Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Oost-Brabant 250416

Rb Oost-Brabant 250416

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2016/rb-oost-brabant-250416

beschikking 

RECHTBANK OOST-BRABANT 

Civiel Recht 
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch 

zaaknummer / rekestnummer: C/01/302716/ EX RK 15-238 

Beschikking deelgeschil letselschade van 25 april 2016

in de zaak van 

X, 
wonende te A, 
verzoeker, 
advocaat mr. I.P.C. Sindram te Nijmegen,

tegen 

de naamloze vennootschap 
UNIGARANT N.V., 
gevestigd te Hoogeveen, 
verweerster, 
advocaat mr. D.D. Markvoort te Hoogeveen. 

Partijen zullen hierna X en Unigarant worden genoemd. 

1. De procedure 

l.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: 
- hetverzoekschrift ex artikel 1019w Rv met producties van X van 17 december 2015; 
- de brief met producties van Unigarant van 22 februari 2016; 
- de mondelinge behandeling op 25 februari 2016; 
- de brief van X van 29 februari 2016 met productie 10. 

1.2. De rechtbank heeft in eerste instantie de uitspraakdatum bepaald op 7 apri1 2016, maar heeft die datum niet kunnen halen. De uitspraakdatum is daarom verdaagd naar heden. 

2. De feiten 

2.1. Op 24 maart 2012 is X tijdens een bedrijfsuitje betrokken geraakt bij een ongeval. X zat als passagier achterin een tuktuk; een gemotoriseerde driewieler. Op enig moment is de tuktuk van de weg geraakt doordat de bestuurder van de tuktuk, een collega van X, de macht over het stuur verloor, althans een verkeerde manoeuvre uithaalde. De tuktuk is vervolgens tegen een boom tot stilstand gekomen. X is uit de tuktuk gerold. Bij het ongeval heeft X ernstig (breuk-) letsel aan zijn rechter bovenbeen en rechterknie opgelopen, waardoor hij blijvend invalide is geraakt. 

2.2. Op het moment van het ongeval had X niet de gordel om die achterin de tuktuk wel aanwezig was. 

2.3. De tuktuk waarmee het ongeval plaatsvond, behoorde toe aan evenementenbedrijf Y te B. De tuktuk was op grond van de WAM verzekerd bij Unigarant. 

2.4. X heeft Unigarant aansprakelijkgesteld voor de schade als gevolg van het ongeval. Unigarant heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend, maar daarbij een kortingspercentage van 25% toegepast - de zogenoemde "gordelkorting" - wegens eigen schuld-in de zin van artikel 6:101 BW. 

3. Het verzoek en de standpunten van partijen 

3.1. X verzoekt de rechtbank: 
a. te verklaren voor recht dat Unigarant gehouden is de volledige schade van X te vergoeden; 
b. de kosten die X maakt voor deze procedure te begroten en Unigarant te veroordelen deze kosten aan X te betalen; 
c. met veroordeling van Unigarant in de kosten van dit geding. 

3.2. Hieraan legt X - kort en zakelijk weergegeven- het navolgende ten grondslag. 
Ten onrechte past Unigarant op de schadevergoeding een korting toe van 25% wegens eigen schuld aan de zijde van X , omdat hij geen gordel droeg. 
Primair, omdat in de tuktuk waarmee het ongeval plaatsvond, op grond van artikel 59, lid 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (verder: RVV) het dragen van gordels niet verplicht is. 
Subsidiair betwist X dat zijn schade mede het gevolg is van het niet dragen van een gordel. Het is volgens X aan Unigarant om het causale verband als bedoeld in artikel 6:101 BW te bewijzen en Unigarant heeft nog geen begin van bewijs geleverd. 
Meer subsidiair stelt X dat op grond van de billijkheid wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten en de andere omstandigheden van het geval, zijn schade volledig door Unigarant moet worden vergoed. Daarbij heeft X gewezen op: 
a. de omstandigheid dat de deelnemers van de tuktuk-tour niet zijn gewezen op de beweerde gordelplicht; 
b. het feit dat het evenement plaatsvond in een feestelijke en opgewonden ambiance, waarbij aan de gordels niet werd gedacht; 
c. het karakter van de tuktuk-tour, waarbij korte afstanden worden afgelegd en regelmatig moet worden uitgestapt om opdrachten uit te voeren; 
d. de promotievideo's en foto's, afkomstig van de eigenaar van de tuktuks, waarop te zien is dat niemand een gordel draagt; 
e. de omstandigheid dat de tuktuk in Nederland een ongebruikelijk type voertuig is en het geen feit van algemene bekendheid is dat daarvoor een gordelplicht zou gelden; 
f. de ernst van het letsel bij X. 

