Hof Amsterdam 150915
- Meer over dit onderwerp:
Hof Amsterdam 150915
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2015/hof-amsterdam-150915
arrest
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummers: 200.135.256/01 en 200.135.257/01
zaak- en rolnummers rechtbank: C/14/135153/HA ZA 12-56 en C/14/135155/HA ZA 12-57 (Noord Holland)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 september 2015
in de zaak met zaaknummer 200.135.256/01:
X,
wonende te A,
appellant,
advocaat: mr. E.F. Klungers te Alkmaar,
tegen:
1. Y,
wonende te B,
geïntimeerde,
advocaat mr. M. Kaouass te Amsterdam,
2. Z,
wonende te A,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.J. Jorna te Den Helder,
en
in de zaak met zaaknummer 200.135.257/01:
C,
wonende te A,
appellant,
advocaat: mr. E.F. Klungers te Alkmaar,
tegen
1. Y,
wonende te B,
geïntimeerde,
advocaat mr. M. Kaouass te Amsterdam,
2. Z,
wonende te A,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.J. Jorna te Den Helder.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna (ook) C, X, Y en Z genoemd.
Het hof heeft in beide zaken op 16 september 2014 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot aan de datum verwijst het hof naar dat arrest.
In het tussenarrest is geconstateerd dat Z in beide zaken niet is verschenen en dat het hof abusievelijk heeft verzuimd naar aanleiding daarvan te beslissen.
Vastgesteld is dat de dagvaarding in hoger beroep niet voldoet aan de in artikel 111 lid 2 Rv vermelde eisen. Daarin is niet vermeld het in artikel 140 lid 2 Rv genoemde rechtsgevolg dat intreedt indien niet alle geïntimeerden op de voorgeschreven wijze in het geding verschijnen. Appellanten zijn in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen en Z opnieuw in het geding op te roepen.
Appellanten hebben Z op 25 september 2014 bij exploot opnieuw opgeroepen en dit stuk bij akte na tussenarrest overgelegd.
Z is vervolgens in beide zaken in het geding verschenen en heeft een memorie van antwoord genomen.
Daarna heeft Y in beide zaken een akte genomen.
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.
Z heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van appellanten in de proceskosten.
2. Feiten
2.1. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.14 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof daarvan als vaststaand zal uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.2. Appellanten zijn broers. Y is de broer van gedaagden sub 1,3 en 4 in eerste aanleg (hierna respectievelijk: D, E en F).
2.3. Naar aanleiding van een ruzie tussen E en X heeft zich in de avond van dinsdag 20 februari 2007 kort na 23:00 uur op het Kerkplein te Hoorn een geweldsincident voorgedaan. Appellanten zijn hierbij ernstig gewond geraakt. X is meerdere malen van zeer dichtbij met een vuurwapen beschoten. Ook zijn broer C is door kogels geraakt. Beiden kwamen kwamen op de grond terecht, waar zij zwaar gewond bleven liggen. Nadat de schoten waren gevallen, zijn ze tegen het hoofd dan wel andere delen van hun lichaam getrapt. C werd bovendien met een mes in zijn been gestoken.
2.4. X heeft een dwarslaesie opgelopen en is daardoor rolstoelgebonden. Hij heeft een volledige motorische verlamming vanaf borstniveau en wisselende spierspanning in het gehele lichaam. Verschillende organen zijn geheel of gedeeltelijk verwijderd en de gevoelswaarneming is verstoord. Hij heeft een pacemaker.
2.5. C had diverse wonden, waaronder een schotwond in de linkerdij/bil, een arteriële "spuiter" van het linker bovenbeen, en in het rechterbovenbeen een schotwond. In het rechter onderbeen had hij ook verschillende schotwonden bij de knieën. Hij had een wond in de linkeroksel en laag in de lies rechts en links steek- dan wel schotgaten.
2.6. G (hierna: G), Z en de vier gebroeders Y, D, E en F zijn bij onherroepelijk geworden vonnis of arrest strafrechtelijk veroordeeld voor hun betrokkenheid bij de geweldpleging.
2.7. Y is - meer specifiek - strafrechtelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, wegens het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd. Y is verder veroordeeld om aan X en C ieder € 1.000,00 schadevergoeding te betalen.
2.8. Z is strafrechtelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 72 dagen met aftrek, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, wegens openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
3. Beoordeling
3.1. X en C hebben elk de in r.o. 2.6 genoemde personen aansprakelijk gesteld voor de door hen geleden en nog te lijden schade. In dit geding vorderen zij dat deze personen hoofdelijk worden veroordeeld tot schadevergoeding. Grondslag is de groepsaansprakelijkheid van artikel 6: 166 BW, dan wel een eigen onrechtmatige daad.
3.2. De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis de gedaagden G en D, E en F uit hoofde van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk geacht voor de schade van X en C. In verband met de vaststelling van de omvang van de schade heeft de rechtbank iedere verdere beslissing aangehouden omdat zij verder debat over de schade noodzakelijk achtte.
3.3. De vorderingen tegen Y en Z heeft de rechtbank bij deelvonnis afgewezen, met veroordeling van X en C in de proceskosten. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen X en C met hun grieven op.
3.4. De rechtbank heeft - voor zover in hoger beroep van belang - bij de beoordeling de volgende feitelijke omstandigheden in aanmerking genomen.
3.5. In de avond voorafgaand aan het plaatsvinden van het geweldsincident heeft tussen 19:00 en 21:00 uur een bijeenkomst plaatsgevonden in het huis van H te A. Aanwezig waren naast H, E, D en F, G, I en J. De aanwezige gebroeders Y, D, E, F, hebben aldaar, in verband met het feit dat X naar hun zeggen naar hen "op zoek" was, getracht van J een M16 machinegeweer te kopen. I is hierover door de politie gehoord. In het proces-verbaal van verhoor d.d. 21 maart 2007 antwoordt I(A) op door de verbalisant (V) gestelde vragen daarover onder meer het volgende:
"V: Wat is er allemaal besproken de avond?
A: Er zijn harde woorden gevallen.
V: Had dat ook met vuurwapen gebruik te maken?
A: Die dingen zijn ook gevallen ja. Daar was ik pittig van geschrokken. Ik nam het aan de ene kant ook niet serieus omdat ik het gewoon niet wilde geloven.
V: Wat is er dan precies gezegd over vuurwapen gebruik?
A: Het liefst schiet ik hem voor zijn kop, het liefst doe ik dat. Dit werd voornamelijk gezegd door de broers. G (G, hof) die zat eigenlijk vrij relaxed achter de tafel achter het barretje."
De aanschaf van het machinegeweer is uiteindelijk wegens geldgebrek niet doorgegaan.
3.6. Uit het voorgaande volgt dat Y en Z bij de hiervoor genoemde bijeenkomst niet aanwezig waren. De bijdrage van Y heeft hierin bestaan dat hij in verband met het tussen E en X gerezen conflict heeft besloten die avond als chauffeur van een groep van zes mannen naar het Kerkplein te rijden. Dit met het oog op een confrontatie met X. Y stelt zelf een houten politieknuppel te hebben meegebracht en Z te hebben verzocht een honkbalknuppel mee te nemen. Omdat hij vreesde dat confrontatie uit de hand kon lopen, heeft Y om 23:04 uur, toen hij met de auto onderweg was naar het Kerkplein, de meldkamer van de politie gebeld. De transcriptie van dit gesprek is door de verbalisant van de politie vastgelegd in een proces-verbaal en luidt voor zover van belang als volgt:
"( ... )
A: Goedenavond, u spreekt met . ( ... ) ik ben medewerker van koffieshop K.
V: Ja.
A: Enne, uh, ik heb, uh, nou een beetje trammelant met, uh, één van de klanten die in de shop, uh, een beetje, uh, het lastig maakt. Een bekende klant van jullie ook.
V: En in welke plaats is K gevestigd?
A: Kerkplein la
V: In?
A: A, op het kerkplein ...
V: Ja ..
A: Maar ik hoor nou, ik word, ik zit thuis, en ik wordt privé uitgedaagd om naar mijn werk te komen, om de situatie, dus in feitelijk in zijn ogen op te lossen. Nou, uh, deins ik niet terug, want morgen moet ik weer naar het werk.
V: Ja.
A: Dus vroeg of laat heb je weer een probleem. Dus ik denk ik ga daar heen, maar ik bel wel de politie want ik weet dit wordt uh, dit wordt uh uh, niet babbelen om het zo te zeggen. En er is al melding van gemaakt, dusse.
V: Er is al melding van gemaakt?
A: Ja van het weekend was er dus al vechten geweest...
V: Ja.
A: Met dezelfde persoon, dusse ...
V: Waarom vind je dat je je uit moet laten dagen en daarheen moet gaan?
A: Waarom ik daarheen moet gaan? Omdat ik daar morgenochtend ook moet zijn mevrouw.
V: Ja, maar is het echt nodig, meneer Y om op zo (onverstaanbaar) heen te gaan?
A: Nee, maar kijk, ik meld alleen dat ik daar nu heen ga en dat ik dus, uh uh uh, voorzorgsmaatregelen neem, en dat ik u dus bel, enne, ja, uh ...
V: Ja, maar goed .. ik .. kijk ...
A: Het kan gevolgen hebben voor allebei de tien, uh uh, mensen die daar staan, maar ik denk ik doe, ik, ik doe mijn verhaal aan u. Er is al melding gemaakt hiervan. U kunt er waarschijnlijk niet zoveel mee, maar dat maakt mij niet uit. Ik, uh, ik heb gebeld, en daar gaat het mij dus om.
V: Ja, ik kan daar op deze manier, kan ik daar inderdaad niet veel mee. Maar waarom laat u zich zo uitdagen door zo'n iemand?
A: Ja, omdat ik daar morgen weer voor sta, begrijpt u wat ik bedoel?
V: Ja, maar, maar ...
A: Dus ik deins nergens voor terug.
V: Kijk, er nu naartoe gaan dat eigenlijk, dat is wachten op escalatie.
A: Ja, zeker, nou dan mag u een wagen sturen enne zeker binnen vijf minuten, want ik sta daar. Ileder geval, ik ga u ophangen want uhu, uh ik zit in de auto ook te bellen, zenuwachtig en shit. Dus dat heb ik ook niet nodig.
V: Ja, ik vind het niet verstandig dat u daarop ingaat, op iemand die u zo probeert te provoceren.
A: Nee. ja, ja, maar morgen sta ik daar weer mevrouw, en dat is voor u een heel ander verhaal, voor mij is het (onverstaanbaar).
V: En hoe heet die figuur, meneer Y
A: Uh, uh, ja, zijn achternaam zou ik niet kunnen zeggen. Ene X, maar dat doet mij niks.
(...)
3.7. Y is na aankomst op het Kerkplein, terwijl hij een knuppel vasthield dreigend op X afgelopen en heeft zijn borst tegen de borst van X gebotst.
3.8. De bijdrage van Z heeft volgens de rechtbank hierin bestaan dat hij heeft voldaan aan het verzoek van Y om niet alleen in verband met een op handen zijnde confrontatie in te stappen in de inmiddels volle auto van Y, maar desgevraagd ook een honkbalknuppel mee te nemen. Z is op het Kerkplein met de groep dreigend op X afgelopen, terwijl in zijn groep messen, knuppels en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp zichtbaar aanwezig waren. Nadat de schoten waren gevallen heeft Z zich te voet verwijderd.
3.9. De rechtbank heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat de aansprakelijkheid van artikel 6:166 BW berust op de deelneming aan gedragingen in groepsverband, waarvan de kans op het aldus toebrengen van schade de deelnemers had behoren te weerhouden van het deelnemen aan die gedragingen in dat groepsverband. Van deelneming is sprake indien een betrokkene op een of andere manier door zijn gedragingen een bijdrage heeft geleverd aan het geheel van de gedragingen in groepsverband die het gevaar voor toebrenging van schade hebben doen ontstaan. Voorts dient tussen die bijdrage en de bijdragen van andere deelnemers aan die gedragingen een zodanige mate van samenhang te bestaan dat de gedragingen van betrokkene en die anderen als gedragingen in groepsverband kunnen worden aangemerkt. Verder is nodig dat de gezamenlijkheid van het handelen de kans op de schade zoals die zich voordoet verhoogt, met name door het ontstaan van een sfeer die het gevaar oproept of vergroot, en dat de deelnemers deze kans bewust aanvaarden.
Niet is vereist dat het aangesproken groepslid (de) schade heeft veroorzaakt.
3.10. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat tussen de bijdragen van alle gedaagden in eerste aanleg een zodanige mate van samenhang bestond dat de gedragingen van ieder van hen als gedragingen in groepsverband aangemerkt kunnen worden. De overwegende karakteristiek van het groepsoptreden was extreem gewelddadig. De groep is bewapend met messen, knuppels en pistolen naar het Kerkplein gereden. De rechtbank heeft verwezen naar haar vonnis van 8 juli 2008 zoals dat is gewezen in de strafzaak tegen verdachte Z, alwaar is overwogen:
"Bij aankomst op het Kerkplein hadden verdachte en Y ieder zichtbaar een knuppel vast, F droeg zichtbaar een mes bij zich en E had zichtbaar een mes in zijn ene hand en een vuurwapen (alarmpistool) in zijn andere hand."
Verder heeft de rechtbank verwezen naar het arrest van het hof van 23 november 2009, eveneens gewezen tegen de verdachte Z, waarin deze gang van zaken enigszins verkort als volgt wordt weergegeven:
"Op het Kerkplein aangekomen, is de verdachte met een knuppel in zijn hand samen met zijn medeverdachten die waren gewapend met knuppels, messen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op de broers X, en C(..) toegelopen (.. .)."
3.11. Op grond van de volgende omstandigheden is de rechtbank evenwel tot het oordeel gekomen dat Y en Z niet jegens X en C aansprakelijk zijn op grond van artikel 6: 166 of 6: 162 BW.
3.12. Y en Z waren niet aanwezig bij de ontmoeting bij F. Zij waren niet betrokken bij de sfeer die is opgeroepen tijdens deze bijeenkomst met de wapenhandelaar. Y heeft verder de escalatie van de confrontatie (zonder succes) getracht te voorkomen door de politie te bellen voordat hij aankwam op het Kerkplein. Ook is gebleken dat hij geen mes of vuurwapen bij zich had en dat hij geen geweld tegen X en C heeft gebruikt. Voor hem geldt daarom niet dat hij de kans dat de aan hen toegebrachte schade zich aldus zou voordoen, bewust heeft aanvaard. Hij is naar het oordeel van de rechtbank daarom niet aansprakelijk op grond van artikel 6:166 BW. Nu voorts gesteld noch gebleken is dat Y bij eisers schade heeft veroorzaakt, is hij ook niet aansprakelijk uit hoofde van artikel 6: 162 BW.
Z heeft een honkbalknuppel meegenomen en hij heeft de groep getalsmatig versterkt. Het dreigende karakter dat hiervan uitging is voor het hof reden geweest hem strafrechtelijk te veroordelen, maar hij is volgens de rechtbank om dezelfde reden als Y niet groepsaansprakelijk ex 6: 166 BW. Hij stapte als laatste in de auto van Y en is meteen na het vallen van de schoten weer vertrokken. Nu gesteld noch gebleken is dat Z handelingen heeft verricht die schade veroorzaakt kunnen hebben, is ook hij niet aansprakelijk op grond van artikel 6: 162 BW, aldus nog steeds de rechtbank.
3.13. Het hof komt tot een andere afweging dan de rechtbank. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.14. Y heeft als chauffeur een groep van zes gewapende mannen naar het Kerkplein gereden. Dit met het oog op een confrontatie met X. Hij heeft zelf een houten politieknuppel meegebracht en Z gevraagd een honkbalknuppel mee te nemen. Y is met de knuppel in de hand dreigend op X afgelopen en is met zijn borst tegen hem aangebotst. Aldus heeft Y een duidelijke bijdrage geleverd aan het geheel van de gedragingen in groepsverband die het gevaar voor toebrenging van schade hebben doen ontstaan. Dat hij eerder op die avond niet bij de bijeenkomst bij F aanwezig was, leidt niet tot een ander oordeel. Het gaat erom dat het optreden waar hij wel bij was betrokken een extreem gewelddadig karakter had. Y heeft zich gerealiseerd dat een serieus risico bestond op een gewelddadige confrontatie, maar heeft toch welbewust met een groep gewapende mannen de confrontatie gezocht. Weliswaar heeft hij de politie gewaarschuwd, maar uit de weergave van het gesprek blijkt dat Y, hoewel hij zich ervan bewust was dat een gewelddadige confrontatie werd gezocht ("dit wordt uh uh, niet babbelen om het zo te zeggen") desondanks met de anderen van wie hij wist dat zij gewapend waren, naar de ontmoeting is gegaan. De medewerker van de meldkamer heeft getracht Y op andere gedachten te brengen ("ik vind het niet verstandig dat u daarop ingaat, op iemand die u zo probeert te provoceren" en: "dat is wachten op escalatie"), maar Y heeft niettemin de confrontatie gezocht ("'Ja, zeker, nou dan mag u een wagen sturen enne zeker binnen vijf minuten, want ik sta daar").
