Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-NL 050216

Rb Noord-NL 050216

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2016/rb-noord-nl-050216

beschikking 

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND 

Afdeling privaatrecht 
Locatie Groningen 

zaaknummer / rekestnummer: C/18/158447 / HA RK 15-286 

Beschikking van 5 februari 2016 

in de zaak van 

X, 
wonende te Groningen, 
verzoeker, 
advocaat: mr. A.G.M. Abeln, kantoorhoudende te Groningen, 

en 

de naamloze vennootschap 
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V., 
handelende onder de naam INTERPOLIS, 
gevestigd te Tilburg, 
belanghebbende, 
advocaat: mr. E. Bos-van den Berg, kantoorhoudende te Zwolle. 

Verzoeker zal hierna worden aangeduid als X. Verweerster zal hierna Achmea genoemd worden. 

1. De procedure 
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: 
- het verzoekschrift; 
- het verweerschrift; 
- de mondelinge behandeling van de zaak, gehouden op 7 januari 2016; 
- de pleitaantekeningen van mr. Abeln. 

1.2. Beschikking is vervolgens bepaald op heden. 

2. De feiten 

2.1. X heeft op zaterdag 2 februari 2013 samen met een aantal vrienden een feest bezocht in Amsterdam. De volgende morgen, aansluitend aan het feest, is hij met vijf van deze vrienden in een auto gestapt, een Volkswagen Golf uit 1991 (hierna: de auto), op weg naar huis. Deze auto werd bestuurd door P. Naast haar, op de bijrijdersstoel, zat Q. X had in het midden van de achterbank van de auto plaatsgenomen. Links naast hem zat R en rechts naast hem S. 

2.2. Op zondag 3 februari 2013 omstreeks 08:09 uur is de auto op de A6 bij Lelystad van de weg geraakt. De auto is in de berm terechtgekomen, tegen een verkeersbord aangebotst, over de kop geslagen en vervolgens op de linkerzijkant tot stilstand gekomen.

2.3. X heeft bij het ongeval onder meer een complete dwarslaesie op het niveau TH 9-10 opgelopen en S diverse kneuzingen en een gebroken rechter-rib. De overige inzittenden hadden geen letsel van betekenis. 

2.4. In het "Verkort proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse" van 28 februari 2013 dat door de politie is opgemaakt, wordt onder meer vermeld:

- "De beide autogordels voorin het voertuig zijn naar alle waarschijnlijkheid wél gedragen door de bestuurster en passagier rechts voorin. 
( ... ) 
- De twee buitenste autogordels achterin het voertuig zijn naar alle waarschijnlijkheid niet gedragen door de twee buitenste achterpassagiers. 
( .. .) 
- De heupgordel, midden achterin de personenauto is voor 100% zeker niet gedragen door de passagier die in het midden van de achterbank zat. Wij zagen namelijk dat deze heupgordel onder de zitting van de achterbank lag. Hieruit konden wij concluderen dat deze gordel in ieder geval niet tijdens de laatste rit van hel voertuig gedragen was. De inzittende die ten gevolge van het ongeval zwaargewond raakte, zat volgens getuigenverklaringen - van de overige inzittenden - op de achterbank van het voertuig in het midden, derhalve op de plaats van de heupgordel."

2.5. X heeft Achmea, de verzekeraar waarbij de auto op grond van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) verzekerd was, bij brief van 23 mei 2013 aansprakelijk gesteld voor alle geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het ongeval. 

2.6. Achmea heeft de heer Visser, de belangenbehartiger van X, bij e-mailbericht van 30 januari 2015 onder meer bericht: 

"Voor zover ik in het door mij overgenomen dossier nu kan zien is er eerder niet richting u aangegeven dat uw cliënt geen autogordel droeg. Het niet dragen van de gordel moet letselvermeerderend voor uw cliënt hebben gewerkt. Het lijkt ons dan ook juridisch het meest verdedigbaar dat wij een gordelkorting van 25% op de totale schadelast toepassen." 

