RBROT-251122
- Meer over dit onderwerp:
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2022/RBROT-251122
Eerder al op het LSA Letselschade Magazine, nu ook op rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBROT:2022:10853
beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rekestnummer: C/10/639068 / HA RK 22-556
Beschikking van 25 november 2022
in de zaak van
[ verzoeker],
wonende te [ woonplaats ] ,
verzoeker,
advocaat mr. Y.B. Boendermaker te Hilversum
en
de Europese Naamloze Vennootschap
(SE) HDI GLOBAL SE, THE NETHERLANDS,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
advocaat mr. N.C. Haase te Utrecht.
Partijen zullen hierna [ verzoeker] en HDI genoemd worden.
1.
De procedure
l .1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [ verzoeker], met 19 producties,
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van HDI, met 14 producties,
- het e-mailbericht van 8 september 2022 aan de Zijde van HDI
- de brief/e-mail van 9 september 2022 aan de zijde van [ verzoeker ] ,
- de brief van 12 september 2022 aan de zijde van HDI met bijlagen,
- de e-mail van de rechtbank van 15 september 2022 aan partijen,
- het verweerschrift van [ verzoeker] inzake het zelfstandig tegenverzoek tevens akte wijziging van het verzoek, met producties 20 en 21,
- de mondelinge behandeling,
- de pleitaantekeningen van mr. Haase.
2.
De feiten
2.1.
[ verzoeker] is op 18 mei 2014 in de Drechttunnel te Dordrecht als bestuurder van een personenauto betrokken geraakt bij een verkeersongeval. De linker achterzijde van de door [ verzoeker] bestuurde auto is aangereden door een vrachtauto, waarna de door [ verzoeker] bestuurde auto de tunnelwand en vervolgens wederom de vrachtauto heeft geraakt, over de kop is geslagen en ongeveer 50 meter verder de tunnel in is geschoven.
2.2.
HDI heeft als WAM-verzekeraar van de bestuurder van voormelde vrachtauto aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval jegens [ verzoeker] erkend.
2.3.
Door [ verzoeker] worden nekklachten, hoofdpijnklachten en cognitieve klachten (geheugenproblematiek), inclusief overgevoeligheid voor licht en geluid en stemmingswisselingen met agressie, gepresenteerd.
2.4.
Bij beschikking van 24 januari 2018 heeft de rechtbank Rotterdam een (voorlopig) deskundigenonderzoek bevolen door klinisch neuropsycholoog dr. A. Oosterhuis en neuroloog dr. H.J. Vroon.
2.5.
Oosterhuis heeft op 4 juni 201 8 onder meer het volgende gerapporteerd.
Conclusie:
Als antwoord op uw vraagstelling het volgende:
l. Zijn er stoornissen aantoonbaar in het mentale functioneren, het taalgebruik, de regulatie van emoties en gedrag of in de helderheid van het bewustzijn?
Bij het neuropsychologisch onderzoek worden verlaagde prestaties geobjectiveerd betreffende de gerichte en volgehouden aandacht en het geheugen. Daarentegen presteert cliënt niet op stoornisniveau betreffende de verdeelde aandacht, de afleidbaarheid, de oriëntatie en de executieve functies. Het tempo van informatieverwerking is wisselend, van zeer verlaagd tot gemiddeld.
2 Is het aannemelijk dat de aangetoonde stoornissen veroorzaakt worden door een hersenbeschadiging als gevolg van het doorgemaakte ongeval d.d. 18 mei 2014?
Bij het onderzoek worden aanwijzingen gevonden voor onderpresteren. Hierdoor kunnen de onder punt I genoemde verlaagde prestaties niet betrouwbaar geïnterpreteerd worden. Pijnklachten, vermoeidheid en afleiding door een verstoorde prikkelverwerking kunnen mogelijk een verklaring zijn voor onderprestatie., aangezien deze van negatieve invloed zijn op het cognitief functioneren.
Verder wordt een verslechtering van de prestaties gezien in vergelijking met het onderzoek uit 2015, met name op het vlak van geheugen. Deze bevinding maakt het onaannemelijk dat de gevonden afwijkingen volledig zijn toe te schrijven aan een hersenbeschadiging als gevolg van het doorgemaakte ongeval.
3 . Zijn er wellicht andere oorzaken dan het doorgemaakte ongeval d.d. 18 mei 2014 die een verklaring kunnen vormen voor aangetoonde stoornissen?