3.15. Dat niet is vastgesteld dat Y een bijdrage heeft gehad aan het toegebrachte letsel, staat niet aan aansprakelijkheid op grond van artikel 6: 166 BW in de weg. Deze bepaling regelt de aansprakelijkheid voor de schade die door de groep is toegebracht. in beginsel onafhankelijk van de bijdrage die ieder in de schade heeft gehad. De hoofdelijke aansprakelijkheid voor de gehele schade berust op het deelnemen aan het handelen in groepsverband.
3.16. Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op Z. Dat hij niet bij de genoemde bijeenkomst aanwezig was, als laatste in de auto van Y stapte en meteen na het vallen van de schoten weer is vertrokken, doet niet aan af aan het feit dat hij wel degelijk heeft deelgenomen aan gedragingen in groepsverband met een gewelddadig karakter. Daarbij hebben groepsdeelnemers onrechtmatig schade toegebracht en de kans op het aldus toebrengen van schade had Z behoren te weerhouden van het deelnemen aan die gedragingen in dat groepsverband. Dat het naar zeggen van Z de bedoeling was de onenigheid uit te praten en dat de groep waartoe hij behoorde, gezien de achtergrond van de gebroeders D, E, F, er rekening mee hield dat het tot een handgemeen zou komen, leidt niet tot een andere afweging. Z heeft een honkbalknuppel meegenomen en heeft de groep getalsmatig versterkt. Het dreigende karakter dat van de groep uitging en het gezamenlijke optreden heeft de kans op de schade verhoogd, met name door het ontstaan van een sfeer die het gevaar oproept of vergroot. Z heeft de kans op schade bewust aanvaard door met de groep mee te doen, terwijl hij besefte dat het op een handgemeen zou kunnen uitdraaien. De stelling van Z dat hij niet dreigend is meegelopen met de groep, maar na het uitstappen uit de auto op enige afstand is blijven staan, wordt niet door het hof gevolgd. Het hof heeft in de strafzaak bewezen verklaard dat Z samen met zijn medeverdachten op de broers X is toegelopen en samen met zijn medeverdachten tegen hen is opgedrongen. Aan die bewezen verklaring komt in dit geding op grond van artikel 161 Rv dwingend bewijs toe. Z heeft in het onderhavige geding onvoldoende aangevoerd om tot een ander oordeel te kunnen komen. Voor aansprakelijkheid is niet vereist dat Z als aangesproken groepslid zelf de schade feitelijk heeft veroorzaakt en evenmin kan hij aan aansprakelijkheid ontkomen doordat hij ervan door ging op het moment dat de ontmoeting escaleerde.
3.17. Met het voorgaande zijn de grieven van X en C terecht voorgesteld en kan het bestreden deel vonnis niet in stand blijven.
3.18. Het vonnis waarvan beroep is ten aanzien van Y en Z een eindvonnis wat meebrengt dat het hof de zaken aan zich zal houden ter begroting van de schade. Uit de akte van Y leidt het hof af dat X en C voornemens zijn de onderhavige zaken te voegen met het hoger beroep tegen het eindvonnis tegen de medegedaagden van Y en Z waarin de hoogte van de schade is vastgesteld. Dit komt het hof ook doelmatig voor. Het hof zal de zaken in verband daarmee naar de rol verwijzen voor uitlating voortzetting aan beide zijden. Anders dan waarvan Y blijkens zijn akte kennelijk uitgaat, kan hij op grond van artikel 6 EVRM geen aanspraak maken op een behandeling in twee feitelijke instanties. Dat neemt niet weg dat hij (evenals Z) in hoger beroep uiteraard in de gelegenheid zal worden gesteld een standpunt in te nemen (en desgewenst stukken over te leggen) met betrekking tot de hoogte van de schade.
3.19. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. Beslissing
Het hof:
verwijst de zaken naar de rol van 29 september 2015 voor uitlating voortzetting aan beide zijden tot het in r.o. 3.18 weergegeven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en M. Kremer en door de rol raadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 september 2015.
Met dank aan mr. E.F. Klungers, Boddaert Verweel Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak.