Hof Arnhem-Leeuwarden 260716
- Meer over dit onderwerp:
Hof Arnhem-Leeuwarden 260716
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2016/hof-Arnhem-Leeuwarden-260716
Arrest
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
Zaaknummer gerechtshof 200.167.168
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 158009)
arrest van 26 juli 2016
in de zaak van
X -
wonende te A
appellant in het principaal hoger beroep
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep
in eerste aanles: eiser
hierna: X
advocaat: mr. M.J.E.C. Camps,
tegen
Y
wonende te B
geïntimeerde in het principaal hoger beroep
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde
hierna: Y
advocaat: mr. M.C.J. Peters
1.
Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 15 maart 2016 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 26 mei 2016, ten behoeve waarvan van de zijde van Y bij brief van 24 mei 2016 het rapport van 7 november 2014 van dr. Schoutrop, psychiater, aan het hof en X zijn gezonden.
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
2.
De vaststaande feiten
2.1
X is in de nacht van 12 juni 2010 op 13 juni 2010, tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden als taxichauffeur, mishandeld door Y, Y heeft een deel van het topje van de rechter ringvinger van X afgebeten.
2.2
Een brief van 14 juni 2010 van de chirurg die X die nacht heeft onderzocht, luidt onder meer als volgt:
"( ... ) Reden consult: Als taxichauffeur ruzie gehad met een klant.
Status localis: Topje van eindfalanx dig IV rechts afgebeten. Nagel niet meer aanwezig. Nagelbed niet beschadigd. Bot niet a vu of palpabel. Goede flexie mogelijkheid in DIP. Tevens zwelling t.h.v. MCP II Geen (as)drukpijn doch wel crepitaties voelbaar. Functie weinig beperkt. Neurovasculair gb.
Aanvullende onderzoeken: X-hand links: fractuur t. h. v. oude groeischijf distale zijde MC II. Geen dislocatie.
Diagnose: Topletsel dig IV rechts en MC II fractuur links (DBC diagnosecode 281)
Therapie: Geen mogelijkheid tot adapterend sluiten van topletsel. Verbinden met Mepitel. Antibiotica profylaxe. Tetanus profylaxe met toxoïd. Gipsimmobilisatie in functionele stand. ( ... )"
2.3
Y is strafrechtelijk vervolgd voor hetgeen is voorgevallen in de nacht van 12 op 13 juni 2010. X heeft zich als benadeelde partij in het strafproces in eerste aanleg gevoegd en zich daartoe laten bijstaand door mr. B.J.H. Reekers van Stichting Letselschade Twente. Namens X is aanvankelijk ook een vordering benadeelde partij ingediend. Uit het proces-verbaal van terechtzitting van de rechtbank Almelo van 9 juni 2011 blijkt dat mr. Reekers de ingediende vordering heeft ingetrokken
"aangezien er een civiele procedure zal worden gestart". De rechtbank Almelo heeft bij vonnis van 9 juni 2011 Y schuldig bevonden aan het plegen van zware mishandeling,
2.4
Y is van voornoemd vonnis in hoger beroep gekomen. X heeft zich in die procedure laten bijstaan door mr. Camps. Uit het proces-verbaal van terechtzitting van 17 juli 2012 blijkt dat door het hof is medegedeeld "dat uit het proces-verbaal van de zitting van de
politierechter blijkt dat de benadeelde partij zijn vordering heeft ingetrokken omdat er een civiele procedure zal worden gestart. "Verder staat daarin beschreven "Mr. Camps deelt mede, zakelijk weergegeven: Ik zie nu in het proces-verbaal dat de vordering van de benadeelde partij op de zitting in eerste aanleg is ingetrokken.".
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 31 juli 2012 bewezen verklaard dat Y aan X "opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een afgebeten topje van de (ring)vinger) heeft toegebracht, door deze opzettelijk bij de hand vast te grijpen en door deze met kracht in de ringvinger te bijten en een stuk(je) van de ringvinger af te bijten." Anders dan de rechtbank heeft het hof niet bewezen verklaard dat het door Y toegebrachte letsel ook bestond uit een scheurtje in het bot van de linkerhand. Het hof heeft Y eveneens schuldig bevonden aan zware mishandeling.
De Hoge Raad heeft het tegen het arrest van het hof gerichte cassatieberoep verworpen op 4 maart 2014.
2.5
X was ten tijde van het incident in dienst bij het bedrijf Z. Als productie 5-5 bij memorie van grieven is overgelegd een brief van 16 juli 2010 ondertekend door C namens Z en door X , die onder meer luidt als volgt:
"( ... ) Betreft: aanstelling taxichauffeur onbepaalde tijd/baangarantie
( ... )
Op 16 juli 2010 ben ik voornemens u een contract voor 32 uur per week voor onbepaalde tijd aan te bieden. Naar aanleiding van de gebeurtenissen op 13 juni 2010, kan ik u echter niet in vaste dienst nemen, daar u door het agressie voorval niet in het beroep van
taxichauffeur kunt functioneren. ( ... ) "
2.6
Als gevolg van het ongeval is X behandeld door eerstelijnspsycholoog, drs. H . Een brief van H aan mr. Camps van 29 juli 2013 luidt onder meer als volgt:
"( ... ) In antwoord op uw brief kan ik het volgende schrijven:
1. Bij de heer X werd door mij de psychodiagnose PTSS (posttraumatische stressstoornis) gesteld op basis van een ingrijpende gebeurtenis waarbij hij door een passagier in zijn vinger gebeten werd.
2. Deze PTSS is behandeld met EMDR, met aanvankelijk weinig resultaat, maar uiteindelijk naar zeggen van dhr X met goed gevolg.
3. Hoewel hij m. i. de behandeling vroegtijdig heeft afgebroken (niet de traumabehandeling maar de rest er om heen), is er wel sprake van een medische eindtoestand in die zin dat de PTSS afdoende is behandeld. De omstandigheden waren eind 2010 zodanig dat hij erg in zat over zijn toekomst en dus daar voorrang aan wenste te geven.
4. De heer X heeft 10 consulten van 85 euro gehad, hetgeen overeenkomt met 850 euro totaal aan kosten. Voor een deel is dat door zijn zorgverzekeraar vergoed.
5. Aangezien de heer X geen hulpvraag meer bij mij neergelegd heeft kan ik aangeven dat hij uitbehandeld is bij mij.
6. De situatie was complex die tijd. Het had ook een grote impact op het gezin. Zijn boosheid reageerde hij veel af op zijn moeder. Hij ervoer veel pijn en sliep daardoor heel slecht. Het feit dat hij geen werk meer had was voor hem ontzettend zwaar. De EMDR viel hem zwaar, vandaar dat hij nog wel eens een afspraak "vergat". ( ... ) "
2.7
Op 2 november 2011 heeft G, huisarts, bedrijfsarts, in een verwijzing het volgende over X geschreven:
" X is ernstig getraumatiseerd door het voorval waarbij bij hem als taxichauffeur een vinger werd afgebeten door een passagier. Betrokkene heeft de situatie als levensbedreigend ervaren en heeft hier psychologische hulp voor gekregen met behulp van EMDR door een gespecialiseerd trauma psycholoog. Daarnaast ondervindt hij nog steeds erg veel last van pijn aan de rechter ringvinger. Betrokkene is door het voorval psychisch niet meer in staat om zijn werkzaamheden als taxichauffeur te hervatten en omdat hij rechtshandig is ook beperkt ten aanzien van zijn arbeidsmogelijkheden door een beperkte . belastbaarheid van de rechter hand. "
2.8
Per 3 januari 2011 heeft het UWV X weer volledig arbeidsgeschikt verklaard.
Een rapportage van bedrijfsarts dr. E van 21 december 2010 luidt onder meer als volgt:
" ( ... )
Oriënterend psychiatrisch onderzoek: ( ... )
Betrokkene imponeert als hebbende bepaalde uitgesproken karaktertrekken in de zin van ontwijkend gedrag. .
Medische overwegingen:
Man van 23 jaar die een half jaar geleden als taxichauffeur is geslagen en gebeten door een dronken man. Zijn vingertoplaesie die daardoor is ontstaan is voldoende genezen. Verdere hulp of begeleiding heeft hij niet gezocht. Naar mijn mening is het zijn keus om niet in een taxi te willen. Maar ziekte of gebrek vind ik op basis van eigen onderzoek en anamnese niet meer. "
2.9
Tegen de beslissing van het UWV heeft X bezwaar aangetekend. Een rapportage van mr. drs. P, bezwaarverzekeringsarts, van 4 maart 2011 op basis waarvan het bezwaar van X ongegrond is verklaard, luidt onder meer als volgt:
"( ... ) Betrokkene werd door de primaire verzekeringsarts belastbaar geacht ondanks zijn klachten voor de maatgevende arbeid. T.a..v. de klachten en beperkingen overweeg ik het volgende. De gevolgen van de toplaesie zijn dusdanig dat er geen beperking bestaat voor het besturen van een auto: de fractuur en de toplaesie zijn fraai genezen. Anders dan de huisarts verklaart zijn er slechts geringe beperkingen in het gebruik van de hand en vingers. Wat betreft de psychische reactie: m.i. voldoet betrokkene niet aan de strenge toepassing van criteria PTSS. Hiermee wil ik geenszins de psychische klachten. bagatelliseren, maar ook niet onnodig medicaliseren. Betrokkene heeft nu geen behandeling van een psycholoog/psychiater meer en de EMDR, die hij heeft gehad gedurende 5 maanden, heeft een goed resultaat opgeleverd. Ik kan mij - zoals ook de primaire verzekeringsarts stelt - goed voorstellen dat betrokkene dit werk niet meer wil verrichten, maar ik zie geen medische belemmeringen voor de uitvoering van deze werkzaamheden. Hiermee bevestig ik het standpunt van de primaire verzekeringsarts. ( ... ) "
2.10
Ten aanzien van het letsel van X is een medische eindtoestand bereikt.
3.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
X houdt Y aansprakelijk voor de schade die hij als gevolg van de mishandeling heeft geleden. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis voor recht verklaard dat Y aansprakelijk is voor de schade die X heeft geleden, als gevolg van de ernstige . mishandeling in de nacht van 12 op 13 juni 2010, zijnde het afbijten van een vingerkootje van de rechter ringvinger van X . De rechtbank heeft, anders dan X had gevorderd de zaak niet verwezen naar de schadestaatprocedure en evenmin een voorschot toegekend, maar de omvang van de schade zelf vastgesteld, nu gebleken was dat de schade becijferd kon worden en er een medische eindtoestand was bereikt. Y is veroordeeld tot vergoeding van € 550,00 aan materiele kosten en herstelkosten ziekte, € 4.500,00 aan smartengeld en€ 768,00 aan buitengerechtelijke kosten, een en ander te venneerderen met rente. Y is veroordeeld in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten. Y heeft het bedrag waartoe hij is veroordeeld aan X voldaan.
4.
De beoordeling van de grieven en de vordering
4.1
X komt in het principaal hoger beroep met negen grieven op tegen het bestreden vonnis. Y is in het incidenteel hoger beroep met twee grieven opgekomen tegen het bestreden vonnis.
De grieven twee tot en met negen in het principaal hoger beroep en de tweede grief in het incidenteel hoger beroep gaan over de toewijsbaarheid en begroting van een aantal schadeposten van X . Deze zullen hieronder vanaf r.o.. 4.4 per post worden besproken en
beoordeeld.
4.2
De eerste grief in bet principaal hoger beroep richt zich - verkort weergegeven - tegen de beslissing van de rechtbank de schade te begroten en om X niet in de gelegenheid te stellen om (bij conclusie van repliek) zijn schade nader te onderbouwen.
Het hof stelt vast dat X thans met het hoger beroep beoogt een nadere schadevergoeding te verkrijgen (bovenop hetgeen de rechtbank reeds toewijsbaar heeft geoordeeld) en dat X deze schadevordering ook met (nadere) stukken heeft onderbouwd. X heeft zijn
vordering tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat, niet gehandhaafd. X heeft bij de beoordeling van zijn eerste grief in zoverre dan ook geen belang meer.
4.3
Met zijn eerste grief in het incidenteel hoger beroep komt Y op tegen het vonnis van de rechtbank voor zover daarin is overwogen (en beslist in het dictum onder 6.1) dat Y een vingerkootje zou hebben afgebeten en X dus een deel van zijn vinger moet missen. Volgens Y heeft hij (slechts) het bovenste topje van de rechter ringvinger afgebeten, waarbij de nagel is meegekomen, maar niet een deel van de vinger of van het vingerkootje .
Het hof zal wat betreft het letsel aan de rechter ringvinger van X uitgaan van het medisch dossier (met namede verslaglegging die hiervoor is weergegeven in r.o..2.2) waarin is beschreven dat het topje van die vinger is afgebeten, waarbij de nagel niet meer aanwezig was, maar het nagelbed niet is beschadigd. Dat sluit ook aan bij de weergave van het letsel door Y, welke X ter zitting in hoger beroep niet heeft bestreden. In zoverre slaagt deze grief. Zoals hierna zal blijken heeft deze vaststelling geen gevolgen voor de begroting
van de schade.
Herstel kosten ziekte € 170,00 (grief 2 principaal hoger beroep)
4.4 |
X vordert vergoeding van een bedrag van € 170,00. Dit is het eigen risico voor 2011 dat hij naar eigen zeggen aan Menzis heeft moeten betalen vanwege behandeling die hij als gevolg van het incident nodig had. Ter onderbouwing daarvan heeft X gewezen op een verklaring van zijn huisarts (productie 4.9 bij dagvaarding) en een zorgpolis van Menzis van 2011 (productie 2.1 bij memorie van grieven).
Y heeft betwist dat X het eigen risico in 2011 heeft opgesoupeerd, althans betwist dat het eigen risico is opgegaan aan zorg die als gevolg van het incident aan X is verleend. Y heeft gewezen op de verklaring van de psycholoog (productie 4.8 bij dagvaarding) waaruit volgt dat X diens behandeling eind 2010 heeft afgebroken. Ook is gewezen op een brief van Menzis van 23 april 2015 waaruit volgt dat Menzis Y aansprakelijk houdt voor de zorg die zij als gevolg van het ongeval aan X heeft vergoed. Het gaat om een bedrag van € 342,94 voor in 2010 gemaakte kosten, welk bedrag door Y aan Menzis is betaald. Ook daaruit volgt dat X in 2011 geen ziektekosten heeft gemaakt die aan het incident kunnen worden toegeschreven, aldus Y.
Met het verweer van Y geconfronteerd heeft de advocaat van X tijdens de comparitie van partijen aangegeven dat X in 2011 in verband met het ongeval nog bij de huisarts is geweest.
Het hof stelt vast dat uit de door X overgelegde stukken niet valt af te leiden of X daadwerkelijk in 2011 als gevolg van het incident zorg heeft genoten die via het eigen risico bij hem in rekening is gebracht. In de verklaring van de huisarts wordt niet gesproken over
behandelingen in 2011, terwijl uit de zorgpolis van 2011 enkel blijkt dát er een eigen risico is van € 170,00 en niet dat deze daadwerkelijk is verbruikt. In het licht van het gemotiveerde en met stukken onderbouwde verweer van Y kon X niet volstaan met de kale en niet
nader toegelichte stelling dat in 2011 nog huisartsenzorg is genoten. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
Kosten psycholoog H en "nasleepkosten" € 450,29 en € 309,07 (grief 3 principaal hoger beroep)
4.5
X stelt als gevolg van het ongeval psychologische hulp nodig te hebben gehad. Hij is in behandeling geweest bij psycholoog dr. H . Voor deze zorg was hij deels verzekerd bij Menzis.Het gedeelte dat hij niet vergoed heeft gekregen (de facturen 13.16 van
€ 63,75, 13.66 van € 85,00 en 13.70 van € 85,00), vordert hij thans van Y , zo begrijpt het hof de stelling van X. X vordert daarnaast de incassokosten (van in totaal € 653,11) van Y die bij hem in rekening zijn gebracht vanwege het niet tijdig betalen van de genoemde facturen. Y is daarvoor aansprakelijk omdat X door het incident zijn arbeidsinkomen is kwijtgeraakt en daardoor zijn nota's niet meer kon betalen, aldus X .
Y heeft de verschuldigdheid van de gevorderde bedragen betwist. De factuur 13.16 betreft een nota voor een niet nagekomen afspraak en de facturen 13.66 en 13.70 zijn reeds voldaan via het eigen risico van 2010. De rechtbank heeft Y reeds veroordeeld tot betaling van het eigen risico van 2010, en Y heeft aan die veroordeling ook al voldaan. Y heeft verder betoogd dat het causaal verband tussen het incident en de incassokosten ontbreekt, terwijl X verder ook zijn schadebeperkingsplicht heeft geschonden.
4.6
Het hof oordeelt als volgt. Tussen partijen staat vast, los van de vraag of X lijdt of heeft geleden aan PTSS, dat X als gevolg van het ongeval in 2010 psychologische hulp heeft gehad en dat Y voor de kosten daarvan aansprakelijk is. In dat verband heeft de rechtbank het eigen risico van 2010 van X ten laste gebracht van Y. De vraag rijst dan of Y daarboven op nog een bedrag aan X is verschuldigd. Met betrekking tot nota 13.16 (€ 63,75) volgt uit productie 3.14 bij memorie van grieven dat het ter zake gaat om een niet nagekomen afspraak. Zonder een nadere toelichting, die ontbreekt, kan Y tot betaling van dit bedrag niet worden gehouden. Tegenover dit bedrag staat immers geen daadwerkelijk genoten zorg die X als gevolg van het incident nodig heeft gehad. Dat geldt ook voor de incassokosten die in dit verband bij X in rekening zijn gebracht.
De nota's 13.66 (€ 85,09) en 13.70 (€ 85,00) betreffen (blijkens productie 4 bij memorie van grieven) consulten van 11 november 2010 en 17 december 2010. Deze nota's zijn, nu deze rechtstreeks aan X zijn gedeclareerd, kennelijk niet door Menzis voldaan. Dat bevestigt de stelling van X dat hij voor deze psychologische hulp slechts deels bij Menzis was verzekerd. Daarvan uitgaande zijn deze kosten ook niet verrekend met het eigen risico van 2010 zoals Y heeft: gesuggereerd. Om die reden dient Y de kosten van deze twee consulten aan X te vergoeden, nu vast staat dat X als gevolg van het incident in 2010 psychologische hulp nodig heeft gehad. De kosten die samenhangen met het niet tijdig voldoen van deze nota's dienen voor rekening van X te blijven. Deze kosten zijn immers ontstaan doordat X de nota's niet tijdig heeft voldaan en niet door het incident zelf. De invorderingskosten kunnen daarom niet aan Y worden toegerekend als bedoeld in artikel 6:98 BW.
Een bedrag van € 170,00 (2 x € 85,00) is op grond van het voorgaande toewijsbaar.
Kosten bezoek na thuiskomst € 50,00 (grief 4 principaal hoger beroep)
4.7
Uit de toelichting die X bij deze schadepost heeft gegeven volgt dat het gaat om kosten die bestonden uit het onderhouden en fêteren van het bezoek dat hem bezocht en meehielp in zijn huishouding na de mishandeling. Uit productie 5 bij dagvaarding volgt dat het in concreto gaat om kosten voor koffie, thee en taart .
Y heeft deze schadepost gemotiveerd betwist.
Het hof oordeelt als volgt. Voorzover het ter zake gaat - helemaal duidelijk volgt dat niet uit de toelichting van X - om kosten die X zelf heeft gemaakt, heeft te gelden dat deze kosten (die overigens ook niet onderbouwd zijn met concrete stukken) zonder een nadere
toelichting die ontbreekt, niet aan het ongeval kunnen worden toegerekend. Voor zover het gaat om kosten van het bezoek zelf, heeft te gelden dat het ter zake niet gaat om schade van derden zoals bedoeld in artikel 6:107 BW. Het gaat dan immers niet om kosten die ten
behoeve van X zijn gemaakt.
Deze vordering wordt afgewezen.
Huishoudelijke hulp en verlies zelfwerkzaamheid € 1.440.00 (grief 5 principaal hoger beroep)
4.8
Aan deze vordering heeft X de stelling ten grondslag gelegd dat hij als gevolg van het incident niet heeft kunnen bijdragen aan het huishouden van zijn ouders (bij wie hij toen woonde), zoals hij dat voor het incident wel altijd heeft gedaan. X verrichtte huishoudelijke werkzaamheden zoals afwassen, stofzuigen en tuinieren. Door het incident was hij hiertoe niet meer in staat en hebben de andere gezinsleden dit moeten opvangen. Het gevorderde bedrag bestaat uit 4 uren a € 15,00 huishoudelijke hulp per week, gedurende 24
weken.
Y heeft betwist dat X voor het incident huishoudelijke werkzaamheden en/of onderhoudswerkzaamheden in huis en tuin verrichtte, die hij na het incident niet meer zou hebben kunnen verrichten. X woonde immers ten tijde van het incident bij zijn ouders, zodat het niet aannemelijk is dat hij in de huishouding substantiële taken had, aldus Y.
4.9
Het hof stelt bij de beoordeling van deze schadepost voorop dat de kosten van huishoudelijke hulp door de aansprakelijke persoon aan de benadeelde moeten worden vergoed indien deze ten gevolge van het letsel niet langer in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten, voor zover het gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners. Dit is niet anders indien die werkzaamheden in feite worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen (HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998).
X heeft tijdens de comparitie van partijen onbetwist verklaard dat zijn linkerhand ongeveer zes tot acht weken in het gips heeft gezeten. Zijn rechterhand heeft hij ongeveer vier tot vijf maanden niet kunnen gebruiken. Acht weken lang heeft X aldus beide handen niet kunnen gebruiken en nog enige tijd daarna slechts één hand. Dat X daardoor in die periode verminderd zelfwerkzaam was en niet heeft kunnen bijdragen in de huishouding acht het hof aannemelijk. Dat X, die inderdaad woonde bij zijn ouders, maar ook toen wel volwassen was, enige taken verrichtte in het huishouden acht het hof verder ook voldoende aannemelijk. Uitgaande van de hiervoor vermelde maatstaf is Y dan aansprakelijk voor de schade die X in dat kader heeft geleden. Deze wordt schattenderwijze vastgesteld op twaalf weken huishoudelijke hulp voor vier uren per week tegen een uurtarief van € 15,00, hetgeen neerkomt op € 720,00. Tot betaling van dit bedrag zal Y worden veroordeeld.
4.10
X vordert € 100,00 voor vervoerskosten die zijn vrienden hebben moeten maken om hem te vervoeren naar zijn vrienden. X was immers na het incident, vanwege het letsel aan zijn handen, niet in staat om zelf te rijden. X vordert verder € 50,00 voor extra telefoonkosten na het incident.
Y heeft deze kosten gemotiveerd betwist. De vervoerskosten zijn niet van een gemotiveerde en met stukken onderbouwde toelichting voorzien, terwijl er verder van moet worden uitgegaan dat X ook zonder incident vervoerskosten in verband met vriendenbezoek zou hebben gehad. Ook de telefoonkosten zijn niet met stukken onderbouwd of van een nadere toelichting voorzien, aldus Y .
In het licht van deze gemotiveerde betwisting door Y is het hof van oordeel dat X zijn vordering terzake onvoldoende heeft onderbouwd of van een met stukken onderbouwde toelichting heeft voorzien. Deze vordering zal worden afgewezen.
Verlies verdienvermogen / "economische kwetsbaarheid" € 5.000,00 (grief 7 principaal hoger beroep)
4.11
X stelt door het ongeval zijn baan als taxi chauffeur te zijn kwijt geraakt. X had ten tijde van het incident een contract voor bepaalde tijd, maar zijn werkgever had hem reeds toegezegd dat dat contract zou worden omgezet in een contract voor onbepaalde tijd.
Door het incident heeft de werkgever deze toezegging geen gestand kunnen doen, zo heeft het hof de stelling van X begrepen. X heeft door het incident, vanwege het lichamelijke en psychische letsel dat hij daaraan heeft overgehouden, ook geen ander werk kunnen vinden of verrichten. Hij is dan ook enige tijd arbeidsongeschikten werkloos geweest, hetgeen veroorzaakt is door het incident. De looptijd van deze schade bedraagt volgens X twee jaar.
Ter onderbouwing van het gevorderde bedrag heeft X gewezen op zijn loongegevens, overgelegd als productie 5 bij memorie van grieven.
4.12
Y heeft de gestelde schade gemotiveerd betwist. Y betwist dat het arbeidscontract van X door het incident niet is voortgezet/verlengd en betwist dat X door het incident arbeidsongeschikt is geraakt. Y stelt voorts dat X door eigen toedoen niet meer aan het werk is gekomen en betwist dat X - uitgaande van de door hem zelf overgelegde inkomensgegevens - überhaupt schade heeft geleden.
4.13
De vraag of X als gevolg van het incident schade heeft geleden door verlies van inkomsten uit arbeid moet worden beantwoord door vergelijking van de feitelijke inkomenssituatie na het ongeval met de hypothetische situatie bij wegdenken van het ongeval. Bij zulk een vergelijking komt het aan op de redelijke verwachting van de rechter omtrent toekomstige ontwikkelingen. Aan een benadeelde die (blijvende) letselschade heeft opgelopen, mogen geen strenge eisen worden gesteld met betrekking tot het te leveren bewijs van de (schade wegens het derven van) arbeidsinkomsten die de benadeelde in de toekomst zou hebben genoten in de hypothetische situatie dat het ongeval niet zou hebben plaatsgehad; het is immers de aansprakelijke veroorzaker van het incident die aan de benadeelde de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen omtrent hetgeen in die hypothetische situatie zou zijn geschied (HR 15 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2654).
Verder moet bij het begroten van schade bestaande in het verlies aan arbeidsvermogen rekening worden gehouden met een redelijke verwachting omtrent toekomstige ontwikkelingen (HR 14 januari 2000,ECLl:NL:HR:2000:AA4277).
Bij de berekening van de arbeidsvermogensschade moet aldus in kaart worden gebracht wat X, het incident weggedacht en rekening houdend met goede en kwade kansen, naar een redelijke verwachting aan inkomen zou hebben gegenereerd en wat hij feitelijk aan inkomen genereert (althans met zijn resterende verdiencapaciteit kan genereren) en nog zal genereren.
Het eventuele negatieve verschil hiertussen vormt de schade van X .
4.14
Het hof oordeelt als volgt. X had ten tijde van het incident een arbeidscontract voor bepaalde tijd. X stelt de toezegging te hebben gehad dat dit contract zou worden omgezet naar een contract voor onbepaalde tijd. Hij functioneerde immers goed en was een geliefd taxichauffeur. X heeft verder verklaard dat zijn werkgever door het incident zijn eerdere toezegging niet heeft waargemaakt. De werkgever had immers niets meer aan X die door het incident te kampen had met lichamelijk en psychisch letsel, zo heeft hij verklaard. Afgezet tegen het hiervoor geschetste beoordelingskader is het hof van oordeel dat in de hypothetische situatie dat het incident niet zou hebben plaatsgehad moet worden uitgegaan van de situatie dat X als taxichauffeur werkzaam zou zijn gebleven bij zijn werkgever. Deze situatie wordt immers bevestigd door de verklaring van de (voormalig) werkgever waarop X heeft gewezen (hiervoor geciteerd in r.o. 2.5), terwijl Y een en ander slechts bij gebrek aan wetenschap heeft betwist en het krantenartikel waarop is gewezen in dit verband onvoldoende gewicht in de schaal legt.
In de feitelijke situatie staat vast dat X na het incident niet meer heeft gewerkt en al die tijd een uitkering heeft gekregen.
4.15
Gelet op het daarover gevoerde partij debat is het vervolgens de vraag gedurende welke periode eventueel verlies aan verdienvermogen is opgetreden. Als relevante factoren bij de beantwoording van die vraag neemt het hof in aanmerking dat X enkele maanden zijn handen niet heeft kunnen gebruiken. Ook in psychische zin is X door het incident aanzienlijke tijd belast geweest. Ter zitting in hoger beroep is uit de verklaring van X aannemelijk geworden dat het incident een zeer grote impact op zijn welbevinden heeft gehad (en nog steeds heeft), waardoor aannemelijk is dat X als gevolg van het incident gedurende een langere periode niet heeft kunnen participeren op de arbeidsmarkt. X heeft verklaard dat hij door het incident niet meer werkzaam wil en kan zijn als taxi chauffeur. Het hof acht dit, gelet op het risico om tijdens dit werk opnieuw met agressie in aanraking te komen, een te billijken keuze. Gelet hierop is het redelijk dat X enige tijd nodig zou hebben om zich te herpakken en om zich te oriënteren op andere mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Al deze factoren wegend komt het hof tot het oordeel dat de schade wegens verlies aan verdienvermogen in redelijkheid tot twee jaar na het incident als gevolg daarvan aan Y kan worden toegerekend. Een mogelijk verlies van verdienvermogen over de periode na ommekomst van die twee jaar, kan in redelijkheid niet meer als gevolg van het incident aan Y worden toegerekend. Het UWV heeft X weliswaar per 3 januari 2011 arbeidsgeschikt verklaard, maar die beoordeling is in een geheel ander kader gemaakt, zodat daaraan geen doorslaggevende betekenis toekomt voor de huidige schadebegroting.
4.16
De vraag dient zich dan aan of een vergelijking van de hiervoor onder 4.13 genoemde situaties maakt dat sprake is van arbeidsvermogensschade (met een looptijd van twee jaar).
Voor het incident had X naar eigen zeggen een gemiddeld jaar inkomen van, exclusief fooien, € 10.961,00 per jaar (punt 64 memorie van grieven). In 2011 en 2012, na het incident dus, had hij een inkomen van € 10.499,00 en € 13.298,00, gemiddeld € 11.898,50 (productie 5.9 en 5.10 bij memorie van grieven). In de hypothetische situatie zonder incident zou X derhalve op jaarbasis € 937,50 minder salaris hebben gehad, dan in de feitelijke situatie. Van schade zou echter toch sprake kunnen zijn als, zoals X heeft gesteld, hij als taxi
chauffeur jaarlijks extra € 3.600,00 genoot uit fooien (punt 64 memorie van grieven).
Y heeft betwist dat X tot dat bedrag fooien ontving, niet dát X fooien ontving. Dat X fooien ontving acht het hof, gelet op de aard van het werk, voldoende aannemelijk. Nu een onderbouwing daarvan lastig is te geven zal het hof deze extra inkomstenbron, in het kader van de schadebegroting, schattenderwijze vaststellen op € 200,00 per maand. Op jaarbasis bedraagt de door X geleden inkomensschade dan € 1.462,50 (12 maanden x € 200,00 -/- € 937,50). X heeft in punt 66 van zijn memorie van grieven nog opgemerkt dat bij de berekening van deze schadepost rekening moet worden gehouden met de loonontwikkelingen naar CAO. Daaraan zal het hof voorbij gaan, nu het op de weg van X had gelegen om een en ander nader te duiden. De enkele verwijzing naar de "looncalculator van het Sociaal Fonds Taxivervoer" is daartoe in ieder geval onvoldoende, terwijl het overigens ook maar zeer de vraag is of er in de bewuste periode (2010-2012) daadwerkelijk sprake is geweest van loonsverhoging van enige betekenis.
Y heeft tijdens de comparitie van partijen in hoger beroep nog aangevoerd dat het UWV loon heeft doorbetaald tot en met december 2010 en dat bij hem heeft teruggevorderd.
X heeft dat betwist. Hij stelt in die periode een uitkering te hebben ontvangen. Y, die dit verweer pas in hoger beroep heeft gevoerd, heeft dit niet met stukken onderbouwd. In het licht van de betwisting door X zal dit venveer dan ook worden gepasseerd.
Ter zake verlies verdienvermogen is dus een bedrag van € 2.925,00 (2 jaar x € 1.462,50) toewijsbaar.
Buitengerechtelijke kosten en kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid € 7.375,00 (grief 8 principaal hoger beroep)
4.17
Blijkens de berekening in punt 75 van zijn memorie van grieven vordert X vergoeding van afgerond 19 uren advocaatkosten in de strafzaak tegen Y en 5.50 uren in de civiele procedure. Met betrekking tot de advocaatkosten in de strafzaak heeft X aangevoerd dat de schadevordering weliswaar is ingetrokken, maar dat de advocaat dat in hoger beroep heeft geprobeerd te repareren en dat verder diens (emotionele) begeleiding van X bij de zittingen noodzakelijk was. De uren in de civiele procedure betreffen volgens X zuivere buitengerechtelijke kosten uit de onderhandelingsfase in de periode juli 2012 -27 juni 2013.
Y heeft terzake de advocaatkosten in de strafzaak betwist dat het gaat om kosten die de toets van artikel 6:96 BW kunnen doorstaan. De uren in de civiele procedure zijn volgens Y onvoldoende gespecificeerd.
4.18
Het hof oordeelt als volgt. Niet onbegrijpelijk is dat X zich in de strafzaak in hoger beroep door een advocaat heeft laten bijstaan, echter de kosten die daarmee gepaard gaan kunnen niet op Y worden afgewenteld. Die kosten zijn ex artikel 6:96 lid 2 sub b BW immers alleen dan toewijsbaar als het gaat om kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Voor zover de aanwezigheid van de advocaat gericht was op emotionele begeleiding kunnen de daarmee gepaard gaande kosten de hiervoor genoemde toets niet doorstaan. Voorzover X heeft willen betogen (door te stellen dat hij heeft getracht de schadevordering te voegen in de strafprocedure) dat die kosten hebben bijgedragen aan de vaststelling van de aansprakelijkheid en de schade faalt dat betoog eveneens. De vordering benadeelde partij was in eerste aanleg immers reeds ingetrokken, terwijl op het moment dat de advocaat van X in beeld kwam (toen de strafzaak reeds in hoger beroep speelde) op grond van artikel 421 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voeging niet meer mogelijk was en de advocaat van X geacht mag worden met die bepaling bekend te zijn.
Met betrekking tot de gevorderde advocaatkosten uit de onderhandelingsfase (5.50 uren) oordeelt het hof als volgt. Deze kosten zijn ex artikel 6:96 lid 2 sub c BW alleen dan toewijsbaar als het gaat om redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte.
Vereist is dat, in de gegeven omstandigheden, de kosten redelijk zijn en de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren om schadevergoeding te verkrijgen. Afgezet tegen de complexiteit van de zaak is het hof van oordeel dat 5.50 uren (die door X zijn onderbouwd met een urenspecificatie) tegen het gevorderde uurtarief in een periode van een jaar deze dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan. Rekening houdend met het bedrag dat de rechtbank in dit verband al heeft toegewezen, zal een bedrag van € 854,50 worden toegewezen (5.50 uren x € 230,00 + 6% kantoorkosten en 21% BTW -/- € 768,00).
Smartengeld (grief 9 principaal hoger beroep en grief 2 incidenteel hoger beroep)
4.19
Bij de begroting van het smartengeld dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden van het geval, waaronder in ieder geval de aard van de aansprakelijkheid, de ernst van het verwijt en de aard, ernsten duur van het geconstateerde letsel. Daarbij wordt acht geslagen op de bedragen die in vergelijkbare gevallen door de rechter zijn toegekend.
In het onderhavige geval gaat het om X die tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden als taxichauffeur is mishandeld door Y. Y is daarvoor strafrechtelijk veroordeeld. X heeft letsel aari zijn hand opgelopen, als gevolg waarvan hij enige tijd niet heeft kunnen werken. Zijn contract bij zijn toenmalige werkgever is door het incident niet verlengd. Daarnaast heeft X ook in psychische zin geleden onder de mishandeling. Rekening houdend met het voorgaande acht het hof een smartengeld van € 4.500,00 billijk. De grieven 9 in het principaal hoger beroep en 2 in het incidenteel hoger beroep falen daarmee.
4.20
Op grond van het voorgaande is in hoger beroep in totaal een bedrag van € 4.669,50 toewijsbaar (r.o. 4.6 € 170,00, 4.9 € 720,00, 4.16 € 2.925,00 en 4.18 € 854,50).
Uit de punten 81 en 82 van de memorie van grieven leidt het hof af dat X over dit bedrag (anders dan de rechtbank heeft geoordeeld) rente vordert vanaf 12 juni 2010, de dag van het incident. Y heeft zich tegen die vordering verweerd. Volgens hem is de rente verschuldigd vanaf het moment dat de schade is geleden en hij daarmee bekend is geworden (per saldo dus bij het uitbrengen van de dagvaarding).
4.21
Het hof oordeelt als volgt. Op grond van artikel 6:119 BW is wettelijke rente verschuldigd over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening van de betaling van de geldsom in verzuim is. Op grond van artikel 6:83 sub b BW treedt verzuim in dit geval in zonder ingebrekestelling. De wettelijke rente loopt dan vanaf het moment dat de verbintenis opeisbaar is. Wanneer de vordering tot schadevergoeding opeisbaar is, zal in de regel worden bepaald door de vraag wanneer de schade geacht moet worden te zijn geleden. Voor de beantwoording van die laatste vraag is dan weer relevant hoe de schade is berekend. In deze zaak is de materiële schade van X zoveel als mogelijk concreet berekend, zodat van opeisbaarheid eerst sprake is op het moment waarop X daadwerkelijk schade heeft
geleden.
De rente over de schade wegens verlies zelfwerkzaamheid (€ 720,00) zal het hof om voorgaande reden toewijzen vanaf 4 september 2010 (twaalf weken na 12 juni 2010). De rente over de schade wegens verlies verdienvermogen zal het hof toewijzen vanaf 12 juni
2011 (halverwege de looptijd). Voor het overige heeft X geen aanknopingspunten aangereikt, zodat de wettelijke rente over de andere bedragen zal worden toegewezen vanaf 10 oktober 2013 (zijnde datum dagvaarding).
5.
De slotsom
5.1
De slotsom is dat in het principaal hoger beroep de grieven gedeeltelijk slagen en dat in het incidenteel hoger beroep grief 1 slaagt en grief 2 faalt.
In totaal is Mormink aan X verschuldigd (dus inclusief het bedrag waartoe Y reeds door de rechtbank was veroordeeld):
• € 720,00 (€ 550,00 + € 170,00) materiële kosten en herstelkosten ziekte, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 10 oktober 2013 tot aan de dag van algehele betaling,
• € 720,00 verlies zelfwerkzaamheid, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 september 2010 tot aan de dag van algehele betaling,
• € 2.925,00 verlies verdienvermogen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12juni 2011 tot aan de dag van algehele betaling,
• €4.500,00 smartengeld, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 13 juni 2010 tot aan de dag van algehele betaling,
• € 1.622,50 (€ 768,00 + € 854,50) buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 10 oktober 2013 tot aan de dag van algehele betaling.
Totaal: € 10.487,50 .
Het bestreden vonnis zal omwille van de executeerbaarheid van het dictum in hoger beroep geheel worden vernietigd en het hof zal in het dictum opnemen tot welk totaalbedrag (dus € 10.487,50) Y zal worden veroordeeld. Met het bedrag dat Y naar aanleiding van het rechtbank vonnis reeds heeft betaald zal uiteraard (bij de executie) rekening moeten worden gehouden.
5.2
Y zal als de partij die grotendeels in het ongelijk is gesteld in de kosten van de procedure worden veroordeeld. De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van X zullen worden vastgesteld conform het bestreden vonnis, waarbij voor het salaris advocaat tarief II zal worden gehanteerd .
De kosten van de procedure in hogerberoep-aan de zijde van.X zullen in het principaal hoger beroep worden vastgesteld op € 1.788,00 (2 punten salaris advocaat tarief II) en€ 311,00 griffierecht en in het incidenteel hoger beroep op € 316,00 (1/2 punt salaris advocaat tarief I). Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
6.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
In het principaal en in het incidenteel hoger beroep
vernietigt het vonnis van de rechtbank te Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 24 december 2014 en doet opnieuw recht; .
verklaart voor recht dat Y aansprakelijk is voor de schade die X heeft geleden, als gevolg van de ernstige mishandelingin de nacht van 12 op 13 juni 2010, zijnde het afbijten door Y van het topje van de rechter ringvinger van X;
veroordeelt Y tot vergoeding van de door X geleden schade ad € 10.487,50;
veroordeelt Y tot betaling van de wettelijke rente over € 4.500,00 vanaf 13 juni 2010, over € 720,00 vanaf 4 september 2010, over € 2.925,00 vanaf 12 juni 2011, over € 720,00 vanaf 10 oktober 2013 en over € 1.622,50 vanaf 10 oktober 2013, alles tot aan de dag van algehele betaling;
veroordeelt Y in de kosten van de procedure in eerste aanleg, begroot op € 171,79 aan verschotten (waarvan te betalen aan de griffier een bedrag van € 69,61 aan explootkosten) en € 904,00 aan salaris advocaat, alsmede in de nakosten, begroot op € 131,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,00 in geval Y niet binnen veeltien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
veroordeelt Y in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van X vastgesteld op € 311,00 aan griffierecht en € 1.788,00 aan salaris advocaat en in de kosten van het incidenteel hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van X vastgesteld op € 316,00 aan salaris advocaat, te voldoen binnen veeltien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te venneerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening; .
veroordeelt Y in de nakosten, begroot op € 205,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd tot € 273,00 in geval Y niet binnen veeltien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander - vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit anest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst hetgeen meer of anders is gevorderd af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, H. Wammes en A.E.B. ter Heide en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2016.
Met dank aan mr. M.J.E.C. Camps, Camps Advocatuur , voor het inzenden van deze uitspraak.