3. Het verzoek en het verweer 

3.1. X verzoekt de rechtbank te bepalen: 

1. dat op Achmea een volledige schadevergoedingsplicht jegens X rust, zonder aftrek van eigen schuld; 
2. dat de kosten van deze deelgeschilprocedure, tot op heden begroot op € 4.500,00 inclusief BTW, op de voet van artikel 6:96 BW ten laste van Achmea worden gebracht, met veroordeling van Achmea deze kosten te betalen binnen veertien dagen na het wijzen van deze beschikking.

3.2. Mr. Abeln heeft ter zitting d.d. 7 januari 2016 nader toegelicht dat met het verzoek beoogd is om zowel een oordeel te krijgen over de bewijslastverdeling met betrekking tot het causaal verband tussen het letsel van X en het niet dragen van een gordel ten tijde van het auto-ongeval, als een oordeel over het percentage eigen schuld van X, en dat het verzoek van X aldus moet worden begrepen. 

3.3. Achmea voert gemotiveerd verweer tegen het verzoek van X. Zij verzoekt de rechtbank: 
- het verzoek van X te bepalen dat Achmea de schade volledig dient te vergoeden zonder aftrek van eigen schuld, af te wijzen; 
- te bepalen dat de schade voor 25% door Aluned gedragen dient te worden; 
- voor de begroting van de kosten van de deelgeschilprocedure uit te gaan van (maximaal) 8 uur voor werkzaamheden van de advocaat, waarbij tevens rekening gehouden dient te worden met het percentage eigen schuld van 25%. 

4. De beoordeling 

4.1. Tussen partijen staat niet tel' discussie dat Achmea, de WAM-verzekeraar van de auto, in beginsel gehouden is de schade te vergoeden die X ten gevolge van het auto-ongeval heeft geleden en nog zal lijden. Partijen verschillen evenwel van mening over het antwoord op de vraag of de schade van X mede een gevolg is van een omstandigheid die hem kan worden toegerekend, en zo ja, of zijn schade daarom deels voor zijn eigen 
rekening behoort te komen. 

4.2. De rechtbank ovenveegt dat wanneer de schade van X mede een gevolg is van een omstandigheid die hem kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht van Achmea op grond van artikel 6: 101 lid 1 BW wordt verminderd door de schade over X en (de verzekeringsnemer van) Achmea te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist. 

4.3. Achmea heeft gesteld dat het letsel dat X bij het ongeval heeft opgelopen mede het gevolg is van de omstandigheid dat hij geen autogordel droeg, hetgeen X betwist Op grond van vaste jurisprudentie rust de bewijslast ten aanzien van deze stelling op Achmea (zie onder meer Hoge Raad 8 juli 2011, NJ 2011,307). De rechtbank acht dit bewijs niet reeds geleverd door het beroep van Achmea op de ervaringeregel dat er in het algemeen vanuit kan worden gegaan dat het dragen van een gordel een schadebeperkende maatregel is en dat het niet dragen daarvan het risico op letsel of de dood vermeerderd en de venvijzing van Achrnea naar de aard van de aanrijding en de positie van X in de auto, nu X gemotiveerd heeft weersproken dat deze algemene ervaringsregel ook toepassing vindt in het onderhavige specifieke geval. X heeft betwist dat de aard van de aanrijding en zijn positie in de auto zodanig waren, dat hij (in voorwaartse richting) door de auto kon slingeren en is geslingerd. Volgens eigen zeggen zat hij ten tijde van het ongeval tussen zijn medepassagiers ingeklemd op de achterbank van de auto, had hij zijn benen links en rechts van een verhoging en bevonden zijn benen zich derhalve achter de voorste stoelen en was er ~ anders dan Achmea heeft aangevoerd ~ geen ruimte om "vooruit te schieten" of "door de auto te vliegen". Ook de verklaringen van de mede-inzittenden die zij ten overstaan van de politie hebben afgelegd ondersteunen de stellingen van Achmea op dit punt niet. 
X heeft tevens verklaard dat hij zich na het ongeval nog op dezelfde positie in de auto bevond als vóór het ongeval en dat S, de passagier die rechts naast hem zat, op hem lag. Gelet op deze verklaring en de aard van het letsel, valt niet uit te sluiten dat de dwarslaesie is veroorzaakt doordat S, die volgens X in vergelijking met hem een fors postuur had, met kracht tegen hem aan is gevallen ten tijde van het ongeval. De rechtbank neemt bij haar oordeel ook in aanmerking dat indien X wél een gordel zou hebben gedragen ten tijde van het ongeval, dit een heupgordel zou zijn geweest en dat een heupgordel in de regel minder bescherming biedt dan een driepuntsgordel. Bij het dragen van een heupgordel bestaat er immers meer bewegingsruimte dan bij het dragen van een driepuntsgordel. 

4.4. Achmea heeft aangeboden haar stelling dat de schade van X mede is veroorzaakt door het feit dat hij geen gordel droeg, nader te bewijzen door middel van een deskundigenonderzoek. De rechtbank acht - na ampel beraad - nadere bewijslevering niet opportuun, omdat zowel in het geval Achmea slaagt in de bewijslast, als in het geval zij hierin niet slaagt, de conclusie zal luiden dat Achmea gehouden is de volledige schade van X te vergoeden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. 

4.5. Indien en voor zover Achmea niet zou slagen in het bewijs van haar stelling, zou niet vast komen te staan dat de schade van X mede een gevolg is van het niet dragen van een gordel. In dat geval vindt artikel 6:101 lid 1 BW geen toepassing en zal Achmea de volledige schade van X dienen te vergoeden. 

4.6. Indien en voor zover Achmea zou slagen in het bewijs van haar stelling en aldus vast zou komen te staan dat de schade van X mede een gevolg is van de omstandigheid dat hij geen gordel droeg, dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of deze omstandigheid X toerekenbaar is. In het licht van de wettelijke verplichting om een gordel te dragen, rechtvaardigt de enkele omstandigheid dat de gordel zich onder de achterbank van de auto bevond en derhalve niet zichtbaar was voor X - anders dan X heeft aangevoerd - niet het oordeel dat het niet dragen van de gordel niet toerekenbaar is. Het had op de weg van X gelegen om de aanwezigheid van een gordel 
te onderzoeken door hier bijvoorbeeld naar te vragen, hetgeen hij heeft nagelaten. Niet gesteld of gebleken is overigens dat hij geen autogordel behoefde te verwachten gelet op de ouderdom van de auto. De rechtbank acht de omstandigheid dat X geen gordel droeg ten tijde van het ongeval dan ook toerekenbaar aan hem. Dat de gordel niet zichtbaar was, vermindert naar het oordeel van de rechtbank evenwel de verwijtbaarheld van deze aan 
X toe te rekenen omstandigheid. 

4.7. Het niet dragen van een gordel leidt veelal tot een verdeling van de aansprakelijkheid van 25% voor de gelaedeerde (in casu X) en 75% voor de vergoedingsplichtige (in casu Achmea). Nu het niet dragen van de gordel verminderd verwijtbaar is aan X omdat de gordel niet zichtbaar was en op basis van de verklaringen van de mede-inzittenden aangenomen kan worden dat het ongeval is veroorzaakt doordat de bestuurster van de auto in slaap is gevallen achter het stuur, dient voormeld aansprakelijkheidspercentage aan de zijde van X naar het oordeel van de rechtbank - gelet op de ernst van de over en weer gemaakte fouten - naar de beneden te worden bijgesteld. De rechtbank volgt Achmea niet in haar standpunt dat het in slaap vallen van de bestuurster ook verwijtbaar is aan X, omdat het een gezamenlijk besluit was om met de auto terug naar huis te rijden na het bezoeken van een feest en dat een verdeling van de aansprakelijkheid gelet op de ernst van de over en weer gemaakte fouten van 60 / 40 daarom op zijn plaats zou zijn. Dit zou anders geweest kunnen zijn indien de bestuurster van de auto bijvoorbeeld onder invloed van alcohol zou zijn geweest of haar rijstijl bekend zou staan als roekeloos en X hiervan op de hoogte was, maar daarvan is niet gebleken. 

4.8. De overige omstandigheden van het geval rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een verdere bijstelling van de aansprakelijkheid van X in het kader van de "billijkheidscorrectie'' tot nihil. De rechtbank slaat daarbij allereerst acht op de aard en de ernst van het letsel van X, de gevolgen van dit letsel en de persoonlijke omstandigheden van X, X heeft een dwarslaesie opgelopen en heeft daardoor zijn toekomstplannen drastisch moeten bijstellen. Hij is rolstoelafhankelijk geworden en zal voor de rest van zijn leven afhankelijk zijn van zorg en hulp van derden, X heeft ook verklaard dat hij er alleen voor staat, nu hij geen familie in Nederland heeft en evenmin een uitgebreid sociaal netwerk waar hij op terug kan vallen, hetgeen Achmea niet heeft bestreden. De rechtbank neemt bij haar oordeel voorts in aanmerking dat X - in tegenstelling tot de bestuurster van de auto - niet verzekerd is voor de geleden en te lijden schade en dat hij onweersproken heeft aangevoerd dat hij niet de financiële middelen heeft om zijn eigen schade te dragen. Tot slot neemt de rechtbank bij haar oordeel in aanmerking dat Achmea zich eerst op 30 januari 2015, en derhalve ruim anderhalf jaar na de aansprakelijkheidstelling door X op 23 mei 2013, op het standpunt heeft gesteld dat X zijn schade deels zelf zou dienen te dragen. Deze stellingname kwam als een verrassing voor X en onbetwist is dat X in de financiële problemen zal komen als hij de kosten die hij reeds gemaakt beeft deels zelf zou moeten dragen.

4.9. Gelet op het vorenstaande luidt de slotsom dat het verzoek van X aan de rechtbank om te bepalen dat op Achmea een volledige schadevergoedingsplichtjegens hem rust, zonder aftrek van eigen schuld, zal worden toegewezen.

4.10. Het verzoek van X om de kosten van de onderhavige procedure aan zijn zijde te begroten op € 4.500,- inclusief BTW zal eveneens worden toegewezen. Achmea heeft weliswaar betoogd dat mr. Abeln teveel uren heeft gedeclareerd en dat de kostenbegroting daarom niet redelijk is, maar zij heeft dit betoog onvoldoende onderbouwd. De uitspraken in deelgeschillen overziende, is het door mr. Abeln gedeclareerde urenaantal van circa 15 voor een geschil als het onderhavige ook niet ongewoon. De rechtbank zal in de begroting van de kosten aan de zijde van X tevens het door X betaalde bedrag van € 285,- aan griffierecht meenemen. Achmea zal tot slot worden veroordeeld tot het betalen van voormelde kosten aan X, nu daartegen geen venveer is gevoerd.

5. De beslissing 

De rechtbank 

5.1. bepaalt dat op Achmea een volledige schadevergoedingsplicht jegens X rust, zonder aftrek van eigen schuld, 

5.2. begroot de kosten aan de zijde van X in het kader van de onderhavige procedure op € 4.500,00 inclusief BTW, te vermeerderen met € 285,00 aan griffierecht, en veroordeelt Achmea om deze bedragen binnen veertien dagen na heden aan X te voldoen, 

5.3. verklaart deze beschikking ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. 

Deze beschikking is gegeven door mr. M. Griffioen, mr. L.T. de Jonge en mr. S.B. van Baalen en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2016.

Met dank aan mr. A.G.M. Abeln, AbelnPasma Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak.