Rb Zeeland-West-Brabant 121015
- Meer over dit onderwerp:
Rb Zeeland-West-Brabant 121015
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2015/rb-zeeland-west-brabant-121015
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rekestnummer: C/02/282197 / HA RK 14-100
Beschikking van 12 oktober 2015
in de zaak van
A.
wonende te X
verzoeker,
advocaat mr. M.R. Minekus te Middelburg.
tegen
de stichting
STICHTING ALBERT SCHWEITZER ZIEKENHUIS,
statutair gevestigd te Dordrecht.
verweerster,
advocaat mr. O.L. Nunes te Utrecht.
1. Het verdere procesverloop
l.1. Bij beschikking van deze rechtbank van 22 oktober 2014 is dr. M. Heeg, werkzaam in het Wilhelmina Ziekenhuis in Assen, tot deskundige benoemd, teneinde te rapporteren omtrent de in die beschikking genoemde vragen.
1.2. In voornoemde beschikking is ten aanzien van het voorschot op de deskundigenkosten bepaald dat dit in beginsel door A moet worden gedeponeerd, maar is aan A geen voorschot opgelegd omdat hij met een toevoeging procedeert.
1.3. De deskundige heeft een (voorlopig) deskundigenbericht uitgebracht. Tevens heeft de rechtbank hierbij de eindnota van de deskundige ter zake de door hem in het kader van het onderzoek verrichte werkzaamheden ontvangen. De deskundige brengt ter zake van het uitbrengen van het deskundigenrapport een bedrag van in totaal € 3.968,80 inclusief btw in rekening.
1.4. Partijen zijn door de rechtbank in staat gesteld om op de declaratie te reageren. Bij (fax)brieven van 12 augustus, 19 augustus en 26 augustus 2015 is namens het ziekenhuis gereageerd. Het ziekenhuis heeft onder meer meegedeeld dat geen procedure zoals bedoeld in artikel 205 lid 2 Rv aanhangig is. Namens A is gereageerd bij (fax)brieven van 18 augustus en 24 augustus 2015.
Partijen hebben geen bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de eindnota van de deskundige. Zij verschillen wel van mening over de vraag ten laste van welke partij de kosten dienen te worden gebracht.
2. De beoordeling
2.1. Omdat het loon van de deskundige op grond van artikel 199 lid 3 Rv door de griffier ten laste van 's Rijks kas is gebracht, dient op grond van artikel 205 lid 2 Rv te worden vastgesteld welk deel van het loon van de deskundige door elk van de partijen dient te worden gedragen. Het loon van de deskundige bedraagt € 3.968,80 inclusief btw.
2.2. Het ziekenhuis stelt zich op het standpunt dat A het loon van de deskundige geheel dient te dragen. Volgens het ziekenhuis biedt het deskundigenrapport geen enkele basis voor de stelling van A dat de behandeling in het ziekenhuis niet heeft voldaan aan de standaard.
2.3. A stelt dat de kosten van de deskundige in gelijke mate over partijen moeten worden verdeeld. Hij voert daartoe - kort gezegd - aan dat het deskundigenonderzoek in zekere zin een verrassingsbeslissing kent en dat het ziekenhuis, althans haar aansprakelijkheidsverzekeraar, zich ten onrechte aan de geïndiceerde proceskostenveroordeling ex artikel 18 GOMA heeft onttrokken.
2.4. Artikel 205 lid 2 Rv beantwoordt niet de vraag wie de meest gerede partij is om in de kosten van een deskundigenbericht te worden veroordeeld en ook de parlementaire geschiedenis biedt hierover geen duidelijkheid. Tijdens de parlementaire behandeling heeft de minister wel aangegeven geen inbreuk te willen plegen op het beginsel dat de verliezende partij de kosten draagt, maar als geen bodemprocedure volgt of aansprakelijkheid buiten rechte wordt erkend, blijft onduidelijk wie de "verliezende partij' is. Waar het A is die het initiatief tot een voorlopig deskundigenbericht heeft genomen, acht de rechtbank termen aanwezig hem in de kosten van de deskundige te veroordelen, waarbij komt dat het rapport van dr. M. Heeg geen of onvoldoende aanknopingspunten lijkt te bieden voor de stelling dat sprake is van een beroepsfout aan de zijde van het ziekenhuis. Hetgeen A verder heeft aangevoerd om de kosten voor de helft ten laste van het ziekenhuis te laten komen kan hem niet baten. De rechtbank zal A daarom veroordelen in de kosten van de deskundige.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt A in de kosten van de deskundige ten bedrage van € 3.968.80, inclusief btw,
3.2. bepaalt dat A dit bedrag dient te voldoen na ontvangst van een daartoe strekkende nota met betaal instructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak en wel binnen 2 weken na factuurdatum.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.A.M. Raaijmaakers-Rottier en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2015.
Met dank aan mr. A.N.L. de Hoogh, KBS Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak.