Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGLD 100921

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2021/RBGLD-100921

Vonnis

RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Nijmegen

zaakgegevens 7377220 \CV EXPL 18-4756 \ 701 \ 456

uitspraak van 10 september 2021
vonnis

in de zaak van

[ eiser ]
wonende te [ woonplaats ]
eisende partij
gemachtigde mr. G.J. Knotter

tegen

1. de besloten vennootschap Hyster-Yale Nederland B.V.
gevestigd te Nijmegen
2. de vennootschap naar buitenlands recht
Zürich Insurance plc.
(mede) gevestigd te 's-Gravenhage
gedaagde partijen
gemachtigde mr. R. Gruben

Partijen worden hierna wederom [ eiser ] en Hyster, respectievelijk Zürich, genoemd.

1.
De procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 april 2021 en de daarin genoemde processtukken
- de akte uitlating deskundige van Hyster en Zürich met producties
- de antwoordakte uitlating deskundige van [ eiser ] met producties.

2.
De verdere beoordeling van het geschil

2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen in het tussenvonnis van 21 april 2021. Hij komt naar aanleiding van het e-mailbericht en de daarbij gevoegde brief van 14 mei 2021 van de in dat vonnis benoemde deskundige echter wel terug op zijn beslissing tot benoeming van een arbeidsdeskundige voor het instellen van het onderzoek en ter beantwoording van de in dat vonnis onder de beslissing opgenomen vragen. De eerder benoemde deskundige heeft immers in voormeld e-mailbericht meegedeeld zich niet bekwaam te achten om de opdracht uit te voeren en heeft op grond daarvan geadviseerd voor het onderzoek een gespecialiseerd en geregistreerd ergonoom in te schakelen.

2.2.
Partijen zijn bij brief van de griffier van 4 juni 2021 op de hoogte gesteld van voormelde brief van de benoemde deskundige en zijn verzocht zich bij akte over de benoeming van een ergonoom als deskundige uit te laten.

2.3.
Hyster en Zürich hebben hierop verzocht om mevrouw [ A ] (verder: [ A ]), ergonoom MSc en registerarbeidsdeskundige van Bureau Terzet als deskundige te benoemen, die reeds aan Hyster en Zürich te kennen heeft gegeven bereid te zijn zodanig onderzoek, in samenspraak met de als adviseur optredende heer drs. [ B ] (verder: [ B ]), ergonoom, registerarbeidsdeskundige en gerechtelijk deskundige, te verrichten. Hyster en Zürich hebben gepersisteerd bij de door hen in de antwoordakte van 5 maart 2021 gemaakte opmerkingen ten aanzien van de door [ eiser ] voorgestelde deskundigen.

2.4.
[ eiser ] heeft in reactie hierop gewezen op de door hem als productie 15 overgelegde brief van Terzet, waarin Terzet aan haar relaties van het pensioen van [ B ] op de hoogte heeft gesteld. Aangezien [ B ] inmiddels daadwerkelijk met pensioen is en uit voormelde brief niet volgt dat onderzoeken in het kader van een deskundigenbericht nog steeds door [ B ], als assistent, samen met [ A ] worden verricht, in combinatie met het gegeven dat uit het door Hyster en Zürich als productie 5 bij akte uitlating deskundige overgelegde e-mailbericht van 7 juni 2021 niet duidelijk wordt welke specifieke ervaring [ A ] in vergelijkbare onderzoeken en/of rapporten heeft en dit evenmin blijkt uit haar profiel-omschrijving op de website van Terzet, is [ eiser ] van mening dat [ A ] niet tot deskundige zou moeten worden benoemd. Verder heeft [ eiser ] gepersisteerd bij benoeming van een van de door hem voorgestelde deskundigen. Hij heeft in dit verband aangevoerd dat voor de door hem voorgestelde deskundige, mevrouw [ C ], hetzelfde geldt als wat voor [ A ] geldt en dat het door Hyster en Zürich geuite bezwaar tegen de heer [ D ], de weinig kritische houding, niet afdoet aan diens specifieke deskundigheid.
Tot slot heeft [ eiser ] opgemerkt dat het bezwaar tegen een ergonoom, verbonden aan VHP, en dan met name de mevrouw [ E ] of de heer [ F ], in verband met het gegeven dat zij met regelmaat als adviseur van de ondernemingsraad van Hyster optreden en daardoor niet onafhankelijk zouden zijn, in feite tot aanbeveling strekt voor de benoeming van een van hen tot deskundige. Degenen die namens VHP de ondernemingsraad hebben geadviseerd, welk advies betrekking heeft (gehad) op verbetering/verandering van arbeidsomstandigheden bij Hyster, hebben immers (voor)kennis van de arbeidsomstandigheden bij Hyster en kunnen uit dien hoofde, hetzij uit eigen waarneming, hetzij op basis van eerder verkregen informatie, hun onderzoek verrichten. [ eiser ] heeft daarbij opgemerkt dat Hyster en Zürich overigens niet hebben gesteld dat genoemde personen het onderzoek niet onafhankelijk zouden kunnen uitvoeren.

2.5.
De kantonrechter is, gelet op de laatste opmerking van [ eiser ] en mede gelet op de omstandigheid dat de werkomstandigheden op de werkplek van [ eiser ] na diens vertrek ingrijpend zijn gewijzigd, van oordeel dat, zoals namens [ eiser ] is betoogd, benoeming van een van genoemde personen van VHP in dit specifieke geval inderdaad tot aanbeveling strekt. In het kader hiervan is contact opgenomen met de heer [ F ], die desgevraagd heeft verklaard een benoeming tot deskundige in deze procedure te willen aanvaarden. De deskundige heeft daarbij op voorhand aangegeven dat hij het van belang acht dat Hyster documentatie beschikbaar heeft met betrekking tot RI&E, PAGO/PMO en voorlichting en instructie omdat dit Arbo wettelijke vereisten zijn.

2.6.
Aan de hand van de opgave van de deskundige, die daarbij is uitgegaan van ongeveer acht dagen werk, wordt het voorschot op zijn loon, reis- en onkosten, inclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting, bepaald op € 13.784,32. Dit bedrag dient door Hyster en Zürich aan de griffier te worden betaald, waarbij geldt dat Hyster en Zürich op 7 mei 2021 reeds het voorschot ten behoeve van de eerder benoemde deskundige ten bedrage van € 8.385,-- hebben voldaan, zodat thans nog aan (aanvullend) voorschot dient te worden betaald een bedrag van € 5.399,32.

2.7.
Voor de overzichtelijkheid worden hieronder bij de beslissing de eerder in het tussenvonnis van 5 maart 2021 aan de destijds benoemde deskundige gestelde vragen nogmaals opgenomen.

2.8.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden..

3.'
De beslissing

De kantonrechter

3.1.
Beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:

Over de aard van het werk en ergonomie

a. Kunt u zo uitgebreid mogelijk beschrijven waaruit de werkzaamheden en de werkomstandigheden van betrokkene bij Hyster Yale in de periode 2001-2012 hebben bestaan? Kunt u hierbij onderscheid aanbrengen in het aantal uur dat betrokkene per week aan elk van deze werkzaamheden heeft besteed? Kunt u ook aandacht besteden aan de mate van afwisseling van de verschillende werkzaamheden?
b. Kunt u daarbij onderzoeken en rapporteren in welke mate de aard van de werkzaamheden en de werkomstandigheden na 2012 zijn gewijzigd?
c. Kunt u aangeven wat de belastende werking van deze werkzaamheden was? Kunt u hierbij aandacht besteden aan de verschillende werkzaamheden apart en het totaal van de werkzaamheden?
d. Kunt u vermelden of, en zo ja, in welke periode er sprake is geweest van hand-arm schouder-rug belastende werkzaamheden, waarbij sprake is geweest van repeterende werkzaamheden, dan wel werkzaamheden die langdurig in een statische omstandigheid moesten worden verricht? Kunt u dit alles zo uitgebreid mogelijk beschrijven?
e. Zijn er, vanuit uw vakgebied, normen of standaarden waarop u uw onderzoek heeft gebaseerd? Zo ja, welke en welke zijn op basis daarvan uw conclusies?

Over de onderzoeksopzet

f. Wilt u uw onderzoek zodanig inrichten dat u deze vragen kunt beantwoorden op basis van: - uw eigen onderzoek, mede aan de hand van een bedrijfsbezoek, in het bijzijn van partijen; - de zienswijze van betrokkene; - de schriftelijke en mondelinge informatie en de zienswijze van Hyster-Yale met betrekking tot de aard van de specifieke werkzaamheden van betrokkene;
- de processtukken;
- de filmopnamen van (een deel van) het werk.
g. Wilt u (advocaten van) partijen in de gelegenheid stellen tot het maken van vragen en opmerkingen op uw conceptrapportage?
h. Welke andere feiten of omstandigheden, gebleken uit het onderzoek, kunnen van belang zijn voor een goed begrip van de zaak?

3.2.
benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
K. [ F ], registerergonoom werkzaam bij VPH Human Performance
Huijgensstraat 13a
2515 BD Den Haag
T: +31 6 5181 3536 :
E: keespeereboom@vhp.nl

3.3.
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden;

3.4.
bepaalt dat Hyster binnen twee weken na datum van dit vonnis kopieën van de processtukken aan de rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Nijmegen, postbus 9030, 6800 EM Arnhem toestuurt;

3.5.
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op € 13.784,32 (incl. btw) en bepaalt dat Hyster dit bedrag, verminderd met het reeds op 7 mei 2021 door hen betaalde voorschotbedrag van € 8.385,-- nog dient te betalen het (aanvullend voorschot-)bedrag van € 5.399,32 en wel binnen twee weken na datum van dit vonnis door voldoening van de nota die het Landelijke Dienstencentrum zal toesturen;

3.6.
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van dit voorschot de deskundige hiervan in kennis stelt en dat de deskundige pas dan met het onderzoek hoeft te beginnen;

3.7.
bepaalt dat de deskundige binnen twee weken nadat hij bericht heeft gekregen dat het voorschot is betaald met de partijen een afspraak moet hebben gemaakt voor een datum en tijdstip waarop het onderzoek zal plaatsvinden en die datum aan de rechtbank moet hebben doorgegeven, tenzij een dergelijke afspraak vanwege de aard van het onderzoek naar het oordeel van de deskundige niet nodig is;

3.8.
bepaalt dat als een partij of de deskundige de aldus afgesproken datum voor het onderzoek wil wijzigen, die partij of de deskundige daartoe een schriftelijk gemotiveerd verzoek moet doen aan de griffie van de rechtbank, met afschrift aan de andere betrokkenen;

3.9.
bepaalt dat de deskundige zich met vragen over het onderzoek kan wenden tot de kantonrechter mr. P.J. Wiegman;

3.10.
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat uit het rapport moet blijken dat aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding van de inhoud van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken;

3.11.
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk en ondertekend conceptrapport in drievoud inlevert ter griffie van deze rechtbank voor 1 november 2021, waarna schriftelijk nadere instructies van de rechtbank volgen over de indiening van het definitieve rapport en de declaratie van de deskundige;

3.12.
verwijst de zaak naar de rolzitting van vier weken na de datum waarop het definitieve rapport ter griffie is ingeleverd voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de kant van [ eiser ] of voor bepaling datum vonnis;

3.13.
houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. P.J. Wiegman en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2021.

Met dank aan de heer mr. G.J. Knotter, Wout van Veen Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2021/RBGLD-100921