Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 021116

Rb Rotterdam 021116

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2016/rb-rotterdam-021116

Vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM 

Team handel 

Zaaknummer / rolnummer: C/10/491720/ HA 7A 15-1296 

Vonnis van 2 november 2016 

in de zaak van 

1. X 
wonende te G. 
2. Y. 
wonende te G. 
eiseressen. 
advocaat mr. M.J. de Witte te Amersfoort 

tegen 

Z. 
wonende te G. 
gedaagde. 
advocaat mr. J. van der Stel te Schiedam. 

Partijen zullen hierna X en Y en Z genoemd worden. 

1. De procedure 

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: 
- het tussenvonnis van 30 maart 2016: 
- het proces-verbaal van comparitie van 2 juni 2106: 
- de akte indienen producties van X en Y: 
- de antwoordakte van Z. 

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 

2. De feiten 

2.1. Op 27 augustus 2011 heeft zich in Gorinchem een incident voorgedaan tussen X en Y enerzijds en Z anderzijds. 

2.2. Z is in verband met dit incident strafrechtelijk vervolgd. Het gerechtshof Den Haag heeft bij onherroepelijk geworden arrest van 12 september 2013 bewezen verklaard dat Z
1. op 27 augustus te Gorinchem opzettelijk X heeft mishandeld, namelijk door genoemde X opzettelijk tegen het lichaam te trappen ten gevolge waarvan deze pijn heeft ondervonden: 
2. op 27 augustus 2011 te Gorinchem opzettelijk Y heeft mishandeld. namelijk meermalen in het gezicht te stompen en/of te slaan. waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden: 
3. op 27 augustus 2011 te Gorinchem opzettelijk beledigend. X en of Y in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "vuile potten".

Z is daarvoor veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis. 

2.3. X en Y hebben met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 3 december 2015 conservatoir beslag doen leggen onder een aantal onroerende zaken voor een vordering die is begroot op € 110.691.00 ten behoeve van X en € 37.500.00 ten behoeve van Y. 

3. Het geschil 

3.1. X en Y vorderen. zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: 
1. te verklaren voor recht dat Z jegens X en Y aansprakelijk is voor de de gevolgen van de mishandeling (en belediging) op 27 augustus 2011:
2. Z te veroordelen om aan X en Y te vergoeden alle door haar geleden en nog te lijden schade, kosten en interesten, te begroten op € 91.003,39, althans een door justitie te bepalen bedrag. vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid, subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening: 
3. Z te veroordelen om aan Y te vergoeden alle door haar geleden en nog te lijden schade, kosten en interesten, te begroten op € 28.882.11, althans een door justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid, subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening: 
4. Z te veroordelen tot betaling van de proceskosten, waaronder begrepen de kosten voor het leggen van het conservatoir beslag, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, en -voor het geval voldoening van de nakosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening. 

3.2. X en Y hebben - in essentie - aan hun vordering ten grondslag gelegd dat Z een onrechtmatige daad jegens hen heeft gepleegd door hen te mishandelen en te beledigen. Het arrest van het gerechtshof van 12 september 2013 levert hiervan bet dwingend bewijs op. X en Y hebben als gevolg daarvan schade geleden en lijden hierdoor nog steeds schade. Z is aansprakelijk voor de gevolgen van de onrechtmatige daad en dient de daardoor ontstane schade te vergoeden. De materiële en immateriële schade bedraagt in totaal € 119,885.50 (= € 91.003.39 voor X € 28.882.11 voor Y ). Door de mishandeling ondervindt X onder meer forse pijnklachten en lijdt zij aan een PTSS. Y lijdt aan psychische klachten. 
Ter onderbouwing van het bestaan van voormelde klachten hebhen X en Y verwezen naar de medische gegevens en een brief van a Vineas (producties 11 en 13 bij dagvaarding). Volgens X en Y zijn deze klachten een rechtstreeks gevolg van de mishandeling (en belediging) die hen is overkomen. 

3.3. Z stelt zich op het standpunt dat de dagvaarding nietig is omdat X en Y niet hebben voldaan aan de waarheidsplicht ex artikel 21 Rv, de substantieringsplicht ex artikel III I lid 3 Rv en omdat de dagvaarding rauwelijks is uitgebracht. 

3.4. Het verweer van Z strekt voorts tot het niet-ontvankelijk verklaren van de vorderingen, dan wel tot ontzegging van de vorderingen, met veroordeling van X en Y in de proceskosten, de beslagkosten daaronder begrepen, dan wel de proceskosten tussen partijen te compenseren en met opheffing van de gelegde conservatoire beslagen. 

3.5. Z stelt hiertoe dat X en Y hun vorderingen onvoldoende onderbouwd hebben, de gestelde schade is buitensporig en het causaal verband tussen zijn handelen en het gestelde letsel en daaruit voortvloeiende schadeposten ontbreekt. 
Verder is er aan de zijde van X en Y sprake van eigen schuld, hetgeen een matigend effect op de vorderingen dient te hebben. Volgens Z is in dit verband van belang dat X voor het ongeval reeds kampte met pre-existentiële klachten, te weten reuma en/of het syndroom van Sjögren sedert 2004, die niet aan Z kunnen worden toegerekend. 

3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang. nader ingegaan. 

4. De beoordeling 

4.1. Ten aanzien van de formele verweren zoals omschreven onder 3.3 geldt dat indien er sprake is van een schending van artikel 21 Rv - volgens Z is in de dagvaarding niet opgenomen dat hij heeft aangegeven de zaak in onderling overleg wenste op te lossen - de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die geraden is. De rechtbank ziet geen aanleiding hier gevolgen aan te verbinden. 
Schending van de substantiëringsplicht of rauwelijks dagvaarden -voor zover daar al sprake van zou zijn - leidt niet tot nietigheid van de dagvaarding. 

4.2. Op grond van artikel 6: 162 BW is hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, verplicht de schade die de ander daardoor lijdt te vergoeden. 

4.3. Op grond van artikel 161 Rv levert het in kracht van gewijsde gegane, op tegenspraak gewezen arrest van 12 september 2013, waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat Z X en Y heeft mishandeld met letsel tot gevolg en heeft beledigd, dwingend bewijs op van dat feit. Z heeft ten aanzien van hetgeen bewezen is verklaard ( tegen het lichaam trappen van X, en het in het gezicht stompen en/of slaan van Y) geen tegenbewijs aangeboden zodat dit vaststaat. Deze handelingen zijn onrechtmatig.
Z is vrijgesproken van het opzettelijk inrijden met de fiets op X zodat er geen dwingend bewijs is ten aanzien daarvan is. X en Y hebben hun stellingen ten aanzien van het inrijden op de comparitie van partijen nader geconcretiseerd. Zij stellen dat zij op een wandelpad liepen met aan weerskanten gras en onverwachts een harde klap in hun rug voelden waarna ze zijn gevallen. Z betwist met opzet op X te zijn ingereden en voert aan dat hij op de fiets op zoek was naar X en Y en dat hij hen wilde aanspreken op verschillende incidenten en dat hij hen zag lopen en niet meer kon uitwijken. Uit het rapport van een deskundige in de strafzaak volgt dat hij van een hellend vlak (brug) afreed, zijn rem kapot was en er door medicijnverbruik sprake was van een verminderde reactiesnelheid, aldus Z. 
Tussen partijen staat vast dat X is gevallen doordat Z tegen haar is aangefietst. Gelet op de door Z geschetste feiten en omstandigheden heeft hij niet de zorgvuldigheid in acht genomen die van hem als verkeersdeelnemer ten opzicht van een voetganger verwacht mag worden. Door zo te handelen heeft hij onrechtmatig gehandeld.

4.4. De slotsom van het vorenstaande is dat Z onrechtmatig jegens X en Y heeft gehandeld en dat het handelen van Z aan hem kan worden toegerekend zodat hij aansprakelijk is voor de schade die X en Y hebben geleden en lijden als gevolg van de onrechtmatige daad door Z. De vordering onder 1 kan daarom worden toegewezen.

4.5. Niet in geschil is dat de door X en Y gestelde en door hen ondervonden klachten op zich bestaan, Partijen twisten over de causaliteit van de klachten die X en Y stellen te ondervinden (en de gevolgen daarvan op hun (beroepsmatige) leven). De stelplicht en bewijslast van het causale verband lussen de door X en Y gestelde klachten en de mishandeling rust op X en Y. 

4.6. Naar het oordeel van de rechtbank laat zich het causaal verband tussen de mishandeling en de door X en Y gestelde klachten, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door Z thans onvoldoende uit de overgelegde (medische) stukken afleiden, Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat uit de door X en Y overgelegde (rnedische) stukken kan worden afgeleid dat het oordeel van de behandelend arts klaarblijkelijk grotendeels is gebaseerd op de anamnese, dus op door hen zelf verstrekte gegeven, waarbij de grondhouding van de behandelend arts zal zijn dat er in beginsel geen reden bestaat om kritisch te onderzoeken of de verstrekte gegevens juist en volledig zijn, Dat is reden om voorzichtig te zijn met het verbinden van juridische gevolgen aan dat oordeel. 

4.7. Voor het oordeel over het causaal verband tussen de gedragingen van Z en de gestelde medische klachten van X en Y, zal een medisch deskundigenbericht moeten worden ingewonnen, Als sprake blijkt te zijn van een causaal verband tussen de gedragingen van Z en letsel en/of klachten bij X en Y zal vervolgens bezien moeten worden of er sprake is van schade, waarvoor vermoedelijk een of meer andere deskundigenberichten benodigd zullen zijn.

4.8. De rechtbank is van oordeel dat zonder nader onderzoek, waarbij ook de medische voorgeschiedenis van X en Y betrokken dient te worden, geen eenduidig oordeel is te geven over het causaal verband tussen de klachten die X en Y ervaren en de mishandeling/onrechtmatig handelen. Eerst is nader onderzoek naar de medische causaliteit nodig voordat de juridische causaliteit kan worden beoordeeld. De rechtbank heeft dan ook behoefte aan deskundige voorlichting om te beoordelen of (en in hoeverre) de door X en Y gestelde klachten als gevolg van de mishandeling zijn aan te merken.

Om die reden zal de rechtbank de zaak verwijzen naar de rol voor uitlating door partijen over de te benoemen deskundige (de rechtbank gaat vooralsnog uit van de benoeming van één deskundige) en de aan de deskundige te stellen vragen. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat partijen zich in hun voorstellen voor de vraagstelling zoveel mogelijk zullen richten naar het IWMD-model en dat partijen, alvorens hun voorstellen te formuleren, zullen proberen tot een eensluidend voorstel te komen. 

4.9. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan. 

5. De beslissing 

De rechtbank 

5.1. verwijst de zaak naar de rol zal komen van 14 december 2016 voor een akte uitlaten benoeming deskundige(n) aan de zijde van beide partijen: 

5.2. houdt iedere verdere beslissing aan. 

Dit vonnis is gewezen door mr. A. Boer en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2016. 

Met dank aan mr. J.F. Roth, SAP Letselschade Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak.