GHARL 280920
- Meer over dit onderwerp:
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2020/GHARL-280920
arrest
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Leeuwarden
Afdeling strafrecht
Parketnummer. 21-001345-19
Uitspraak d.d.: 28 september 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 28 februari 2019 met parketnummer
18-750025-18 in de strafzaak tegen
[ X ] .
geboren te [ geboorteplaats ] op [ geboortedatum ] , thans verblijvende in de [ PI ] te [ vestigingsplaats ] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van gekwalificeerde doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [ Y ] in haar vordering en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [ Z ] tot een bedrag van € 52.979,22, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.M. Bah, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van gekwalificeerde doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de benadeelde partij [ Y ] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, de vordering van de benadeelde partij [ Z ] toegewezen tot een bedrag van € 41.810,06, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsrnaatregel en deze vordering voor het overige afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen. omdat het op onderdelen tot andere beslissingen komt dan de rechtbank en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na aanpassing van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- renlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 6 februari 2018 te [ woonplaats ] , in de gemeente Sûdwest-Fryslán. J.A. [ Z 1 ] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet bij die [ Z 1 ] een touwstrop om de nek/hals aangebracht en/of (vervolgens) die touwstrop (enige tijd) strak aangetrokken. waardoor die [ Z 1 ] de adem werd ontnomen, ten gevolge waarvan die [ Z 1 ] is overleden, althans die [ Z 1 ] op enigerlei wijze heeft gewurgd, welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit. te weten afpersing (met geweld) en/of diefstal (met geweld en/of valse sleutel), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De beoordeling van het bewijs
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag kan worden bewezen en voert daartoe aan dat de verklaring van verdachte, te weten dat hij het slachtoffer heeft gedood uit zelfverdediging, niet aannemelijk is. Er zijn verschillende contra-indicaties voor het door verdachte geschetste scenario. Ook is het onaannemelijk dat het slachtoffer vrijwillig een overboeking van € 17.000,- heeft verricht. Gelet daarop, alsmede op het letsel van het slachtoffer dat voorafgaand aan de dood is ingetreden, moet sprake zijn geweest van afpersing dan wel diefstal met geweld en/of valse sleutel. De uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte en het ontbreken van een concrete en verifieerbare verklaring over de reden om het slachtoffer te doden, maakt dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat de doodslag is gepleegd met het oogmerk om de afpersing dan wel diefstal met geweld en/of valse sleutel voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte stelt zich op het standpunt dat de tenlastegelegde doodslag kan worden bewezen, maar dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag. Zij voert daartoe aan dat (I) het oorsprongsfeit, te weten de afpersing dan wel diefstal met geweld en/of valse sleutel, (2) de begunstiging / vergemakkelijking van dit oorsprongsfeit door de doodslag en (3) het oogmerk hierop niet kunnen worden bewezen. Voor een bewezenverklaring van het oorsprongsfeit is nodig dat verdachte de overboeking van € 17.000,- heeft verricht, dan wel dat hij het slachtoffer daartoe heeft gedwongen. Voor geweld en/of bedreiging met geweld door verdachte Îs echter onvoldoende bewijs.
Verdachte stelt dat het slachtoffer het bedrag van € 17.000,- vrijwillig heeft overgeboekt en dat dus geen sprake is van afpersing (met geweld) dan wel diefstal met geweld en/of valse sleutel (het oorsprongsfeit). Verdachte heeft verklaard dat hij op 6 februari 2018 in de ochtend naar de woning van het slachtoffer is gegaan met de intentie iets te regelen inzake de geldproblemen van [ Z ] (hierna: [ Z ] ). [ Z ] heeft, nadat diens vader was overleden, jarenlang kosteloos bij verdachte ingewoond. Verdachte was door zijn eigen financiële situatie op dat moment zelf niet in staat om [ Z ] te helpen en hoopte dat het slachtoffer de financiële middelen had om hem wel te helpen. Het slachtoffer was familie van [ Z ] , beheerde de erfenis van diens overleden vader en was bewindvoerder van [ Z ] . Verdachte nam plaats op een stoel in het kantoor van het slachtoffer en legde de financiële situatie van [ Z ] uit. Het slachtoffer ging zitten op zijn bureaustoel achter het bureau en ging op zijn computer bezig. Op een gegeven moment zei het slachtoffer tegen verdachte dat hij 'iets' voor [ Z ] had geregeld. Verdachte wist niet wat. Hij heeft van tevoren ook tegen het slachtoffer gezegd dat hij dat niet wilde weten. Dat was iets tussen [ Z ] en het slachtoffer. Verdachte was slechts tussenpersoon. Verdachte had niet verwacht dat het slachtoffer direct iets zou gaan regelen. Verdachte wist niet dat het slachtoffer ook een e-mail naar [ Z ] had gezonden. Verdachte heeft niets op de computer van het slachtoffer gedaan en hem niets gedicteerd. Nadat het slachtoffer tegen verdachte had gezegd dat hij 'iets' voor [ Z ] had geregeld. ontstond er een woordenwisseling tussen hen over de manier waarop het slachtoffer de erfenis van de overleden vader van [ Z ] heeft afgehandeld. Tijdens deze woordenwisseling heeft het slachtoffer verdachte aangevallen. Tegen deze aanval heeft verdachte zich verdedigd, waarbij hij het slachtoffer heeft gedood.
Het oordeel van het hof
Het hof gaat op grond van de in de voetnoten vermelde wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden. 1
Met betrekking tot de doodslag
Het aantreffen van hel lichaam
Op 6 februari 2018 werd in een woning aan de [ adres ] [ woonplaats ] in de gemeente Sûdwest-Fryslán, het levenloze lichaam aangetroffen van [ Z 1 ] (hierna: het slachtoffer). 2 Om de hals/nek van het slachtoffer zat een touw. Dit touw was door een, aan een uiteinde van het touw, geknoopte lus gehaald en zat met een schuivende lus strak om de hals/nek van het slachtoffer.3
Het touw
Op het touw werd op meerdere plaatsen DNA-materiaal aangetroffen, waarvan het DNA- profiel overeenkomt met dat van verdachte. Ook aan de binnenzijde van de knoop in het touw is DNA-materiaal aangetroffen, waarvan het DNA-profiel overeenkomt met dat van verdachte. 4
De doodsoorzaak
Uit de sectie blijkt dat het overlijden van het slachtoffer wordt verklaard door de gevolgen van de bij leven opgetreden inwerking van omsnoerend geweld op de hals (strangulatie).5
De verklaring van verdachte
Verdachte is op 6 februari 2018 in de ochtend naar de woning van het slachtoffer gegaan. Daar heeft hij een lus in een touw om de nek van het slachtoffer geplaatst en deze lus met beide handen een aantal malen strak getrokken totdat hij voelde dat het slachtoffer slap werd en door zijn benen zakte. Ondertussen hoorde verdachte dat het slachtoffer een raspend geluid maakte, waaruit bleek dat hij in ademnood verkeerde. Verdachte heeft de strakgetrokken lus om de nek van het slachtoffer laten zitten en is weggegaan.6
Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat verdachte op 6 februari 2018 het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd. Aldus kan de doodslag worden bewezen.
Met betrekking tot de gekwalificeerde doodslag
Vervolgens dient het hof de vraag te beantwoorden ofgekwalificeerde doodslag kan worden bewezen. Voor de beantwoording van deze vraag gaat het hof op grond van de in de voetnoten vermelde wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De reden van het bezoekvan verdachte aan hel slachtoffer
Verdachte heeft verklaard dat hij op 6 februari 2018 in de ochtend naar de woning van het slachtoffer is gegaan met de intentie iets te regelen inzake de geldproblemen van [ Z ] . 7
De eerdere verzoeken om geld
Verdachte en [ Z ] hebben het slachtoffer regelmatig e-mails gestuurd waarin hem om geld werd verzocht. Uit deze e-rnails blijkt dat het slachtoffer niet op deze verzoeken is ingegaan. E-mails van verdachte heeft het slachtoffer nooit beantwoord.8
Het overgeboekte geldbedrag
Toen het lichaam van het slachtoffer op 6 februari 2018 's avonds werd aangetroffen in de woning, die door hem deels werd gebruikt als werkruimte voor zijn accountantskantoor, stond de computer in de achterkamer nog aan. Voor het computerscherm lagen onder andere een Wereld pas van de Rabobank en een bankpasreader.9 Op deze computer zijn op 6 februari 2018 tussen 11:12 uur en 11:28 uur meerdere keren binnen de website van Rabobank Internetbankieren de pagina's bezocht voor het maken van een nieuwe betaalopdracht en het ondertekenen daarvan.10 Vanaf de bankrekening die op naam stond van "HABO Account - [ Z 1 ] "' (dit betreft de eenmanszaak van het slachtoffer) hebben op 6 februari 2018 met behulp van de Rabo Scanner en de Rabobankpas die eveneens op naam stond van "HABO Account - [ Z 1 ] " de volgende betaalopdrachten plaatsgevonden naar de bankrekening van [ Z ] : Om 11: 18 uur een bedrag van € I5.000,-, om 11:22 uur een bedrag van € 17.500,-, om 11:23 uur een bedrag van € 15.000,- en om 11:27 uur een bedrag van € 17.500,-. Deze betaalopdrachten waren alle mislukt omdat er onvoldoende saldo op de betreffende rekening stond. Om 11 :27 uur heeft met behulp van de Rabo Scanner en de Rabobankpas die op naam stond van "HABO Account -[ Z 1 ] " een geslaagde betaling van € 17.000,- plaatsgevonden naar de bankrekening van [ Z ] met de omschrijving "aanvulling erfenis [ Z 2 ] ". Deze betaling is gedaan vanaf de rekening die op naam stond van "Erven [ Z 2 ] eo [ Z 2 vrouw ]" (de ervenrekening van de overleden ouders van het slachtoffer), waarvan het slachtoffer de enige gemachtigde was.11 Het bedrag van € 17.000,- is op 6 februari 2018 om 11.27 uur bijgeschreven op de bankrekening van [ Z ] .12
De verzonden e-mail
Op 6 februari 2018 om 11 :33 uur is vanaf de computer van het slachtoffer een e-mail verzonden van het e-mailadres [ e-mailadres ] (het e-mailadres van het slachtoffer) naar het e-rnailadres [ Z ] (het e-mail adres van [ Z ] ). Het bericht had als onderwerp "Erfenis . [ Z 2 ] " en bevatte de volgende tekst 13
[ Z ] ,
Er is nog een nabetaling uit de erfenis van je vader gekomen. Ik heb besloten deze aan jou uit te keren. omdat ik van mening ben dat ik jou niet helemaal correct hebt behandeld tijdens de afwikkeling van de erfenis. Geertje hoeft dit dan ook niet te weten.
Ik wil dat je het bedrag splitst tussen jou en de heer [ X ] . Ik besef dat ik hem onheus heb bejegend toen jij bij hem woonde. De helft van dit bedrag is dus nog voor kost en inwoning. Ik vertrouw erop dat je dit eerlijk afhandelt.
Gr. Hans
Een zus van het slachtoffer heeft verklaard dat de schrijftaal van deze e-mail niet die van het slachtoffer was. Het slachtoffer zou kortere zinnen maken, het taalgebruik in de e-mail was veel eenvoudiger dan dat van het slachtoffer en het slachtoffer zou nooit afsluiten met "Gr. Hans". Hij zou altijd schrijven "met vriendelijke groet" en "Hans [ Z 1 ] " of "[ Z 1 ] ". Ook inhoudelijk klopt de e-mail niet. Het slachtoffer kon niet tegen oneerlijkheid, dus hij zou nooit schijven "niks tegen Geertje zeggen". Dat zou tegen zijn principes zijn geweest. 14 Ook de andere zus van het slachtoffer is ervan overtuigd dat die e-mail niet door het slachtoffer is geschreven. Vamvege de lange zinnen, de omstandigheid dat het slachtoffer altijd afsloot met "vriendelijke groeten", hij geen spelfouten maakte en het zijn taal niet is. Hij zou er ook nooit inzetten dat Geertje het niet hoefde te weten, Het slachtoffer was eerlijk en rechtvaardig en zou dat nooit zo doen.15 Ook de man van een zus van het slachtoffer heeft verklaard dat de e-mail niet door het slachtoffer is geschreven. Het slachtoffer schreef niet zo. Hij hield het altijd formeel en sloot niet af met "gr.' Zelfs op verjaardagskaarten schreef hij nog "met vriendelijke groet'. Hij schreef ook altijd zijn volledige naam, nooit alleen Hans.16
Het Nederlands Forensisch Instituut heeft een vergelijkend tekstonderzoek uitgevoerd, waarbij het bovengenoemde e-rnailbericht is vergeleken met e-rnailberichten die zijn verzonden vanuit de e-mailaccounts van respectievelijk het slachtoffer, [ Z ] en verdachte.
De conclusie is gebaseerd op de bevindingen van de taalkundige analyse en de statistische analyse en luidt als volgt:
- De kans op de bevindingen ten aanzien van de betwiste e-mail is klein als hypothese 1 waar is (de laatste e-mail is geschreven door het slachtoffer);
- De kans op de bevindingen ten aanzien van de betwiste e-mail is klein als hypothese 2 waar is (de laatste e-mail is geschreven door [ Z ] );
- De kans op de bevindingen ten aanzien van de betwiste e-mail is vrij groot als hypothese 3 waar is (de laatste e-mail is geschreven door verdachte).
Dit betekent: De bevindingen ten aanzien van de betwiste e-mail zijn waarschijnlijker onder hypothese 3 dan onder hypothese 1 .17
Het versturen van de voornoemde e-mail om 11.33 uur was de laatst geregistreerde gebruikersactiviteit op de computer van het slachtoffer. Het scherm van de computer van het slachtoffer wasom 11.43 uur in stand-bystand gegaan en het was zodanig ingesteld dat het na een periode van 10 minuten van inactiviteit werd uitgeschakeld.18
De afhandeling van de erfenis van [ Z 2 ]
De neef van het slachtoffer, [ Z 2 ] , had per testament bepaald dat het slachtoffer de bewindvoerder zou zijn van de afhandeling van diens erfenis. Er is onderzocht of de wijze van de afhandeling van de erfenis op juiste wijze is uitgevoerd. De conclusie van dit
onderzoek is dat de erfenis correct lijkt te zijn beheerd. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor misstanden in het beheer van het vermogen. Ook blijkt dat [ Z ] zijn deel uit de erfenis heeft verkregen. Van een nabetaling uit de erfenis is niet gebleken. 19
Het letsel van het slachtoffer
Bij de sectie op het lichaam van het slachtoffer zijn onder meer de volgende letsels geconstateerd. In de hals, onder de kaakrand en doorlopend tot in de nek, was een snoerspoor (letsel A). Op de voorzijde van de arm links was een blauwe onderhuidse bloeduitstorting (letsel C). Op de binnenzijde van de linker bovenarm, net onder de oksel, waren vijf min of meer op een rij gelegen vage blauwpaarse huidverkleuringen van onderhuidse bloeduitstortingen (letsels D). Op de binnenzijde van de rechter bovenarm, naast de oksel, waren meerdere vage blauwpaarse huidverkleuringen van onderhuidse bloeduitstortingen (letsels E). Deze letsels zijn nader onderzocht middels letseldatering. Uit dit onderzoek blijkt dat de letsels C en E waarschijnlijk enkele tientallen minuten tot meerdere tientallen minuten oud waren. Letsels A en D waren waarschijnlijk iets recenter, clat wil zeggen meerdere minuten tot enkele tientallen minuten oud. Het snoerspoor in de hals is bij leven ontstaan door de inwerking van uitwendig mechanisch omsnoerend geweld (strangulatie). De letsels op de armen zijn ontstaan door bij leven opgetreden inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld, zoals stoten, slaan of vallen. Eventueel kunnen deze letsels ook zijn ontstaan door uitwendig mechanisch samendrukkend geweld zoals stevig beetpakken. Laatstgenoemde letsels hebben geen rol van betekenis gespeeld bij het intreden van de dood.20
De overwegingen van het hof
Bij de beantwoording van de vraag of de tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag kan worden bewezen stelt het hof het volgende voorop.
De kern van deze strafbaarstelling betreft een doodslag die in een onmiddellijk verband staat met een ander strafbaar feit (connexiteit), zowel in causaal opzicht als wat betreft het tijdstip van de feiten: het andere feit (het oorsprongsfeit), in dit geval de afpersing (met geweld) dan wel diefstal met geweld en/of valse sleutel, moet de doodslag in zo'n mate vergezellen of volgen. dan wel hieraan voorafgaan dat het geacht kan worden één geheel ervan uit te maken met als nadere beperking van de reikwijdte van de strafbaarstelling het specifiek (bijkomende) oogmerk van verdachte dat de doodslag is gericht op het voorbereiden, gemakkelijk maken van of - kort gezegd - straffeloosheid verzekeren voor dat andere feit.
Verdachte stelt dat het slachtoffer het bedrag van € 17.000,- vrijwiilig heeft overgeboekt en dat dus geen sprake is van afpersing (met geweld) clan wel diefstal met geweld en/of valse sleutel (het oorsprongsfeit). Het hof is van oordeel dat het door verdachte geschetste scenario wordt weersproken door de hierboven genoemde bewijsmiddelen en ovenveegt daartoe het volgende.
Op 6 februari 2018 om 11:27 uur is een geldbedrag van € 17.000,- overgeboekt van de ervenrekening van de overleden ouders van het slachtoffer naar de bankrekening van [ Z ] . Daarvoor zijn verschillende pogingen gedaan om geldbedragen over te boeken vanaf de zakelijke bankrekening van het slachtoffer naar de bankrekening van [ Z ] . Het hof acht het volstrekt onaannemelijk dat het slachtoffer deze handelingen vrijwillig heeft verricht. Het is niet logisch dat het slachtoffer, een boekhouder, vier keer zou hebben geprobeerd om geld over te boeken vanaf een rekening waarop onvoldoende saldo stond. Verder blijkt uit het dossier dat het slachtoffer in het verleden niet bereid was om [ Z ] financieel in verdergaande mate te steunen dan de ruimte die het testament van diens overleden vader hem als executeur/bewindvoerder gaf. Er is geen enkele aanleiding waarom dit op 6 Februari 2018 anders zou zijn. Uit het dossier blijkt dat [ Z ] zijn deel uit de erfenis al had gekregen en dat geen sprake was van een nabetaling uit die erfenis. Bovendien is het onaannemelijk dat het slachtoffer dan een geldbedrag zou overmaken van de ervenrekening van zijn eigen ouders. Hiermee zou hij namelijk niet alleen zichzelf, maar ook zijn zussen benadelen.
Het hof stelt vast dat bij het slachtoffer, naast het letsel dat zeer kort voor het intreden van de dood is ontstaan, ook letsel is geconstateerd dat in tijd bezien (iets) eerder is ontstaan, te weten bloeduitstortingen op de voorzijde van de linker arm en op de binnenzijde van de rechter bovenarm. Er is dus voorafgaand aan de dood geweld op hem toegepast.
Nu het onaannemelijk is dat het slachtoffer de overboeking vrijwillig heeft verricht, er voorafgaand aan de dood geweld op hem is toegepast en in aanmerking genomen dat verdachte op dat moment in de woning aanwezig was met de intentie om iets te regelen
inzake de geldproblemen van [ Z ] , acht het hof bewezen dat verdachte door middel van geweld het slachtoffer heeft gedwongen om de overboeking te verrichten, Aldus acht het hof afpersing met geweld bewezen.
Anders dan de rechtbank acht het hof niet bewezen dat verdachte de overboeking heeft verricht en zich dus schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en/of valse sleutel. Hiervoor ontbreekt het bewijs. Voor de overboeking is gebruik gemaakt van de bankpas en bankpas reader van het slachtoffer. Hiervoor moet een pincode zijn gebruikt. Niet is gebleken dat verdachte deze pincode heeft verkregen. Ook is op de bankpasreader alleen DNA-materiaal van het slachtoffer zelf aangetroffen en niet tevens DNA-materiaal van verdachte. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Zes minuten na de overboeking van het geldbedrag is vanaf de computer van het slachtoffer de eerder genoemde e-mail verzonden. Dit betreft de laatste gebruikersactiviteit op de computer van het slachtoffer.
Het hof acht bewezen dat deze e-mail door verdachte is geschreven, Het hof wijst daarbij op de verklaringen van de zussen en de zwager van het slachtoffer, de uitkomst van het vergelijkend tekstonderzoek en de omstandigheid dat de inhoud van de e-mail niet klopt, nu de afhandeling van de erfenis van de vader van [ Z ] reeds op juiste wijze had plaatsgevonden en van een nabetaling uit die erfenis niet is gebleken.
Naar het oordeel van het hof heeft verdachte met deze e-mail een verklaring willen geven voor het overgeboekte geldbedrag en aldus de schijn willen wekken dat de overboeking vrijwillig door het slachtoffer was verricht, zodat hij daar niet zelf van zou worden verdacht.
Vlak voor of na het verzenden van de e-mail heeft de doodslag plaatsgevonden. Het hof acht, op basis van alle bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, alsmede op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte bewezen dat deze doodslag is gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren. Aldus acht het hof gekwalificeerde doodslag bewezen.
Bewezen verklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 februari 2018 te [ woonplaats ] , in de gemeente Sûdwest-Fryslán, [ Z ] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers beeft verdachte met dat opzet bij die [ Z ] een touwstrop om de nek/hals aangebracht en vervolgens die touwstrop enige tijd strak
aangetrokken, waardoor die [ Z ] de adem werd ontnomen, ten gevolge waarvan die [ Z ] is overleden, welke doodslag werd voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten afpersing met geweld en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard. zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid eu/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Strafbaarheid van de verdachte
Noodweerexces
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte stelt zich met betrekking tot de doodslag op het standpunt dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake is van noodweerexces. Verdachte stelt dat er. nadat het slachtoffer tegen hem had gezegd dat hij iets voor [ Z ] had geregeld, een woordenwisseling tussen hen heeft plaatsgevonden. Tijdens deze woordenwisseling heeft het slachtoffer verdachte tegen zijn rug geduwd, waardoor hij in de hal van de woning terecht kwam. Daarna klemde het slachtoffer een arm om de nek van verdachte. Door deze nekklem raakte verdachte helemaal in paniek. Op een gegeven moment trok het slachtoffer een touw met daarin een lus over het hoofd van verdachte. Hierdoor voelde verdachte een doodsangst. Hij heeft zich uit de nekklem van het slachtoffer geworsteld, zijn hoofd uit de lus van het touw gehaald en deze om de nek van het slachtoffer gelegd. Daarna heeft verdachte het touw een aantal keer aangetrokken totdat het slachtoffer slap werd en door zijn benen zakte. De reden dat verdachte zo heftig reageerde komt doordat hij in zijn jeugd verschillende keren bijna is gestikt, hetgeen hij als zeer traumatisch heeft ervaren.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat het beroep op noodweerexces moet worden verworpen, omdat het door verdachte geschetste scenario aantoonbaar onjuist is. Het is in strijd met de verklaringen van getuigen, de persoon van het slachtoffer en de uitkomst van het sporenonderzoek. Er was dus geen sprake van een wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen.
Het oordeel van het hof
Artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht luidt:
I. Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf: eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
2. Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.
Bij de beoordeling van het beroep op noodweerexces stelt het hof het volgende voorop.
Indien door of namens de verdachte een beroep op noodweer, noodweerexces of putatieve noodweer is gedaan, moet de rechter een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer. Dan zal hij moeten onderzoeken of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer is voldaan. Bij de beoordeling van het beroep kunnen nauwkeurige en consistente feitelijke vaststellingen van belang zijn, waarbij de rechter de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag leggen. Indien de rechter het beroep verwerpt. dient hij duidelijk te maken of hij de door of namens de verdachte aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aannemelijk geworden acht, dan wel of die toedracht het beroep niet kan doen slagen (HR 22 maart 2016, ECLl:NL:HR:2016:456).
Zoals bij de beoordeling van het bewijs reeds is overwegen is het hof van oordeel dat het door verdachte geschetste scenario, namelijk dat het slachtoffer het bedrag van € 17.000,- vrijwillig heeft overgeboekt en dat er daarna een woordenwisselingis ontstaan, waarna het slachtoffer verdachte heeft aangevallen, wordt weersproken door de genoemde bewijsmiddelen. Het hof acht bewezen dat de door verdachte gepleegde doodslag in een onmiddellijk verband staat met de daarvoor door hem gepleegde afpersing met geweld en is gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren. Daarmee acht het hof de door verdachte aan het beroep op noodweerexces ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aarmemelijk geworden. Reeds daarom verwerpt het hof het beroep op noodweerexces.
Toerekenbaarheid
Voorts heeft het hof kennis genomen van de Pro Jusritla-rapportage van aanvullend psychiatrisch onderzoek d.d. 4 april 2020 en de Pro Justitia-rapportage van aanvullend psychologisch onderzoek d.d. 8 april 2020. Tijdens deze onderzoeken zijn geen
aanwijzingen gevonden voor enige ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte, noch ten tijde van de onderzoeken, noch ten tijde van het bewezen verklaarde.
Het hof rekent op grond van de over verdachte uitgebrachte rapportages het bewezenverklaarde volledig aan hem toe.
Nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, is verdachte strafbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gekwalificeerde doodslag. Hij heeft het slachtoffer eerst in zijn eigen woning met geweld afgeperst en vervolgens van het leven beroofd door hem met een touwstrop te wurgen. Hiermee heeft hij het slachtoffer zijn meest wezenlijke bezit, namelijk zijn leven, ontnomen. Aannemelijk is dat het slachtoffer tijdens zijn laatste momenten doodsangsten moet hebben uitgestaan. Daarnaast heeft verdachte een groot en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer, die hiermee hun leven lang geconfronteerd zullen blijven. Dit blijkt onder meer uit de verklaring van de zussen van het slachtoffer, die ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep door het nichtje van het slachtoffer is voorgelezen. Zij voelen zich eenzaam omdat het slachtoffer, met wie zij goed contact hadden, er niet meer is. Ook zijn zij verdrietig omdat hem niet alleen het leven is afgenomen, maar ook zijn levenswerk, te weten zijn eigen accountantskantoor. Het doet hen veel pijn te beseffen hoe bang het slachtoffer moet zijn geweest voordat hij overleed. Tot slot heeft dit feit ook een schok teweeggebracht in de maatschappij en gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt.
Alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur kan tot adequate vergelding leiden van al het leed dat verdachte heeft veroorzaakt.
Gekwalificeerde doodslag behoort tot de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Evenals bij moord heeft de wetgever dit delict met de zwaarst mogelijke straf bedreigd, te weten een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste dertig jaren. In de strekking van de wetsbepaling van gekwalificeerde doodslag ligt het ernstige morele verwijt van de wetgever besloten dat het leven van een ander welbewust wordt opgeofferd uit zelfzucht en/of financieel gewin.
Het hof heeft hiervoor reeds overwogen dat het hof verdachte het bewezenverklaarde volledig toerekent. Op grond hiervan is er dan ook geen aanleiding om ten gunste van verdachte af te wijken van hetgeen de rechtbank aan verdachte heeft opgelegd.
Net als de rechtbank rekent het hof verdachte zwaar aan dat hij maandenlang elke betrokkenheid bij de dood van het slachtoffer heeft ontkend. Pas toen het politieonderzoek al ver was gevorderd, bekende hij voor het eerst dat hij het slachtoffer had gedood.
Daardoor hebben de nabestaanden nodeloos lang in onzekerheid verkeerd.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf van 16 jaar passend en geboden is. Het hof zal die straf dan ook aan verdachte opleggen, met aftrek van voorarrest.
Vordering van de benadeelde partij [ Z ]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 52.979,22. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 41.810,06. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De vordering bestaat uit een bedrag van € 37.979,22 ter vergoeding van materiële schade en€ 15.000,- ter vergoeding van immateriële schade in de vorm van shockschade, beide bedragen vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Het bedrag van de materiële schade bestaat uit het bedrag dat van de rekening van het slachtoffer is overgemaakt (€ 17.000,-), de kosten van de uitvaart ( € 1.946,98 voor de nota van de uitvaartvereniging. € 363,08 voor de nota van de uitvaartbegeleider en de offerte van € 18.669,16 voor het grafmonument).
De verdediging heeft wat betreft de materiële schade verzocht om het bedrag voor de kosten van het grafmonument te matigen. Voor wat betreft de immateriële schade heeft de verdediging zich aan het oordeel van het hof gerefereerd. Tot slot heeft de verdediging het hof verzocht om de duur van de maximale termijn van de gijzeling bij de schadevergoedingsrnaatregel op nihil te stellen, dan wel te matigen, om te voorkomen dat de gijzeling zal leiden tot een extra lange detentie.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de kosten van het grafmonument overweegt het hof het volgende.
Maatstaf voor de berekening van kosten van lijkbezorging. waaronder de kosten voor een gedenkmonument, is dat deze kosten - gelet op de omstandigheden van de overledene - qua aard en omvang redelijk zijn. Relevante omstandigheden daarbij zijn de wens of de vermoedelijke wens van de overledene, alsmede zijn maatschappelijke standaard en zijn inkomens- en vermogenspositie. Het hof acht de gevorderde kosten voor het grafmonument redelijk.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof acht het illusoir dat de verdachte. aan wie een zeer langdurige gevangenisstraf zal worden opgelegd, in staat zal zijn binnen redelijke termijn aan zijn verplichtingen te voldoen. Daarmee zou de normaliter de op te leggen gijzeling. die immers is bedoeld als
drukmiddel voor betalingsonwilligen, een punitief karakter krijgen. Dat acht het hof niet passend in verdachtes situatie. Daarom wordt bepaald dat bij gebreke aan betaling van het aan de Staat te betalen bedrag slechts één dag gijzeling zal worden toegepast.
Vordering van de benadeelde partij [ Y ]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 37.979,22. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof stelt vast dat de door de benadeelde partij [ Y ]gevorderde schade overeenkomt met de door de benadeelde paltij [ Z ] gevorderde materiële schade. Uit de verklaring van erfrecht die zich in het cIossier bevindt blijkt dat [ Z ] de vereffenaar en gevolmachtigde is van de nalatenschap van het slachtoffer. [ Z ] is derhalve gerechtigd om namens de erven van het slachtoffer de schade te vorderen. Nu de vordering van de benacleelde partij [ Z ] reeds door het hof is toegewezen, heeft de benadeelde partij [ Y ] geen belang meer bij toewijzing van haar vordering,
Haar vordering zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f. 63 en 288 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten lastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid. van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd n iet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [ Z ]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [ Z ] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 52.979,22 (tweeënvijftigduizendnegenhonderdnegenenzeventig euro en tweeëntwintig cent) bestaande uit € 37.979,22 (zevenendertigduizend negenhonderdnegenenzeventig euro en tweeëntwintig cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdaturn tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [ Z ] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 52.97922 (tweeënvijftigduizend negenhonderdnegenenzeventig euro en tweeëntwintig cent) bestaande uit € 37.979,22 (zevenendertigduizend negenhonderdnegenenzeventig euro en tweeëntwintig cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdaturn tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor cle materiële en de immateriële schade op 6 februari 2018.
Vordering van de benadeelde partij [ Y ]
Verklaart de benadeelde partij [ Y ] niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoed ing.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema. voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. L.G. Wijrna, raadsheren.
in tegenwoordigheid van mr. K.R. Starreveld. griffier,
en op 28 september 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
1 Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2 Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 februari 2018 (pag. 1171 e.v.).
3 Een proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 16 mei 2018 (pag. 141 e.v.) .
4 Schriftelijke bescheiden, te weten een deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) d.d. :20 februari 2018 (pag. 348 e. v.), een deskundigenverslag van het NFI d.d. 12 april 2018 (pag. 362 e. v.), een deskundigen verslag van het NFI d.d. 1 mei 2018 (pag. 368 e. v.) en een deskundigen verslag van het NFI d.d. 26 september 20 18 (nagezonden). alle opgemaakt door dr. [ W ] , NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA.
5 Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenverslag van het NFI d.d. 20 juni 2018, met nummer 2018.02.08.088. opgemaakt door dr. [ B ] , arts en patholoog (pag. 382 e.v.)
6 De verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzittingen van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland d.d. 7 februari 2019 en 14 februari 2019, zoals neergelegd in het proces- verbaal van die terechtzittingen.
7 De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 september 2020, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
8 Schriftelijke bescheiden, zijnde uitdraaien van e-rnailberichten (pag. 1251 e. v.).
9 Een proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 16 mei 2018 (pag. 141 e.v.).
10 Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 februari 2018 (pag. 1537 e.v.). 11 Een proces-verbaal van bevindingen "FIN-002-01 antwoord Rabobank 5 en 6 februari 2018" d.d. I maart 2018 (pag. 1539 e. v.).
12 Een proces-verbaal van bevindingen financieel onderzoek naar [ Z ] (pag. 2262 e.v.),
13 Een proces-verbaal d.d. 9 februari 2018 (pag. 1187 e.v.) en een proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 februari 2018 (pag. 1537 e.v.)
14 Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 15 maart 2018 (pag. 1243 e. v.), inhoudende de verklaring van [ Z ] .
15 Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 maart 2018 (pag. 1374 e.v.), inhoudende de verklaring van [ Z 1 ] .
16 Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 maart 2018 (pag. 1395). inhoudende de verklaring van [ Y ] .
17 Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het NFI d.d. 16 juli 2018, met nummer 2018.02.08.088. opgemaaktdoor dr. [ C ] NFI-deskundige voor spraak- en taal onderzoek (nagezonden).
13 Een proces-verbaal d.d. 18 september 20 18 (nagezonden).
19 Een proces-verbaal van bevindingen financieel onderzoek [ X ] d.d.. 9 juli 2018 (pag. 2065 e.v.).
20 Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigen verslag van het NFI, d.d, 20 juni 2018, met nummer 20 18.02.08.088, opgemaakt door dr. [ B ] , arts en patholoog (pag. 382 e.v.)
Met dank aan de heer mr. N.T.G. Greven, Keuning Letselschade Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2020/GHARL-280920