2008. [echtgenoot eiseres] heeft in februari 2009 bij het Instituut Asbestslachtoffers (IAS) een verzoek ingediend om te bemiddelen tussen de Koninklijke Schelde Groep en hem om de materiële en immateriële schade vast te stellen. Het IAS heeft in haar brief van 26 juni 2009 meegedeeld haar bemiddeling te beëindigen. Bij brief van 22 oktober 2010 heeft het Bureau Beroepsziekten van het FNV de verzekeraar van De Schelde gevraagd haar afwijzing te heroverwegen. In haar email van 26 november 2010 heeft zij dit verzoek afgewezen.
De vordering is niet met de nodige voortvarendheid ingesteld. Bij brief van 13 april 2011 heeft de advocaat van [eiseres] aan de Koninklijke Schelde Groep BV laten weten tot dagvaarden over te gaan. De dagvaarding is 18 augustus 2011 uitgebracht. Rekening houdend met de termijn van bemiddeling, is er twee en een half jaar verstreken tussen de eerste diagnose en het uitbrengen van de dagvaarding. Dat is een lange tijd.
4.4.
De rechtbank herhaalt het voorbehoud geformuleerd onder 4.2. Samenvattend oordeelt de rechtbank als volgt over het beroep op verjaring.
[eiseres] heeft materiële schade. Een vergoeding van immateriële schade komt alleen haar ten goede. De schade is voldoende onderbouwd.
Deze gezichtspunten leggen geen groot gewicht in de schaal om de verjaring te doorbreken.
De Schelde treft naar de maatstaven in het maatschappelijk verkeer geen ernstig verwijt wat betreft de bescherming van haar werknemers, inclusief inleenkrachten, tegen de gevaren van asbest als veroorzaker van mesothelioom. Dit gezichtspunt legt veel gewicht in de schaal bij de afweging.
De gezichtspunten d en e leiden, ook niet in combinatie met andere gezichtspunten, tot doorbreking van verjaring. Gezichtspunt f staat een doorbreking niet in de weg, gezichtspunt g doet dat wel.
Een en ander afgewogen tegen de belangen van het doel van de verjaringstermijnen, namelijk rechtszekerheid, zijn er te weinig zwaarwegende argumenten om na 45 jaar een beroep op verjaring onaanvaardbaar te oordelen. Het hoofdverweer van De Schelde slaagt dus. De rechtbank zal dan ook niet verder ingaan op de overige verweren.
4.5. De vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen. Zij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten die aan de zijde van De Schelde zijn gevallen. Omdat het verweer van Damen en De Schelde grotendeels samenvalt en door dezelfde advocaat is gevoerd, zal er geen aparte kosten veroordeling ten behoeve van Damen worden uitgesproken.ECLI:NL:RBZWB:2013:8125