Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOVE 250122

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2022/RBOVE-250122

Eerder al op het LSA Letselschade Magazine, nu ook op rechtspraak.nl ECLI:NL:RBOVE:2022:286

beschikking

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats

Zaaknummer : 9573285 \ EJ VERZ 21-451

Beschikking van de kantonrechter van 25 januari 2022

in de zaak van

Werknemer,
wonende te [locatie],
verzoekende partij, verder te noemen Werknemer,
gemachtigde: mr. [naam], advocaat te [locatie],

tegen

1. de rechtspersoon Verzekeraar,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap Werkgever,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Dedemsvaart,
verwerende partijen, verder te noemen Verzekeraar respectievelijk Werkgever, gemachtigde: mr. A.N.L. de Hoogh, advocaat te Utrecht.

1. De procedure

1.1. Werknemer heeft bij de rechtbank een verzoekschrift ex artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) ingediend. Dit verzoekschrift is ontvangen op 11 augustus 2021.

1.2. Werknemer heeft bij brief van 1 september 2021 verzocht de (verouderde, want in het verleden gehanteerde) namen van de verwerende partijen in het verzoekschrift te wijzigen in die zoals deze hierboven zijn vermeld.

1.3. Verzekeraar en Werkgever hebben gezamenlijk een verweerschrift ingediend dat is ontvangen op 5 november 2021.

1.4. De mondelinge behandeling van het verzoekschrift is geweest op 11 november 2021. Daarbij is Werknemer verschenen met zijn gemachtigde. Voor Verzekeraar en Werkgever is de gemachtigde verschenen, samen met [naam], operationeel directeur van Werkgever.

1.5. Aan het begin van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank, na partijen daarop te hebben gehoord, bij mondeling vonnis van 11 november 2021 het verzoek in de stand waarin het zich bevindt op de voet van artikel 71 lid 2 Rv verwezen naar de kantonrechter. Dat heeft de rechtbank gedaan omdat de zaak primair en materieel gaat om de aansprakelijkheid van de werkgever voor een Werknemer overkomen arbeidsongeval en de vordering jegens de werkgever is gebaseerd op artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek. De zaak betreft daarmee een arbeidsovereenkomst en daarom is de kantonrechter wettelijk exclusief bevoegd. Zoals ter zitting is komen vast te staan, speelt er wat betreft Verzekeraar als verzekeraar geen dekkingsverweer wanneer de werkgever aansprakelijk wordt geoordeeld.

1.6. Aansluitend op deze verwijzing heeft de behandelend rechter de behandeling van de zaak als kantonrechter ter hand genomen en onmiddellijk zitting bepaald, waarna de mondelinge behandeling is voortgezet.
1.7. Ten slotte heeft zij beschikking bepaald op vandaag.

2. Het geschil

2.1. Het verzoek
Werknemer vraagt om voor recht te verklaren dat Verzekeraar volledig aansprakelijk is voor de door hem geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het arbeidsongeval. Verder vraagt Werknemer om de kosten van de deelgeschilprocedure te begroten op € 5.130,40 en om Verzekeraar te veroordelen tot betaling van dit bedrag aan hem, te vermeerderen met het betaalde griffierecht.

2.2. Het verweer
Werkgever heeft de onbevoegdheid van de rechtbank ingeroepen en voorts het formele verweer gevoerd dat de zaak zich niet leent voor de deelgeschilprocedure omdat de feiten niet vaststaan vanwege verschillende verklaringen van Werknemer, die ofwel achteraf door hemzelf zijn gewijzigd ofwel door anderen zijn weersproken, gelet op verklaringen jegens de arbeidsinspecteur. Verder vindt Werkgever dat het verzoek op inhoudelijke gronden moet worden afgewezen.

2.3. Hoe het verzoek moet worden begrepen
Het verzoek is expliciet op art. 7:658 BW gegrond. Uit de slotconclusie van het verzoekschrift zou misschien de indruk kunnen ontstaan dat Werknemer zijn aansprakelijkheidspijlen niet op zijn werkgever maar rechtstreeks op diens verzekeraar richt. Het verzoek is echter, zoals bij de verwijzing naar de kantonrechter ook is overwogen, evident aan het adres van de werkgever gericht en deze heeft het getuige haar verweer ook op die manier opgevat. De kantonrechter zal het verzoek daarom allereerst op die manier verstaan.

3. De (verdere) beoordeling
Samenvatting
De werkgever van Werknemer is niet aansprakelijk voor de materiële en immateriële schade van Werknemer als gevolg van het arbeidsongeval. Er is namelijk geen sprake van een tekortschieten van de werkgever in haar zorgplicht. Ook is er in de situatie waarin de werkgever aan de zorgplicht heeft voldaan geen sprake van een handeling van Werknemer waarmee de werkgever rekening had moeten houden of die zij had kunnen voorzien. Gezien het motief waarmee Werknemer zich heeft losgekoppeld van de veiligheidslijn en de omstandigheden waaronder hij dat heeft gedaan, treft de werkgever geen verwijt voor het ongeval. De schade is het gevolg van bewust roekeloos handelen van Werknemer en moet voor zijn rekening blijven.

3.1. Wat is er gebeurd?
Werknemer, in dienst van Werkgever, was op woensdag 6 mei 2013 werkzaam op het dak van een manege waar een lichtstraat moest worden aangebracht of vervangen. Daarbij was hij met een harnasgordel met een paar meter lange vallijn gekoppeld aan een in lengterichting over het dak gespannen kabel. Een aangelijnde werknemer kon het dak dus in de lengterichting gezekerd belopen (door de kabel door het oog van zijn vallijn te laten lopen) en had daarnaast (via zijn eigen vallijn) ook een paar meter ruimte rondom zich om gezekerd te manoeuvreren. Op enig moment heeft Werknemer zijn vallijn losgekoppeld van de kabel, is een paar passen achteruit gelopen en is vervolgens door een lichtdoorlatende dakplaat heen zeven meter naar beneden gevallen, met letsel tot gevolg.

3.2. Werknemer heeft aangevoerd dat Werkgever niet heeft aangetoond dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht jegens hem, door al die maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig waren om de schade te voorkomen. Hij betwist dat aan de zorgplicht is voldaan. Hij baseert zich voor dat standpunt op een boeterapport van de Inspectie SZW van 4 februari 2014 over het gebruik van een ladder om plaatmateriaal omhoog te brengen naar het dak en het daarvoor niet gebruiken van een kraan of verreiker. Bovendien was de werkplek onveilig volgens Werknemer omdat geen doorvalbeveiliging was aangebracht. Ook waren op de plek waar de dakplaten naar boven werden aangegeven geen loopplanken neergelegd en er was een gebrek aan werkruimte op het dak. Een en ander was volgens Werknemer in strijd met wettelijke regels (Arbeidsomstandighedenwet of Arbeidsomstandighedenbesluit).

3.3. Werkgever heeft het standpunt ingenomen dat sprake is geweest van bewuste roekeloosheid van Werknemer en dat zij haar zorgplicht niet heeft geschonden. Dit laatste ten eerste niet omdat zij diverse en voldoende maatregelen heeft getroffen in verband met de gevaren van het werken op hoogte en voorts niet omdat de uiteindelijke beslissing van de Inspectie SZW van 12 november 2014 — kort gezegd — uitwijst dat haar op dit punt niets te verwijten valt.

3.4. Leent de zaak zich voor de deelgeschilprocedure?
Werkgever betoogt dat dit niet het geval is omdat de aan het verzoekschrift ten grondslag gelegde feiten niet vaststaan. Werkgever betwist de door Werknemer gestelde feiten, mede vanwege diens niet consistente verklaringen. Daarom is volgens Werkgever bewijslevering nodig om in dit geval de aansprakelijkheidsvraag te kunnen beoordelen. Daardoor kan het niet tot een beslissing komen die een vaststellingsovereenkomst naderbij brengt. De kantonrechter is van oordeel dat de zaak zich wel leent voor behandeling in deelgeschil. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting staan de relevante feiten genoegzaam vast en is nadere bewijslevering niet aan de orde. Zij passeert dus het formele verweer van Werkgever.

3.5. Heeft Werkgever aan haar zorgplicht voldaan?
De kantonrechter stelt vast dat Werkgever adequate maatregelen en voorzieningen heeft getroffen inzake het werken op hoogte en ter voorkoming van de verwezenlijking van valrisico's: het in kaart gebracht zijn van de risico's als onderdeel van de RI&E (deel 3), toolboxmeetings (o.a. over de gevaren van werken op een hellend dak), het op dit werk toegespitste inventariseren van de risico's op meerdere momenten voorafgaand aan de werkzaamheden, voor het laatst op de dag waarop het werk ging starten voorafgaand aan het werk zelf, het voorzien in (technische) voorzieningen (aanlijnkabels, loopplanken, harnasgordels met vallijn) met instructies hierover. Daarnaast kent de kantonrechter betekenis toe aan de beslissing van de Inspectie SZW van 12 november 2014, gegeven als vervolg op het boeterapport van de Arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW van 5 februari 2014. In die beslissing is gemotiveerd waarom aan Werkgever geen boete wordt opgelegd hoewel de Arbeidsinspecteur aanvankelijk een overtreding van de Arbeidsomstandighedenbesluit signaleerde. De motivering van die beslissing luidt als volgt:
"Uit het boeterapport is gebleken dat u de risico's van de werkzaamheden waarbij de overtreding zich heeft voorgedaan voldoende had geïnventariseerd, een veilige werkwijze had ontwikkeld die voldeed aan de vereisten van de Arbeidsomstandighedenwetgeving, deugdelijke, voor de arbeid geschikte, arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking had gesteld en de verdere maatregelen had getroffen en dat uw werknemer adequaat was geïnstrueerd
Tevens is gebleken dat door u adequaat werd toegezien op de naleving van gegeven instructies. Dit betekent dat de geconstateerde overtreding van artikel 3.16, lid 5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit u in dit geval niet verwijtbaar is. Derhalve ontbreekt de grond voor het opleggen van een boete."

3.6. De kantonrechter is van oordeel dat Werkgever aan haar zorgplicht als werkgever heeft voldaan. Dat de Arbeidsinspectie dit ongeval met minder dan haar gebruikelijke aandacht en zorgvuldigheid (of om met Werkgever te spreken: "het zijn pietjes-precies") heeft onderzocht is gesteld noch gebleken.

3.7. Had de werkgever ondanks het voorgaande rekening moeten houden met het loskoppelen van de vallijn door Werknemer of die handeling moeten voorzien, in verband waarmee zij voor de gevolgen daarvan aansprakelijk moet worden gehouden? Het antwoord is nee. De kantonrechter is van oordeel dat de schade van Werknemer door het ongeval het gevolg is van zijn eigen bewust roekeloos handelen en dat de werkgever daarvoor niet verantwoordelijk is. Werknemer was ervaren en goed geïnstrueerd: hij wist dat het werk aangelijnd moest worden gedaan. Niet valt in te zien dat Werknemer zich niet bewust is geweest van de risico's en gevaren die het werken op een hoog en hellen dak meebrengt. Daarnaast moet worden aangenomen dat hij de situatie ter plaatse goed kende: hij had voorafgaand aan de start van het werk meegeholpen om de beveiligingsvoorzieningen op het dak aan te brengen. Verder heeft hij aangegeven dat de kans op doorzakken bij dit soort al wat oudere dakbedekking groot is waarbij hij ook nog heeft opgemerkt dat een lichtdoorlatende plaat door ouderdom 'bros' wordt en dan 'nog geen gereedschapskist kan dragen'.

3.8. Ondanks deze wetenschap heeft Werknemer zich losgekoppeld. De kantonrechter stelt vast dat Werknemer wisselend heeft verklaard over de reden waarom hij dit deed. Uit zijn verklaringen is af te leiden dat hij zich heeft losgekoppeld toen er een plaat die een collega vanaf een ladder omhoog bracht moest worden aangepakt om op het dak te leggen. Waar Werknemer in het verzoekschrift echter aangeeft dat dit in een soort noodsituatie snel moest gebeuren om de bewuste collega uit een benarde situatie te ontzetten, heeft hij ter zitting verklaard dat er geen sprake was van paniek of eén penibele situatie waarin heel snel moest worden gehandeld om de collega te ontzetten.

3.9. Om die reden is het ook niet van belang om vast te stellen of Werknemer voorafgaand aan het aannemen van de plaat met andere werkzaamheden verderop op het dak bezig was (Werkgever betwist dit) en zich voor het aannemen van de plaat over de lengte van het dak moest verplaatsen. Werknemer heeft aangegeven dat hij zich pas ter plaatse van de ladder waar de plaat naar boven kwam heeft losgekoppeld. De kantonrechter gaat uit van de verklaring die Werknemer uiteindelijk zelf heeft gegeven voor het loskoppelen, namelijk dat hij dat heeft gedaan om meer bewegingsruimte te hebben bij het manoeuvreren op het dak. Hij is vervolgens "vrij gaan werken".

3.10. Bij die stand van zaken is het nog relevant om te bezien of Werknemer in aangelijnde toestand voldoende ruimte had om het werk te verrichten. Als dat niet het geval is had de werkgever immers mogelijkerwijs op zijn gevaarlijke zet bedacht moeten zijn. Werknemer heeft echter onvoldoende onderbouwd gesteld dat zijn vallijn te kort was om de plaat behoorlijk aan te kunnen pakken. De kantonrechter wil wel aannemen dat het voor Werknemer prettiger was om zonder lijn te kunnen manoeuvreren, maar dat dit met andere feitelijke omstandigheden dan een eigen persoonlijke voorkeur te maken had is niet komen vast te staan.

3.11. Het voorgaande brengt de kantonrechter tot de conclusie dat Werknemer willens en wetens en zich bewust van het gevaar, in een situatie waarin daarvoor niet een dringende reden bestond of haast geboden was, zijn vallijn heeft losgekoppeld. Dat heeft hij gedaan met de intentie om vrijer te kunnen werken en te bewegen.
Voor het werk was dit niet nodig en was juist het tegendeel geboden. Dit handelen moet worden aangemerkt al bewust roekeloos handelen van Werknemer. De gevolgen van dit handelen moeten, hoe verdrietig deze ook zijn, daarom voor zijn rekening blijven.

3.12. De slotsom is dat Werknemer jegens Werkgevergeen actie uit werkgeversaansprakelijkheid toekomt. Voor zover Werknemer die actie daarnaast nog jegens Verzekeraar heeft bedoeld, treft die alleen daarom al hetzelfde lot.
De verzoeken zullen worden afgewezen.

3.13. Omdat Werknemer in het ongelijk wordt gesteld zal hij worden veroordeeld in de proceskosten van Verzekeraar en Werkgever,-tot op heden begroot op een bedrag van € 150,00 wegens salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 75,00).

4. De beslissing

4.1. wijst de verzoeken af,

4.2. veroordeelt Werknemer in de proceskosten, aan de zijde van Verzekeraar en Werkgever tot op heden begroot op € 150,00,

4.3. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Koene, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2022.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2022/RBOVE-250122 

Eerder al op het LSA Letselschade Magazine, nu ook op rechtspraak.nl ECLI:NL:RBOVE:2022:286