Ter zitting heeft X er nog op gewezen dat het op de weg van Unigarant had gelegen om eisen te stellen aan Y met betrekking tot het gordelgebruik, vóórdat ze de tuktuks verzekerde. Dit nalaten van Unigarant mag zich volgens X nu niet tegen hem keren. 

3.3. Unigarant voert - samengevat - het volgende verweer. 
Op grond van artikel 60 RVV moet in geval van een tuktuk gekozen worden voor het dragen van een helm of een gordel. Het niet dragen van een gordel is een omstandigheid die aan X moet worden toegerekend, los van het bestaan van een wettelijk voorschrift. De gordelplicht is ingevoerd, omdat uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat het dragen van een gordel de ernst van de gevolgen van een ongeval kan beperken. 
De gordelaftrek is een min of meer vast percentage van 25%, dat in de literatuur en jurisprudentie over het algemeen tot uitgangspunt wordt genomen. 
Bij de billijkheidscorrectie kan alleen de ernst van het letsel een rol spelen. Nu de toedracht van het ongeval onbekend is, kun je het immers niet hebben over de wederzijdse bijdrage. 
Hier geldt dat X zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen veiligheid. Het toepassen van de billijkheidscorrectie in deze casus afbreuk doen aan de omstandigheden die juist aan X kunnen worden toegerekend en die in het kader van de wederzijdse causaliteit voor zijn rekening komen. 
Voorts verweert Unigarant zich tegen het door X in de kostenbegroting opgevoerde aantal uren in verband met de behandeling van dit deelgeschil en verzoekt Unigarant de rechtbank om het percentage eigen schuld in de kostenbegroting mee te nemen. 

3.4. Op hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd, zal de rechtbank waar nodig in het navolgende nader ingaan. 

4. De beoordeling 

4.1. Voormelde brief (met bijlage) van X van 29 februari 2016 is pas na de behandeling van de zaak ter zitting bij de rechtbank binnengekomen. Mr. Sindram stelt in de brief dat hij de inhoud van de brief met toestemming van mr. Markvoort onder de aandacht van de rechtbank brengt. Mr. Sindram stelt tevens dat hij een kopie van de brief aan mr. Markvoort zendt. Gezien deze opmerking van mr. Sindram en het feit dat uit de bijlage blijkt dat mr. Markvoort instemt met de overlegging van de correspondentie tussen de raadslieden, zal de rechtbank dit stuk aan de gedingstukken toevoegen en - voor zover van belang- bij haar beoordeling betrekken. 

4.2. Aan de orde is de vraag of Unigarant een (gordel-) "korting" op de aan X uit te keren schadevergoeding mag toepassen wegens eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW. Het eerste lid van dat artikel bepaalt dat wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht wordt verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Dit met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist. 

4.3. Artikel 60 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (verder: RVV) luidde ten tijde van het ongeval - voor zover voor deze zaak van belang -als volgt: 
1. De bestuurder en de passagiers van bromfietsen, brommobielen zonder gesloten carrosserie, motorfietsen en driewielige motorvoertuigen moeten een goed passende helm dragen, die door middel van een sluiting op deugdelijke wijze op het hoofd is bevestigd en die is voorzien van een goedkeuringsmerk als bedoeld in artikel 22, vierde lid, van de wet. 
2. Het eerste lid geldt niet voor: 
a) [...] 
b) [...]
c) [...] 
d) de bestuurder of de passagiers van een brommobiel zonder gesloten carrosserie of een driewielig motorvoertuig, van wie de zitplaats in deze brommobiel of dat motorvoertuig is voorzien van bevestigingspunten voor autogordels overeenkomstig het bepaalde in richtlijn 97/24/EG, zoals deze gold op de datum waarop het voertuig in gebruik is genomen, en van autogordels die voldoen aan het bepaalde in artikel 5.2.47. vijfde en zesde lid. van de Regeling voertuigen.
3.[...]

4.4. Tussen partijen is niet in geschil dat X ten tijde van het ongeval geen helm droeg en dat in de tuktuk waarin X op dat moment als passagier zat gordels aanwezig waren. De rechtbank passeert de voor het eerst ter zitting ingenomen stelling van X dat deze gordels niet voldeden aan de wettelijke vereisten. X heeft die stelling enkel onderbouwd met een verwijzing naar de derde afbeelding, een onduidelijke zwart/wit-kopie van een foto van de tuktuk, die als productie 2 bij het verzoekschrift is gevoegd. De rechtbank acht dat onvoldoende. 
Uit het eerste lid van voormeld artikel 60 RVV, gelezen in samenhang met het tweede lid onder d van dat artikel, volgt dan dat X ten tijde van het ongeval enkel was vrijgesteld van het dragen van een helm, als hij de gordel had gedragen, De rechtbank concludeert hieruit dat X de gordel had moeten dragen. 

4.5. X heeft er in zijn brief van 29 februari 2016 nog op gewezen dat in het thans geldende artikel 60 RVV aan onderdeel d van lid 2 is toegevoegd: ", mits van deze autogordel gebruikt gemaakt wordt.". Het ontbreken van die woorden in de op 24 maart 2012 geldende wettekst haalt volgens X het argument van Unigarant onderuit, dat hij op grond van artikel 60 toch verplicht zou zijn geweest een gordel te dragen. De rechtbank kan X hierin niet volgen. In wezen betoogt X dat op grond van het RVV zoals dat ten tijde van het ongeval gold, een passagier van een tuktuk is vrijgesteld van de helmplicht, als in de tuktuk een gordel aanwezig is, ook als deze niet wordt gedragen. Deze uitleg is volstrekt onlogisch en daarom onhoudbaar. Ook op grond van de tekst zoals die gold ten tijde van het ongeval, moet ervan worden uitgegaan dat een passagier van een tuktuk enkel is vrijgesteld van de helmplicht, als hij de aanwezige gordel ook daadwerkelijk draagt.

4.6. De stellingen van X dat hij de gordel niet heeft gezien en dat er vanuit Y geen instructie is gegeven over het dragen van de gordel, maakt het voorgaande niet anders. Deze stellingen nemen niet weg dat X als passagier van een tuktuk zelf verantwoordelijk is voor het naleven van het RVV en op het moment van het ongeval de gordel hoorde te dragen. 

4.7. In het algemeen bestaat de verplichting tot het dragen van een gordel, omdat hij de meeste typen ongevallen wanneer een gordel wordt gedragen het letsel minder (ernstig) is dan wanneer geen gordel werd gedragen. Het is tegen deze achtergrond aan X om te stellen en zo nodig te bewijzen dat zich bij het voorliggende ongeval een van die algemene regel afwijkende situatie voordeed, waarin het dragen van een gordel juist niet die beschermende werking had. X heeft daarover enkel gesteld, dat de gordel in de tuktuk niet aan de wettelijke vereisten voldeed en dat het niets had uitgemaakt als hij de gordel had gedragen, omdat het altijd even duurt voordat de gordel bij een botsing aanspant. 
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 4.4 is overwogen, passeert de rechtbank de stelling met betrekking tot het al dan niet voldoen van de gordel aan de wettelijke eisen. De algemene opmerking dat het aanspannen van een gordel altijd enige tijd duurt, acht de rechtbank in dezen niet overtuigen. Overigens heeft Unigarant betwist dat sprake is van een relevante vertraging op dat punt. 
Door na te laten deze schadebeperkende maatregel te nemen, heeft X het risico genomen dat de door hem te lijden schade groter zou zijn dan in het geval hij wel een gordel zou hebben gedragen. 
De omstandigheid dat achteraf niet met zekerheid is vast te stellen of en zo ja, welk letsel X zou hebben opgelopen indien hij wel een gordel had gedragen, maakt voorgaande afweging niet anders. 
Op grond hiervan volgt de rechtbank Unigarant in haar standpunt dat X door het niet dragen van de gordel voor 25% aan zijn schade heeft bijgedragen. 

4.8. De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geval echter aanleiding om toepassing te geven aan de billijkheidscorrectie en te oordelen dat de vergoedingsplicht van Unigarant volledig in stand blijft. In dat kader acht de rechtbank allereerst van belang dat X ernstig letsel van blijvende aard heeft opgelopen als gevolg van het ongeval. De andere twee inzittenden van de tuktuk, die ook geen gordel droegen, hadden na het ongeval slechts lichte verwondingen van niet-blijvende aard. 
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat van Unigarant mocht worden verwacht dat zij in het voorliggende geval aan Y een instructie had gegeven over de verplichting om in de tuktuk een gordel te dragen. Tussen partijen is niet in geschil dat Unigarant.die instructie niet heeft gegeven. Toen Unigarant de tuktuks ging verzekeren, was zij bekend met de aard van de ondernemingsactlvitelten van Y, waarbij onder meer in recreatieve sfeer van de tuktuks gebruik zou worden gemaakt. Daarbij speelt verder dat de tuktuk een apart, niet alledaags vervoermiddel is, waarvan Unigarant niet op voorhand bij iedereen bekend mocht verwachten, dat - als geen helm wordt gedragen - een gordelplicht geldt. 
Ten slotte acht de rechtbank hiervan belang dat X ook aan de voorschriften van artikel 60 RVV zou hebben voldaan, als hij een helm had gedragen. In dat geval had X naar alle waarschijnlijkheid hetzelfde been- en knieletsel opgelopen als hij nu heeft, terwijl Unigarant X in dat geval geen verwijt in het kader van eigen schuld zou hebben kunnen maken. 

4.9. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek van X kan worden toegewezen. 

4.10. Ten aanzien de kosten van dit deelgeschil overweegt de rechtbank als volgt. 
X begroot in zijn verzoekschrift de kosten voor het deelgeschil op in totaal € 5.807,35. Dit bedrag hangt volgens X samen met 19 gedeclareerde uren tegen een tarief van € 250,- per uur, te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 21%. BTW. Gezien het aantal uren, het gehanteerde uurtarief en de genoemde percentages berekent de rechtbank de totale kosten op € 6.092,35. De rechtbank ziet het door mr. Sindram genoemde totaalbedrag als een misrekening. Ter zitting stelt mr. Sindram dat het bij de gedeclareerde uren opgenomen uur voor het bestuderen van het verweerschrift vervalt, nu van de zijde van Unigarant geen verweerschrift is ingediend. X verzoekt de rechtbank ter zitting voorts om ook rekening te houden met het door verzoeker betaalde griffierecht van €285,-. De totale opgevoerde kosten bedragen dan in totaal € 6.056,70. 
Unigarant acht 10 uren voor het opstellen van het verzoekschrift erg veel. Volgens Unigarant zou mr. Sindram, gezien zijn specialisatie als letselschade-advocaat, het verzoekschrift in 6 uur moeten kunnen maken. Verder dienen de uren voor overleg en correspondentie gehalveerd te worden, aldus Unigarant. Ten slotte verzoekt Unigarant de rechtbank om in het kader van de kosten rekening te houden met het percentage eigen schuld.

4.11. De rechtbank ziet in hetgeen Unigarant heeft aangevoerd onvoldoende grond om met toepassing van de dubbele redelijkheidstoets de opgevoerde kosten te matigen. Mr. Sindram heeft ter zitting nog toegelicht dat er in het opstellen van het verzoekschrift veel research zit naar de feitelijke gang van zaken. Ook overigens merkt de rechtbank de opgevoerde kosten aan als redelijk en in redelijkheid gemaakt. Reeds omdat in casu geen sprake is van eigen schuld aan de zijde van X, kan het beroep van Unigarant daarop in het kader van de kosten haar niet baten.
De rechtbank zal de kosten begroten conform de opgave door X. Unigarant zal, nu zij aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval, worden veroordelen dat bedrag aan X te betalen.

5. De beslissing

De rechtbank,

5.1. verklaart voor recht dat Unigarant is gehouden de volledige schade van X te vergoeden;

5.2. begroot de kosten van dit deelgeschil aan de zijde van X op € 6.056,70 en veroordeelt Unigarant tot betaling van dit bedrag aan X;

5.3. wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. O.R.M. van Dam en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2016. 

Met dank aan mr. I.P.C. Sindram, Verweij Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak.