Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb 's-Gravenhage 111212

Rb 's-Gravenhage 111212

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2013/rb-s-gravenhage-111212

vonnis

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak-/ rolnummer: 429677 / KG ZA 12-1168

Vonnis in kort geding van 11 december 2012

in de zaak van

K,
wonende te Driebergen-Rijssenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
eiser,
advocaat mr. H. de Jager te Zoetermeer,

tegen:

de naamloze vennootschap ASR Schadeverzekeringen N.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. P. Oskam te Amsterdam.

1. De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 4 december 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Op 1 september 2011 is eiser -op weg naar zijn werk als nachtportier— betrokken geweest bij een verkeersongeval waarbij een auto inreed op het in de file stilstaande voertuig van eiser. Tengevolge daarvan is eiser toen met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd waar hij ter observatie een nacht is gebleven.
1.2. Gedaagde is de schadeverzekeraar van de bezitter, althans houder van de auto die het ongeval veroorzaakte.
1.3. Nadat de tussenpersoon van gedaagde bij brief van 7 september 2011 contact met eiser had opgenomen, hebben partijen telefonisch contact gehad.
1.4. Bij briefvan 25 september 2011 heeft de werkgever van eiser ann eiser meegedeeld dat zijn (tijdelijk nuluren) arbeidscontract per 31 oktober 2011 eindigt en niet verlengd zal worden.
1.5. Op 14 oktober 2011 is gedaagde door de rechtsbijstandverzekeraar van eiser aansprakelijk gesteld.
1.6. Op 10 november 2011 heeft een schaderegelaar van gedaagde een bezoek aan eiser gebracht. Daarbij heeft eiser gemeld tengevolge van lichamelijke en psychische klachten een hulpbehoefte in het huishouden te hebben van acht uur per week. Op 21 november 2011 is van het bezoek een expertiserapport opgesteld voor een inventarisatie van de door eiser geleden letselschade.
1.7. Op 19 januari 2012 heeft gedaagde, naar aanleiding van de vraag om een nader voorschot voor eiser, eiser doen berichten dat (aanvullend op een al eerder aan eiser verstrekt voorschot van € 4.500,-.) hem een voorschot op de door hem geleden schade van € 2000,- verstrekt zou worden.
1.8. Begin maart 2012 heeft gedaagde onder druk van een door eiser aangekondigd kort geding eiser een aanvullend voorschot van € 6000,- betaald.
1.9 Nadat partijen in juli 2012 overeenstemming hadden bcreikt over het inschakelen van een arbeidsdeskundige, heeft deze deskundige eiser op 29 augustus 2012 bezocht.
1.10 Bii brief van 7 september 2012 heeft gedaagde de advocaat van eiser met betrekking tot de psychiatrische schade bericht geen causaal verband te zien, behoudens alsnog door eiser te leveren bewijs van het tegendeel, en dat dit ook geldt voor de huidige lichamelijke klachten van eiser omdat deze door de medisch adviseur van gedaagde als voortvloeisel van de psychische klachten worden beschouwd. Daarbij is eiser wel een voorschot van € 1.200,- toegezegd voor fysiotherapie.
1.11. Op 25 oktober 2012 heeft gedaagde eiser bericht dat hem op basis van het advies van de medisch adviseur van gedaagde van 12 oktober 2012 een aanvullend voorschot zal worden verstrekt van € 5.000,--. Daarbij heeft gedaagde voorgesteld om een psychiatrische expertise te laten verrichten.
1.12. Nadat (de advocaat van) eiser gedaagde had laten weten een bedrag van € 5.000,— ontoereikend te vinden en een kort geding te overwegen, heeft schaderegelaar E.P.A. Bogers bij e-mail van 1 november 2012 de advocaat van eiser bericht dat gedaagde hem —in het kader van uitbesteding— heeft gevraagd om de behandeling van het dossier over te nemen. Daarbij heeft Bogers bericht bereid te zijn het aanbod van € 5.000,— te verhogen naar
€ 10.000,—. Daarop heeft de advocaat van eiser bij e-mail van eveneens 1 november 2012 geantwoord dat eiser ook daarmee niet kan instemmen omdat het tekort in schade veel groter is en er sprake is van doorlopende schade zodat het tekort al weer snel oploopt.
1.13. In de daarop volgende correspondentie tussen de advocaat van eiser en Bogers (namens gedaagde) heeft Bogers voorafgaande aan het onderhavig kort geding aangedrongen op een huisbezoek aan eiser en het nemen van constructieve vervolgstappen in de zaak in samenspraak met de arbeidsdeskundige en de beide medische adviseurs. De advocaat van eiser heeft onder meer te kennen gegeven een huisbezoek niet opportuun te achten en gesteld dat de door eiser geleden en nog niet vergoede schade tot en met december 2012 circa € 4000,- bedraagt.

2. Het geschil

2.1. Eiser vordert na wijziging van eis — zakelijk weergegeven — betaling van een voorschot van € 15.000,--.
2.2. Daartoe voert eiser onder meer het volgende aan. 
De financiële problematiek waarin eiser zich bevindt wordt door zowel de arbeidsdeskundige als de psychiater geduid als oorzaak voor de huidige toestand van eiser en als belemmering om resultaat te boeken in zowel revalidatie als reintegratie. Gedaagde, die de financiele problematiek moet oplossen, belemmert de voortgang qua revalidatie en re-integratie omdat zij weigert verdere schadevergoeding aan de hand van voorschotten te betalen. Omdat gedaagde niet bereidt is geweest een vergoeding te geven voor de proceskosten ter vermijding van het onderhavig kort geding, kon eiser dit geding laten doorgaan. Eiser, die in de huurwoning van zijn ouders woont, heeft ten gevolge van het
ongeval acht uur huishoudelijke hulp per week nodig. Ook willen zijn ouders dat hij de huur van de woning zelf opbrengt nu hij feitelijk als enige daar woont. Met zijn uitkering van € 553,— netto per maand kan eiser de huur van € 500,- per maand niet opbrengen. Daarnaast heeft eiser doorlopend geld nodig voor de eigen bijdrage voor psychiatrische hulp en fysiotherapie.
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3 De beoordeling van het geschil

3.1. Vooropgesteld wordt dat voor toewijzing van een geldvordering in kort geding in de regel is vereist dat het bestaan van die vordenng voldoende aannemelijk is en dat sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddeltijke voorziening is geboden, terwijl in de afweging van de belangen tussen partijen het restitutierisico betrokken dient te worden.
3.2. De vraag is of gedaagde gehouden is thans over te gaan tot het verstrekken van verdere voorschotten aan eiser.
3.3. Gedaagde heeft als verweer onweersproken aangevoerd dat zij tot dusverre in totaal een bedrag van € 23.700,-- als voorschot aan eiser heeft voldaan, Daarbij heeft gedaagde twijfels geuit over de causaliteit tussen de door eiser gestelde (psychische) schade en het ongeval. Ook meent gedaagde dat onderzoek nodig is naar de woonsituatie van eiser en naar zijn medische situatie en zijn verdiencapaciteit alvorens over te gaan tot het verder bevoorschotten van eiser.
3.4 Wat in deze zaak opvalt is dat gedaagde ter zitting min of rneer het boetekleed heeft aangearokken door te zeggen dat de schaderegeling tot medio juli 2012 door toedoen van gedaagde niet heeft gelopen zoals dat had gernoeten. Daarnaast heeft gedaagde betoogd dat zij sindsdien het dossier van eiser goed in beeld heeft en aan de slag is gegaan om het schaderegelingtraject constructief vorm te geven. Geoordeeld wordt dat met name het inschakelen van een arbeidsdeskundige en de actie van gedaagde om de schadebehandeling in handen te geven van Bogers dit betoog van gedaagde ondersteunen. Ook het namens gedaagde recent aan eiser verstrekte voorschot van € 10.000,- geeft blijk van een oplossingsgerichte houding van gedaagde. Gelet op deze actieve houding van gedaagde is het opmerkelijk dat eiser desalniettemin aanleiding heeft gezien om in dit geding een nader voorschot te vorderen. Immers, nu gedaagde zich afvraagt of er wel causaal verband aangenomen kan worden tussen de door eiser gestelde (psychische) schade en het betreffende ongeval, ligt het in de rede dat partijen meewerken bij het vormgeven van een traject waarin onderzoek zal kunnen uitwijzen over het al dan niet aanwezig zijn van causaal verband in deze kwestie.
3.5. De stelling van eiser dat gedaagde zijn financiele problemen moet oplossen alsmede dat gedaagde de voortgang qua revalidatie en re-integratie belemmert, slaagt niet. Eiser heeft deze stelling niet onderbouwd en ook niet aannemelijk gemaakt. Dat gedaagde nader onderzoek verlangt naar de causaliteit van ongeval en gestelde schade alsmede naar door eiser gestelde kosten ten aanzien van huishoudelijke hulp en huur, is niet onredelijk. Voorshands is niet gebleken dat gedaagde met de tot nu toe door haar aan eiser betaalde voorschotten jegens eiser tekort is geschoten.
3.6. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat in deze zaak niet voldaan wordt aan de eisen die voor toewijzing van een geldvordering in kort geding gelden. Daarom dient de vordering te worden afgewezen. Het ligt voor de hand dat eiser en Rogers op zo kort mogelijke termijn inhoud geven aan voornoemd onderzoek, zodat duidelijkheid voor eiser ontstaat wat zijn financiele positie in de nabije toekomst is.
3.7. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

4. De beslissing

De voorzieningenrechter wijst de vordering af;

veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.391,--, waarvan € 86,-- aan salaris advocaat en € 575,— aan griffierecht.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2012.

Met dank aan mr. H. de Jager, SRK Rechtsbijstand, voor het inzenden van deze uitspraak.