Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 171019

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2019/RBGEL-171019

in naam van de Koning

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

zaakgegevens 7675204 \ AZ VERZ 19-6

uitspraak van 17 oktober 2019

beschikking

in de zaak van

[ verzoeker ]
wonende te [ woonplaats ]
gemachtigde mr. J.N.R.M. Aarts
verzoekende partij

en

1.
de vennootschap onder firma [ verweerster ] V.O.F.
gevestigd te [ vestigimngsplaats ]
gemachtigde mr. S. van Steenwijk
2.
[ verweerder 2 ]
vennoot van gedaagde sub 1
wonende te [ woonplaats ]
procederend in persoon
3.
[ verweerster 3 ]
vennoot van gedaagde sub 1
wonende te [ woonplaats ]
procederend in persoon
4.
de besloten vennootschap met beperkteaansprakelijkheld [ verweerster 4 ].
gevestigd te [ vestigingsplaats ]
gemachtigde mr. H. van Katwijk
verwerende partijen

Partijen worden hierna [ verzoeker ] , verweerster (inclusief'vennoten) en [ verweerster 4 ] genoemd.

1.
De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties
- het verweerschrift met producties
- het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling van 27 augustus 2019.

2.
De feiten

2.1.
[ verzoeker ] , geboren op [ geboortedatrum ], heeft een uitzendovereenkomst gesloten met [ verweerster 4 ] . Hij is op basis van deze overeenkomst ingezet als (gediplomeerd) steigerbouwer op een project in Culemborg [ verweerster ] om steigerconstructies te
(de)monteren en bijbehorende werkzaamheden te verrichten.

2.2.
Op 16 mei 2018 is [ verzoeker ] in de uitvoering van zijn werkzaamheden, tijdens het afbreken van een steiger van een hoogte van vijf meter naar beneden gevallen. Deze val is veroorzaakt doordat de leuning van de steiger, waar [ verzoeker ] tegenaan leunde om
materialen naar beneden te gooien, niet meer met veiligheidspinnen gezekerd was. Deze waren door een andere werknemer, genaamd [ X ] verwijderd, zonder dat [ verzoeker ] daarvan op de hoogte was. [ X ] was als voorman namens [ verweerster ] aanwezig op de werkplaats en gaf ter plekke (werk)instructies.

2.3.
Van het ongeval is een Ongeval incidentenrapport opgemaakt. In dit rapport is '[ opdrachtgever ] ' vermeld als opdrachtgever en' [ werkgever ] ' als werkgever.

2.4.
Ten gevolge van de val heeft [ verzoeker ] links een hielbeenfractuur en kraakbeenletsel opgelopen. Daarnaast was zijn rechterhak gebroken. [ verzoeker ] is aan zijn linkerhiel geopereerd.

2.5.
Bij beschikking van 25 mei 2018 is aan [ verzoeker ] een Ziektewet-uitkering toegekend vanaf 21 mei 2018.

2.6..
De arbeidsinspecteurvan de Inspectie SZW (hierna: de SZW) heeft naar aanleiding van het ongeval een onderzoek ingesteld. Naar aanleiding hiervan is door de SZW een boeterapport opgesteld van 13 juli 2018, op grond waarvan bi] beschikking van 26 novernber
2018 van SZW een boete aan [ verweerders ] is opgelegd van € 8.100,00. Deze boete is opgelegd wegens overtreding van artikel 16 lid 10 van de Arbeidsomstandighedenwet jo, artikel 3.16 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit: volgens de SZW is het valgevaar door [ verweerders ] niet tegengegaan door het aanbrengen van een veilige steiger, stelling, bordes, werkvloer of doelmatige hekwerken; leuningen of andere dergelijke voorzieningen, zodat [ verweerders ] volgens de SZW in strijd heeft gehandeld met voornoemde artikelen.

2.7.
[ verweerders ] heeft bezwaar gemaakt tegen voornoemde beschikking van de SZW.

2.8.
Bij brief van 24 mei 2018 en 15 augustus 2018 heeft de gemachtigde van [ verzoeker ] achtereenvolgens [ verweerders ] en [ verweerster 4 ] aansprakelijk gesteld voor de schade die [ verzoeker ] heeftgeledenten gevolge van bovengenoemd arbeidsongeval

2.9.
Partijen hebben over en weer gecorrespondeerd, maar geen overeenstemming bereikt. Zowel [ verweerders ] als [ verweerster 4 ] (als hun verzekeraars) hebben enige aansprakelijkheid van de hand gewezen,

3.
Het verzoek en het verweer

3.1.
[ verzoeker ] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
- een verklaring voorrecht dat [ verweerders ] en [ verweerster 4 ] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de materiele en immateriële schade die [ verzoeker ] heeft geleden als gevolg van het arbeidsongeval dat zich op 16 mei 2018 heeft voorgedaan;
- de veroordeling van [ verweerders ] en [ verweerster 4 ] binnen veertien dagen na betekening van de beschikking tegen behoorlijk bewijs van kwijting als voorschot (onder algemene titel) op de letselschadevergoeding een bedrag van € 10.000,00 over te maken op de rekening van de gemachtigde van [ verzoeker ] ;
- de veroordeling van [ verweerders ] en [ verweerster 4 ] in de veroordeling van de kosten van de procedure, begroot op € 3.694.13, over te maken binnen veertien dagen na betekening van de beschikking op bovengenoemd rekeningnummer.

3.2.
[ verzoeker ] legt, kort gezegd, primair aan zijn verzoek ten grondslag artikel 7:658 BW. Op grond van het door het SZW ingestelde onderzoek naar het arbeidsongeval alsmede het boeterapport van de SZW luidt de conclusie volgens [ verzoeker ] dat [ verweerders ] en [ verweerster 4 ] niet aan hun zorgplicht hebben voldaan en aldus (hoofdelijk) aansprakelijk zijn.jegens [ verzoeker ] .
Subsidiair stelt [ verzoeker ] dat [ verweerders ] en [ verweerster 4 ] als werkgevers op grond van artikel 6:170 BW kwalitatief aansprakelijk zijn voor de tekortkoming (onrechtmatige daad) van de werknemer X. hij heeft de valbeveiliging losgemaakt c.q. de
veiligheidspinnen losgeslagen zonder dat aan [ verzoeker ] kenbaar te rnaken.
Meer subsidiair stelt [ verzoeker ] dat [ verweerders ] en [ verweerster 4 ] op grond van 7:611BW aansprakelijk moeten worden gehouden, omdat het er de schijn van heeft dat zij geen adequate verzekering hebben afgesloten voor arbeidsongevallen, hetgeen niet getuigt van goed werkgeverschap. .

3.3.
Ten aanzien vande begrote kosten stelt [ verzoeker ] dat hij uitgaat van een uurtarief Van € 225,00 exclusief btw, 12,5 uur aan werkzaamhedenverricht door zijn gemachtigde, alsmede een bedrag van € 291,00 aan griffierecht.

3.4.
[ verweerders ] en [ verweerster 4 ] voeren, ieder afzonderlijk, verweer. Hierop zal hierna. voorzover nodig, worden ingegaan.

4.
De beoordeling

4.1.
Art. 1019w Rv biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak.
Doel van de deelgeschilprocedure (art. 1019W e.v. Rv) voor Ietsel- en. overlijdensschade is de vereenvoudigingen versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. Voorts is van belang dat de deelgeschilprocedure zich niet leent voor
(uitgebreide) bewijsvoeringen in het bijzonder het horen van getuigen. De investeringen in tijd, geld en moeite moeten.worden afgewogen tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren
(Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p.18).

4.2.
Wanneer in onderhavige kwestie een bodemprocedure aanhangig zal worden gemaakt.zal de kantonrechter vermoedelijk bevoegd zijn hiervan kennis te nemen. In het verlengde daarvan is de kantonrechter ook bevoegd om het voorliggende verzoek te behandelen en hierop te beslissen (artikel 1019x Rv).

4.3.
Allereerst dient te worden beoordeeld of onderhavig geschil zich leent voor een deelgeschllprocedure nu [ verweerders ] en [ verweerster 4 ] dit uitdrukkelijk hebben betwist. Zowel [ verweerders ] als [ verweerster 4 ] wijst er op dat partijen niet met elkaar in onderhandeling zijn (geweest) over het treffen van een minnelijke regeling. Bovendien betwisten beide verweerders de aansprakelijkheid.

4.4.
De omstandigheid dat partijen voorafgaand aan deze procedure niet hebben onderhandeld over een minnelijke regeling leidt naar het oordeel van de kantonrechter niet tot de conclusie dat het geschil zich niet leent voor een deelgeschilprocedure. Voldoende
aannemelijk is geworden dat [ verweerders ] en [ verweerster 4 ] vooralsnog niet bereid waren om in onderhandeling te treden overeen eventuele regeling wegens hun betwisting van de aansprakelijkheid. Een beslissing dienaangaende zou deze impasse kunnen doorbreken.

4.5.
Bij de inhoudelijke beoordeling van onderhavig geschil stelt de kantonrechter het volgende voorop.

4.6.
[ verzoeker ] heeft de aansprakelijkheid van [ verweerders ] en [ verweerster 4 ] primair gebaseerd op artikel 7:658 BW.

4.7.
In artikel 7:658 lid 1 BW is bepaald dat-de werkgever verplicht is de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee bij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden, alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige
maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
Artikel 7:658 lid 1 BW vereist een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen en gereedschappen, alsmede van de organisatie van de betrokken werkzaamheden (Hoge Raad 11 april 2008, NJ 2008/465).
Ingevolge het tweede lid.is de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
Het vierde lid bepaalt dat hij die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, overeenkomstig de leden 1 en 3 aansprakelijk is voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn
werkzaamheden lijdt.
Voornoemd artikel houdt een ruime zorgplicht In. Er wordt niet snel aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefeningvan zijn werkzaamheden geleden schade. Art. 7:658 BW vergt immers een hoog veiligheidsnivean van de betrokken werkruimte, werktuigen, gereedschappen en kleding alsmede van de organisatie van de werkzaamheden, en vereist dat de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht houdt op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies. Voormeld artikel beoogt echter geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke veiligheidsmaatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

4.8.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat [ verzoeker ] op 16 mei 2018 ttjdens het werk is gevallen van een steiger en ten gevolge daarvan schade heeft geleden in de vorm van letsel aan zijn linkerhielbeen en rechterhak.

4.9.
Nu er schade is ontstaan tijdens de uitoefening van de werkzaamheden, zijn [ verweerster 4 ] en [ verweerders ] , gelet op hetgeen onder 4,7. is overwogen, op grond van artikel 7:658 lid 2 BW respectievelijk artikel 7:658 Lid 4 BW in beginsel aansprakelijk voor deze schade, tenzij zij aantonen.dat ze hebben voldaan aan de zorgplicht genoemd in lid 1 van artike17:658 BW of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.

4.10.
Zowel [ verweerster 4 ] als [ verweerders ] heeft aangevoerd dat zij, wegens het ontbreken van (voldoende) zeggenschap over de werkplek van [ verzoeker ] , niet aansprakelijk kan worden gehouden voor het [ verzoeker ] overkomen ongeval. Dit betoog faalt. Wanneer een werkgever zijn werknemer te werk stelt bij een derde teneinde werkzaamheden ter uitvoering van diens bedrijf te verrichten en daarbij de zorg voor de veiligheid geheel of-gedeeltelijk aan de derde overlaat, is hij voor een tekortschieten van die derde als voor eigen tekortschieten aansprakelijk is. Onverschillig is daarbij in hoeverre de werkgever zeggenschap over de werknemer heeft behouden (zie onder meer HR 1 juli 199J,NJ 1993. 687; HR 15 juni 1990, NJ 1990,716 en HR 4 oktober 2002, NJ 2002. 557). Bij doorlening is dit niet anders. Indien de inlener aansprakelijk is wegens een schending van de zorgplicht, dan ligt de aansprakelijkheid van de doorlener hierin besloten (zie Hof Amsterdam 27 december 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BU9564).

4.11.
De stelling van [ verweerster 4 ] dat in artikel 12 van de uitzendovereenkomst met [ verweerders ] is overeengekomen dat [verweerders] volledig aansprakelijk is voor alle schade heeft evenmin hetgewenste resultaat. Een dergelijke afspraak regardeert [ verzoeker ] immers niet.

4.12.
[ verweerster 4 ] heeft verder aangevoerd dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht, aangezien zîj persoonlijke beschermingsmiddelen (met instructie hoe deze te gebruiken) ter beschikking stelde. Voor zover [ verweerster 4 ] met deze stelling - wat hier verder ook van zij
- heeft willen aanvoeren dat hiermee aan alle verplichtingen uit artikel 7:658 lid 1 BW is voldaan, faalt dit betoog. Niet in geschil is immers dat in casu geen gebruik is gemaakt van (voorzieningen als) voorloopleuningen en/of hulpvloeren.

4.13.
Rest nog de vraag of [ verweerders ] verweer dat [ verzoeker ] bewust roekeloos heeft gehandeld slaagt. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
Voor een geslaagd beroep op deze uitzondering op de aansprakelijkheid van de werkgever is het noodzakelijk dat de schade 'in belangrijke mate' het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosbeid van de werknemer. Dat betekent dat gedragingen van de werknemer die (eventueel) opzet of bewuste roekeloosheid opleveren, in zodanige mate tot het ongeval moeten hebben bijgedragen dat het tekortschieten van de werkgever in de zorgplicht daarbij als oorzaak in het niet valt. Dit is dus een strenge maatstaf. Verder geldt dat van bewust roekeloos handelen van een werknemer pas sprake is indien hij zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging van een roekeloos karakter van die gedraging daadwerkelijk bewust is geweest(vgl. HR 20 september 1996, ECLI:NL:HR: 1996:ZC2142). Van een gedraging met een roekeloos karakter is sprake indien de werknemer zich op dat moment gelet op de aanmerkelijke kans op verwezenlijking van het daardoor in het leven geroepen gevaar daarvan had behoren te weerhouden (vgl. HR 1 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB6175).

4.14.
Voor het aannemen van bewuste roekeloosheid heeft [ verweerders ] onvoldoende gesteld..
Niet in geschil is immers dat [ verzoeker ] ten val is gekomen door het tijdens het afbreken van de steiger leunen tegen een leuning die niet meer met veiligheidspinnen was gezekerd, een feit waarvan hij niet op de hoogte was. Niet valt in te zien waarom [ verzoeker ] zich
van het roekeloze karakter (van dit leunen) bewust had moeten zijn. De stellingen van [ verweerders ] ter zake - te weten dat [ verzoeker ] bekend was met alle veiligheidsvoorschrîften, regelmatig-op en. tijdens het werk blowde en zonder daartoe strekkende opdracht op de steiger werkzaam was - bieden daarvoor onvoldoende aanknopingspunten.

4.15.
Uit het voorgaande volgt dat de gevraagde verklaring voor recht zal worden toegewezen.

4.16.
Dit geldt echter niet door het door [ verzoeker ] gevorderde.voorschot van€ 10.000,-- op de reeds geleden schade. Hîj heeft, mede gelet op de betwisting door [ verweerster 4 ] en [ verweerders ], de door hem geleden schade vooralsnog onvoldoende onderbouwd. [ verzoeker ] heeft het gelaten bij stellingen aangaande zijn medische toestand (inclusief een al dan niet reeds ingezet revalidatietraiect], (mate van) arbeidsongeschiktheid en gebrek aan inkomsten, zonder deze stellingen op enigerlei wijze te onderbouwen, hetgeen wel op zijn weg had gelegen.

4,11.
In een deelgeschilprocedure dient de kantonrechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade lijdt, op de voet van artikel 1019aa lid I Rv, te begroten, Dat is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of
onterecht is ingesteld. Daarvan is, gelet ophet voorgaande, geen sprake. De kantonrechter zal daarom overgaan tot begroting van de redelijke kosten aan de zijde van [ verzoeker ] .

4.18.
[ verzoeker ] heeft zijn kosten aanvankelijk begroot op € 3.694,13, uitgaande van een uurtariefven € 225,00 exclusief btw, 12,5 uur aan werkzaamheden verricht door zijn gemachtîgde, .alsmede een bedrag van € 291,00 aan. griffierecht.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [ verzoeker ] gesteld dat het bedrag aan griffierecht € 81,00 moet bedragen en het totaalbedrag aan kosten dus begroot moet worden op € 3.484,13.

4.19.
[ verweerders ] heeft het gestelde aantal gewerkte uren betwist. Volgens haar was onderhavige zaak volkomen duidelijk op het moment dat deze door de huidige gemachtigde werd overgenomen van de vorige gemachtigde. [ verweerders ] acht de opgegeven 3 uur aan
dossierstudie dan ook teveel. De opgevoerde 3 uren voor het opstellen van het verzoekschrift acht [ verweerders ] eveneens te veel, nu er volgens [ verweerders ] veelal sprake is van herhaling en het overleggen van producties.

4.20.
[ verzoeker ] heeft dit verweer niet (gemotiveerd) weersproken. Derhalve acht de kantonrechter 3 uur in totaal redelijk voor de door [ verweerders ] bestreden werkzaamheden. Dit betekent dat de kantonrechter uitgaat van 9.5 uur gewerkte uren, betgeen leidt tot een
toewijsbaar totaal bedrag van € 2.667,38 inclusief btw en grifflerecht. Dit bedrag zal hierna worden toegewezen,

5.
De beslissing

De kantonrechter,

5.1,
verklaart voor recht dat [ verweerster 4 ] en [ verweerders ] jegens [ verzoeker ] hoofdelijk aansprakelijk zijn vóór het onder 2.2. genoemde arbeidsongeval van [ verzoeker ] en de door hem ten gevolge van dit ongeval geleden schade;

5.2.
begroot de kosten van deze procedure op € 2.667.38 en veroordeelt [ verweerster 4 ] en [ verweerders ] om deze binnen veertien dagen na betekening van de beschikking tegen.behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen op rekeningnummer [ bankrekeningnummer ] ten
name van Stichting Beheer Derdengelden Aarts Advocatuur te Uden,

Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2019.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2019/RBGEL-171019

Met dank aan de heer mr. J.N.R.M. Aarts Aarts Advocatuur B,V. voor het inzenden van deze uitspraak.