Pijnklachten, vermoeidheid en afleiding door een verstoorde prikkelverwerking kunnen mogelijk een verklaring zijn voor onderprestatie, aangezien deze van negatieve invloed zijn op het cognitief functioneren.
4. Indien aangetoonde stoornissen moeten worden toegeschreven aan het ongeval d.d. 18 mei 2014 dan wel aan ontstane hersenbeschadiging welke zijn dan de beperkingen in het functioneren die daardoor zijn ontstaan?
Gezien het bovenstaande kan op deze vraag geen antwoord gegeven worden. Anamnestisch is wel duidelijk dat de ongevalsgevolgen voor cliënt zeer ingrijpend zijn geweest voor wat betreft zijn werkzaamheden als zijn sociale- en gezinsleven.
2.6.
Vroon heeft op 23 juli 201 8 onder meer het volgende gerapporteerd:
BEANTWOORDING VRAAGSTELLING:
( ... )
Ad Ic. Bij het nu verrichte neurologisch onderzoek was hooguit sprake van soms optredende kleine woordfoutjes en soms optredende kortdurende lichte afwezigheid. Er werden geen focaal neurologische afwijkingen vastgesteld.
Bij onderzoek van de cervicale wervelkolom was sprake van een normale stand en functie met evidente myalgie van de nekmusculatuur en musculus trapezius waarbij de neiging tot actief fixeren van de nek.
Bij het nu verrichte neuropsychologisch onderzoek is sprake van geobjectiveerde verlaagde prestaties betreffende de gerichte en volgehouden aandacht en het geheugen. [ verzoeker] presteert niet op stoornisniveau betreffende de verdeelde aandacht, de afleidbaarheid, de oriëntatie en de executieve functies. Het tempo van informatieverwerking was wisselend van zeer verlaagd tot gemiddeld.
Bij het neuropsychologisch onderzoek bleek echter sprake te van een verslechtering van de prestaties vergeleken met een eerder verricht neuropsychologisch onderzoek naast aanwijzingen voor onderpresteren.
De verlaagde prestaties konden derhalve niet betrouwbaar worden geïnterpreteerd.
( ... )
Ad 1f. Bij [ verzoeker] is sprake van:
l . Status na doorgemaakt flexie / extensie trauma van de cervicale wervelkolom type whiplash waarbij de klachten worden onderhouden door de bestaande spanning en het actief fixeren van de nek.
2 Er zijn geen aanwijzingen voor een doorgemaakte commotio cerebri.
3. Cognitieve klachten en bestaande stemmingsstoornissen met agressie disregulatie welke op neurologisch gebied niet kunnen worden verklaard.
4 Persisterende hoofdpijnklachten type spanningshoofdpijn waarbij er tevens aanwijzingen zijn voor het bestaan van een medicatie afhankelijke hoofdpijn
5. Door de behandelend psycholoog aangegeven doorgemaakt posttraumatische stressstoornis en een doorgemaakte depressieve periode in het kader van verwerkingsproblematiek
Op neurologisch gebied is bij de heer [ verzoeker] sprake van een status na doorgemaakt flexie / extensie trauma van de cervicale wervelkolom type whiplash waarbij volgend de richtlijnen van de N. V.v N geen beperkingen kunnen en mogen worden vastgesteld.
( ... )
De persisterende cognitieve klachten en bestaande stemmingsstoornissen kunnen op neurologisch gebied niet worden verklaard zodat op dit gebied door de neuroloog geen beperkingen kunnen en mogen worden vastgesteld.
2.7.
Partijen hebben in onderling overleg prof. dr. G.F. Koerselman als psychiater benoemd. Koerselman heeft op 8 februari 2022 onder meer het volgende gerapporteerd:
Anamnese:
Betrokkene's echtgenote heeft tijdens de autorit van [ woonplaats ] naar Weesp gereden. De reis is goed verlopen. Zelf heeft hij oordoppen gedragen tegen de geluiden van buiten. Hij voelt zich nu erg moe.
( ... )
Hij vertelt dan dat hij sinds drie jaar een koophuis in [ woonplaats ] heeft, waar hij naar tevredenheid woont. Zijn vader heeft geholpen bij het verfwerk, toen ze het opknapten. Zelf heeft hij nog geen reparaties hoeven uitvoeren. Het onderhoud van de tuin wordt door zijn vrouw en kinderen gedaan. Betrokkene woont daar met zijn gezin. Hij heeft drie zoons in de leeftijden van 18, 13 en 8 jaar. ( ... ) Intussen ruimt de schoonmoeder op in het huis. Daama gaat ze zelf weer weg. Ze komt hiervoor ongeveer drie dagen per week. Op mijn vraag waarvoor dit nodig is, zegt betrokkene dat hij te vermoeid is en dat hij daarom veel rust moet nemen. Wanneer hij dat niet doet, wordt het hem snel teveel. Het gevolg daarvan is dan dat hij boos wordt. Hij gaat dan snauwen en trekt zich daarom terug op zijn kamer. Desgevraagd maakte niets kapot en slaat hij ook niet. Gevraagd hoe vaak dit voorkomt, zegt betrokkene dat dit verschillend is.
Nu de kinderen vanwege de Corona-epidemie thuis zijn, heeft hij er sneller last van. Daarom trekt hij zich dan ook eerder in zijn eigen kamer terug. Die heeft rolgordijnen aan de buitenkant van de ramen, waardoor hij daar minder prikkels heeft. Hij draagt dan ook oordoppen en gaat op bed liggen met zijn ogen dicht. ( ... )
In de middag laat hij betrokkene de honden weer uit. Om 14 uur komen de kinderen terug van school. Wanneer hij zijn zoontje ophaalt, blijft hij buiten het schoolplein, omdat het daar runloerig is. Daarvan thuisgekomen is hij alweer doodmoe. Dan zondert hij zich weer af. Hoe lang hij dan op bed ligt, kan hij niet zeggen. ( ... )
Betrokkene's echtgenote doet de boodschappen, omdat het voor hem in de winkels te druk is. Dan wil hij daar weg. Wanneer hij dat niet doet, wordt hij boos en heel snel moe. Gevraagd naar sport zegt betrokkene vroeger aan fitness en voetbaltraining te hebben gedaan. Op mijn vraag waarom hij nu niet meer naar fitness zou kunnen gaan, zegt hij dat het hem in de sportschool ook te druk is. ( ... )
Gevraagd om zijn klachten nog eens op een rijtje te zetten, noemt betrokkene in de eerste plaats de vermoeidheid, die ontstaat door alle geluiden om hem heen. Verder heeft hij vaak hoofdpijn en pijn in zijn nek en zijn rug. En tenslotte is hij dus snel geïrriteerd. ( ... ) Gevraagd naar zijn stemming zegt betrokkene dat die wel goed is, maar dat hij vooral vermoeid is. ( ... ) Op de vraag of hij wel eens angstig is, zegt betrokkene in de auto gespannen te zijn, vooral als ze langs vrachtauto's op de snelweg rijden. Ik houd hem voor dat hij met zijn vrouw aan het stuur, de lange rit naar dit onderzoek heeft gemaakt. Dat is hem, zoals al gemeld, met oordopjes inderdaad gelukt. Op kortere afstanden rijdt hij overigens ook zelf. ( ... )
Wat vind ik zelf bij huidig onderzoek ?
( ... ) Samenvattend kan ik bij betrokkene geen classificeerbare psychiatrische stoornis vinden. Zijn klachten passen bij de diagnose die de neuroloog Vroon al heeft gesteld. ( ... )
Een kwestie die nog wel aandacht behoeft, betreft betrokkene's onderpresteren bij eerder neuropsychologisch onderzoek. Wat zegt dat over de betrouwbaarheid van zijn klachtverhaal? Kan er sprake zijn van simulatie?
In de eerste plaats vind ik bij mijn huidig onderzoek in het gesprek geen aanwijzingen, dat betrokkene zijn verhaal zou overdrijven. Het is consistent in zoverre dat het geen breuk vormt met wat hij eerder elders heeft verteld. Wat hij vertelt, is in psychiatrisch opzicht niet onaannemelijk. In het gesprek is geen sprake van merkbaar overdrijven of van een vertoon van emoties. Bovendien geeft betrokkene ook duidelijk aan waarvan hij géén last heeft (zoals bijvoorbeeld een depressieve stemming).
( ... ) Omdat ik in het gesprek met betrokkene zelf geen aanwijzingen heb gevonden voor relevante problemen met het cognitief functioneren en omdat ik ook geen psychologisch testonderzoek heb gedaan, heb ik dus ook geen reden gehad om zulke symptoomvaliditeitstests toe te passen. Op grond van mijn eigen bevindingen kan ik zeggen dat betrokkene tijdens mijn onderzoek geen duidelijke aanwijzingen heeft gegeven voor overrapporteren.
De conclusie moet zijn dat betrokkene's klachten kunnen passen bij de diagnose die al is gesteld door de neuroloog Vroon, te weten een whiplash associated disorder. Voor de verdere uitwerking van de consequenties daarvan verwijs ik naar diens rapport. Op mijn vakgebied heb ik aanvulllend geen afwijkingen kunnen vaststellen. Dit betekent dat ik ook niet toekom aan beschouwingen over causaliteit, beperkingen, blijvend functieverlies of prognose.
vraag 1. DE SITUATIE MET ONGEVAL
( ... )
Consistentie
d Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
e. Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van de onderzochte op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt?
Bij mijn onderzoek van betrokkene ben ik niet op storende inconsistenties gestuit.
( ... )
2. DE SITUATIE ZONDER ONGEVAL
Klachten, afwijkingen en beperkingen voor ongeval.
Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?
Nu ik bij betrokkene op mijn vakgebied geen classificeerbare stoornis heb kunnen vaststellen, is deze vraag niet van toepassing. Er zijn overigens geen aanwijzingen dat betrokkene voor het ongeval hulp heeft gezocht voor psychische of sociale problemen.
2.8.
Uit een door HDI verricht feitenonderzoek/openbare bronnenonderzoek kwam naar voren dat [ verzoeker] in oktober 2021 Zijn motorrijbewijs heeft gehaald. De medisch adviseur van HDI heeft hierover op 3 mei 2022 onder meer als volgt gerapporteerd.
In het dossier betreffende [ verzoeker] ( ... ) zijn er inmiddels rapporten uitgebracht, waarmee het klachtenpatroon van betrokkene zou moeten kunnen worden verklaard. U stuurt mij echter nu informatie waaruit blijkt dat betrokkene ondertussen motorfietsrijles heeft genomen en zijn motorrijbewijs heeft gehaald en u vraagt mij hoe dit met het klachtenpatroon van betrokkene te rijmen valt.
Indien het rapport van professor Koerselman erop naslaan, meldt betrokkene onder andere vermoeidheid, het niet tegen geluiden kunnen, hoofdpijn, nekpijn, rugklachten en snel geïrriteerd zijn, waarbij hij zodra hij op straat komt oordoppen in doet, omdat hij niet tegen het geluid van buiten kan. Het is zelfs zo dat hij geen boodschappen zou kunnen doen en dat hij eigenlijk te gespannen is in de auto om in druk verkeer te rijden, met name indien vrachtauto's gepasseerd worden.
Indien ik dit langs het feit leg dat betrokkene inmiddels zijn motorrijbewijs heeft gehaald, bevreemdt het me ten zeerste dat hij de concentratie heeft kunnen opbrengen om zijn theorie-examen te halen. Betrokkene geeft immers aan dat hij zich niet zou kunnen concentreren.
Een belangrijker punt is nog dat voor het rijden op een motorfiets de wervelkolom duidelijk zwaar belast wordt. Met name door de houding op een motorfiets zal de belasting ten aanzien van hoofdpijn, nekpljn en rugklachten zeer zwaar zijn. Indien we hier nog het snel geïrriteerd zijn bij nemen, moet ik zeggen dat dit voor een motorrijder levensgevaarlijk is, aangezien een motorrijder over het algemeen in het verkeer een zeer kwetsbare positie heeft, waarbij hij beslist geen irritatie kan gebruiken.
Ook oordoppen in doen is op een motorfiets in feite levensgevaarlijk, daar men op een motorfiets juist aangewezen is op geluiden en signalen van buitenaf ter voorkoming van ongevallen.
Indien ik dit combineer met het feit dat hij zelf aangeeft in een auto extreem gespannen te zijn, vraag ik me af hoe dit op een motorfiets zal zijn
Vanuit mijn eigen ervaring als motorrijder lijkt het een en ander me eigenlijk absoluut niet te combineren. Het klachtenpatroon dat betrokkene meldt, kan ik niet combineren met het berijden van een motorfiets c.q. het behalen van een motorrijbewijs.
2.9.
Vervolgens heeft de fraudecoôrdinator van HDI besloten tot een persoonlijk onderzoek en is aan een onderzoeksbureau opdracht gegeven tot observatie van [ verzoeker]. [ verzoeker] is geobserveerd op 30 juni, 1 en 2 juli 2022 en op 23, 25 en 26 augustus 2022. Het onderzoeksbureau heeft op of omstreeks 8 september 2022 haar definitieve observatierapport uitgebracht.
2.10.
HDI heeft tot op heden een bedrag van € 15.000,- bevoorschot op de door [ verzoeker] gestelde schade als gevolg van het ongeval en heeft € 900,- voor autoschade en € 30.703,88 voor buitengerechtelijke kosten betaald.
3.
Het geschil
3.1 .
[ verzoeker] verzoekt - na wiJziging van het verzoek -
l . voor recht te verklaren dat de door [ verzoeker] onder I, II en III in het verzoekschrift genoemde klachten bestaan,
2. voor recht te verklaren dat de door [ verzoeker] onder I, II en III genoemde klachten in causaal verband staan met het ongeval van 18 mei 2014,
3. voor recht te verklaren clat het persoonlijk onderzoek op onrechtmatige gronden is uitgevoerd en onrechtmatig is geweest jegens [ verzoeker ] en dat het daaruit verkregen bewijs niet mag worden gebruikt en de schade nader op moet worden gemaakt bij staat,
4. HDI te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 13.365,72 aan buitengerechtelijke kosten, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag,
5. de kosten van dit deelgeschil te begroten op een beclrag van € 9.968,17, althans een in goede justitie te bepalen bedrag.
3.2.
Het verzoek van [ verzoeker] onder1 en 2 strekt er toe te bepalen dat de gestelde klachten aan het ongeval moeten worden toegerekend. Aan het verzoek legt [ verzoeker] ten grondslag dat hij sinds en ten gevolge van het ongeval lijdt aan (I) nekklachten, (II) hoofdpijnklachten en (III) cognitieve klachten (geheugenproblematiek), inclusief overgevoeligheid voor licht en geluid en stemmingswisselingen (met agressie). Op grond van de deskundigenrapporten is het bestaan van de klachten en het causaal verband tussen die klachten en het ongeval voldoende aangetoond. Dit wordt niet anders door de informatie die is verkregen uit het persoonlijk onderzoek. Het uitgevoerde persoonlijk onderzoek is onrechtmatig en daarom is ook het bewijsmateriaal dat daar mogelijk uit voortvloeit in dit geval onrechtmatig verkregen.
3.3.
HDI verzoekt de verzoeken van [ verzoeker] af te wijzen. Bij wijze van zelfstandig tegenverzoek verzoekt HDI daarnaast om voor recht te verklaren dat [ verzoeker] onrechtmatig jegens HDI heeft gehandeld en [ verzoeker] te veroordelen de schade te vergoeden die HDI dientengevolge heeft geleden.
Aan het tegenverzoek leg HDI het volgende te grondslag. Bij [ verzoeker] zijn geen medisch objectiveerbare afwijkingen als gevolg van het ongeval vastgesteld. Inmiddels is gebleken dat [ verzoeker] diverse activiteiten verricht die niet te rijmen zijn met de aanwezigheid en ernst van de door hem gestelde klachten. HDI betwist dan ook dat de klachten die [ verzoeker] stelt te hebben daadwerkelijk bij hem bestaan. Er is onware en/of misleidende informatie door [ verzoeker] verstrekt waardoor geen sprake is van een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten.
Omdat blijkens het rapport van Oosterhuis sprake was van onderpresteren en overrapporteren van klachten in 2018 en omdat de presentatie van [ verzoeker] tijdens het tweede huisbezoek in 2019 sterk afweek van hoe [ verzoeker] zich tijdens het eerste huisbezoek daarvoor en tijdens het onderzoek door de psychiater Koerselman daarna presenteerde, heeft HDI een feitenonderzoek/openbare bronnenonderzoek laten doen. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat [ verzoeker] in oktober 2021, twee maanden voor het onderzoek bij de psychiater Koerselman, zijn motorrijbewijs heeft gehaald.
Bij HDI is daardoor een redelijk vermoeden van verzekeringsfraude ontstaan en daarom heeft zij, in overeenstemming met de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek (hierna: de Gedragscode), een persoonlijk onderzoek gelast. Uit de resultaten van de observatie en uit het openbare bronnenonderzoek blijkt niet dat [ verzoeker] daadwerkelijk nekklachten, hoofdpijnklachten, cognitieve klachten (geheugenproblematiek), inclusief overgevoeligheid voor licht en geluid en stemmingswisselingen (met agressie) heeft.
[ verzoeker] heeft bij herhaling onware en/of misleidende informatie verstrekt. Dit deed [ verzoeker] om een schadevergoeding te ontvangen waar geen rechtsgrond voor bestaat. Dit alles betekent dat [ verzoeker] jegens HDI heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. [ verzoeker] is dan ook op grond van onrechtmatige daad gehouden de schade te vergoeden die HDI hierdoor heeft geleden. HDI maakt dan ook aanspraak op het door [ verzoeker ] terug betalen van het door HDI aan hem betaalde voorschot en het vergoeden van haar schade die onder meer bestaat uit de door haar gemaakte onderzoeks- en advocaatkosten, uit de door haar betaalde buitengerechtelijke kosten (inclusief de kosten die zij in de deelgeschilprocedure moest betalen) en uit haar interne kosten, vermeerderd met de rente.
4.
De beoordeling
Ontvankelijkheid
4.1.
Partijen hebben zich tot de rechtbank gewend met een verzoek en zelfstandig tegenverzoek als bedoeld in artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In genoemd artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. Deze procedure biedt zowel de persoon die de schade lijdt door dood of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter te adiëren. Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade.
4.2.
De vraag over het al dan niet bestaan van een plausibel klachtenpatroon als gevolg van het ongeval houdt partijen verdeeld en blokkeert daarmee de eventuele afwikkeling van de schade. Een oordeel over dit geschilpunt kan derhalve een bijdrage leveren aan onderhandelingen die uiteindelijk zouden kunnen leiden tot een tussen partijen te sluiten vaststellingsovereenkomst. Het verzoek is dan ook geschikt voor behandeling als deelgeschil in de zin van artikel 1019w Rv.
Rechtmatigheid persoonlijk onderzoek
4.3.
[ verzoeker] verzoekt onder meer voor recht te verklaren dat het persoonlijk onderzoek op onrechtmatige gronden is uitgevoerd en onrechtmatig is geweest jegens [ verzoeker] en dat het daaruit verkregen bewijs niet mag worden gebruikt. Omdat de uitkomsten van het persoonlijk onderzoek mogelijk van belang kunnen zijn voor de vaststelling en objectivering van de door [ verzoeker] gestelde klachten, zal thans eerst op deze ter zake verzochte verklaring voor recht (3.1. onder 3) beslist.
4.4.
Het instellen door een verzekeraar van een persoonlijk fraudeonderzoek vormt een inbreuk op de privacy van de betrokkene, degene op wie het onderzoek betrekking heeft. Een dergelijke inbreuk is in beginsel onrechtmatig, maar de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond kan aan een inbreuk het onrechtmatige karakter ontnemen. Of een dergelijke rechtvaardigingsgrond zich voordoet, kan slechts worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden van het geval, door tegen elkaar af te wegen enerzijds de ernst van de inbreuk op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en anderzijds de belangen die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend (Hoge Raad 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9609).
4.5.
In de door het Verbond van Verzekeraars opgestelde Gedragscode is bepaald dat een persoonlijk onderzoek onder meer kan worden ingesteld wanneer gerede twijfel is ontstaan over de juistheid of volledigheid van de resultaten van het feitenonderzoek, zodanig dat bij de verzekeraar een redelijk vermoeden van verzekeringsfraude is ontstaan. Met de Gedragscode heeft het Verbond van Verzekeraars beoogd, mede ten behoeve van cle verzekerden, invulling te geven aan de hiervoor genoemde belangenafweging, met name door het opnemen van de verplichting voor verzekeraars tot het in acht nemen van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Blijkens de inleiding is beoogd in de Gedragscode aan te sluiten bij bestaande wetgeving op het gebied van privacy, zoals de Wet bescherming persoonsgegevens en wetgeving over het (heimelijk) gebruik van camera's. Gelet op de inhoud en opzet van cle Gedragscode kan tot uitgangspunt worden genomen dat indien een verzekeraar in strijd met de code handelt, sprake is van een ongerechtvaardigde en derhalve onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene. Het met die inbreuk verkregen bewijsmateriaal moet dan als onrechtmatig verkregen worden aangemerkt (Hoge Raad 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:942).
4.6.
[ verzoeker] stelt ter onderbouwing van zijn standpunt dat het uitgevoerde persoonlijke onderzoek onrechtmatig is, het volgende. Er is niet gehandeld in overeenstemming met de Gedragscode. Er was geen sprake van een redelijk vermoeden van verzekeringsfraude en HDI heeft niet gehandeld in overeenstemming met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het persoonlijk onderzoek is een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [ verzoeker] en zijn gezin. De mededeling dat [ verzoeker] en zijn gezin gedurende meerdere dagen intensief zijn gevolgd, heeft tot grote gevoelens van onveiligheid geleid binnen het gezin.
4.7.
HDI stelt zich op het standpunt dat wel sprake was van een redelijk vermoeden van verzekeringsfraude. Het redelijke vermoeden van verzekeringsfraude heeft HDI gebaseerd op de volgende omstandigheden:
- [ verzoeker] heeft in oktober 2021 zijn motorrijbewijs gehaald terwijl dat medisch niet te rijmen is met de klachten en beperkingen die hij stelt te hebben,
- [ verzoeker] maakt acht jaar na het ongeval nog melding van ernstig invaliderende klachten en beperkingen terwijl er geen ongevalsgerelateerde medische afwijkingen zijn die die klachten kunnen verklaren,
- [ verzoeker] probeerde zijn ongevalsvreemde knieklachten rechts als een gevolg van het ongeval te presenteren, er was sprake van onderpresteren bij het maken van de testen en van het overrapporteren van klachten door [ verzoeker] tijdens de expertises in 2018,
- de door HDI ingeschakelde schaderegelaar vond de wijze waarop [ verzoeker] zich tijdens een huisbezoek op 24 juni 2019 gedroeg vreemd alsmede de mededeling dat [ verzoeker] 24/7 begeleiding nodig zou hebben.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat HDI bij de opdrachtverstrekking voor het persoonlijk onderzoek in overeenstemming met de Gedragscode heeft gehandeld.
4.8.1.
Het enkele feit dat [ verzoeker] in oktober 2021 zijn motorrijbewijs heeft gehaald is al voldoende om een gerede twijfel over de juistheid of volledigheid van de resultaten van het feitenonderzoek te doen ontstaan, zodanig dat bij HDI een redelijk vernnoeden van verzekeringsfraude kon ontstaan. Dit feit is op het eerste gezicht immers niet te rijmen met de klachten die ik heeft geuit tijdens het psychiatrisch onderzoek van Koerselman, welk onderzoek heeft plaatsgevonden na het behalen van het rijbewijs. Zo heeft [ verzoeker] ten overstaan van Koerselman verklaard dat hij oordoppen draagt omdat hij snel vernnoeid raakt door alle geluiden om hem heen alsook dat hij in de auto gespannen is, vooral als er langs vrachtauto's op de snelweg wprdt gereden. Het is op zijn minst opmerkelijk te noemen dat [ verzoeker] gezien het door hem (ook eerder bij Oosterhuis en Vroon) geuite klachtenpatroon kennelijk wel in staat is is om op de motor deel te nemen aan het verkeer en dat hij daarbij zelfs een intensief proces als het behalen van een motorrijbewijs succesvol heeft weten te doorlopen. Dit vormt reden genoeg voor een redelijk vermoeden van verzekeringsfraude aan de zijde van HDI, te meer ook nu [ verzoeker] tijdens het psychiatrisch onderzoek niet aan Koerselman heeft gemeld dat hij enkele maanden daarvoor zijn motorrijbewijs heeft gehaald. [ verzoeker] heeft nog aangevoerd - naar de rechtbank begrijpt - dat er voor hem geen reden was om te veronderstellen dat hij het behalen van het motorrijbewijs met HDI had moeten delen. De rechtbank volgt [ verzoeker] hierin niet. Gelet op de vragen van Koerselman aan [ verzoeker] die gedetailleerd ingingen op [ verzoeker] de door hem gestelde beperkingen in aanmerking nemende nog wel op dagelijkse basis kon, had [ verzoeker] kunnen en moeten begrijpen dat het behalen van zijn motorrijbewijs een relevant gegeven kon zijn in het kader van het door Koerselman uit te voeren onderzoek.
4.8.2.
Afgezien van de hiervoor vermelde omstandigheid heeft HDI ook nog een aantal andere omstandigheden voor het ontstaan van een redelijk vermoeden van verzekeringsfraude aangevoerd. Deze omstandigheden zijn ook genoemd in het memo van 7/8/ juni 2022 waarin de beslissing tot het uitvoeren van een persoonlijk onderzoek is neergelegd. Weliswaar lijkt een aantal dingen die in dit memo zijn genoemd, zoals [ verzoeker] aanvoert, niet helemaal te kloppen maar deze onjuistheden zijn naar het oordeel van de rechtbank niet van zodanig aard dat bij het wegdenken hiervan HDI niet tot de conclusie had kunnen komen dat sprake was van een redelijk vermoeden van verzekeringsfraude.
4.8.3.
Verder heeft HDI ook de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit voldoende in acht genomen. Onderkend wordt dat het uitvoeren van een observatie gedurende enkele dagen rondom de woning van [ verzoeker] een grote inbreuk is op de persoonlijke levenssfeer van [ verzoeker] en zijn gezin. Echter, gezien het stadium waarin het onderzoek naar het letsel van [ verzoeker] zich bevindt alsmede het grote financiële belang dat gepaard gaat met de door [ verzoeker] gemaakte aanspraak op een schadeuitkering, acht de rechtbank het proportioneel dat HDI een persoonlijk onderzoek heeft gelast om zodoende meer informatie te vergaren over de aard en ernst van de door [ verzoeker] gestelde klachten. Ook acht de rechtbank het gelasten van het persoonlijk onderzoek niet in strijd met het beginsel van subsidiariteit. In aanmerking nemende dat er al meerdere medische onderzoeken hadden plaatsgevonden, waren er nog maar beperkte mogelijkheden voor HDI om bestaan, aard en ernst van de door [ verzoeker] gestelde klachten te onderzoeken. Volgens [ verzoeker] had HDI op een minder ingrijpende manier informatie kunnen verkrijgen cloor [ verzoeker] 'eenvoudigweg' vragen te stellen. Echter, op het moment dat eenmaal sprake is van een vermoeden van verzekeringsfraude, ontstaat in de regel ook een situatie dat de verzekerde niet langer als een betrouwbare bron van informatie kan worden aangemerkt. Dit geldt te meer als blijkt dat er relevante informatie niet is gedeeld. Het bevragen van [ verzoeker] over de resultaten van het feitenonderzoek is dan geen reële optie meer.
4.9.
Het voorgaande betekent dat het persoonlijk onderzoek niet op onrechtmatige gronden is uitgevoerd en niet onrechtmatig is jegens [ verzoeker]. De onderzoeksresultaten van het persoonlijk onderzoek kunnen als bewijsmateriaal worden gebruikt. Het verzoek van [ verzoeker] onder 3 zal dus worden afgewezen.
De klachten van [ verzoeker ]
4.10.
Nu de deskundigen Oosterhuis en Vroon door de rechtbank zijn benoemd en deskundige Koerselman in gezamenlijk overleg door partijen is benoemd, zal de rechtbank hun rapporten als uitgangspunt nemen bij de beoordeling van het onderhavige geschil. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat niet in geschil is dat de rapporten van Oosterhuis, Vroon en Koerselman voldoen aan de daaraan te stellen eisen en er ook overigens tegen deze rapporten geen bezwaren zijn geuit.
4.11.
De rechtbank stelt op basis van de rapporten van Oosterhuis, Vroon en Koerselman vast dat de door [ verzoeker] gepresenteerde klachten gekwalificeerd kunnen als - kort gezegd - whiplashklachten. Inherent aan dergelijke klachten is dat deze moeilijk objectiveerbaar zijn, omdat bij deze klachten een anatomisch substraat ontbreekt, dat wil zeggen dat de klachten veelal niet aantoonbaar zijn op medisch beeldmateriaal. De medische beoordeling van het bestaan van deze klachten berust daarom vooral op de anamnese van de patiënt.
4.12.
Enige objectivering van de - subjectieve - klachten is echter wel mogelijk en ook vereist. Daarvoor is noodzakelijk en voldoende dat bij zorgvuldige beoordeling van alle (medische) informatie kan worden vastgesteld dat aannemelijk is dat de klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Dit in de jurisprudentie ontwikkelde criterium komt er op neer dat de rechter er, op grond van de beschikbare medische informatie, van overtuigd moet zijn dat het gaat om klachten die de betrokkene daadwerkelijk heeft zonder dat zij tracht de situatie ernstiger te doen overkomen dan deze is.
4.13.
De rapporten van Oosterhuis, Vroon en Koerselman bieden op zichzelf voldoende aanknopingspunten om te kunnen spreken van gezondheidsklachten in vorenbedoelde zin.
Uit de rapporten blijkt dat de deskundigen hebben beschikt over het medisch dossier van [ verzoeker], waaronder inlichtingen van de door [ verzoeker] sinds het ongeval geraadpleegde medische behandelaars, en dat sprake is van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van [ verzoeker], de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en de bevindingen die volgen uit de onderzoeken van Oosterhuis, Vroon en Koerselman. Het gaat daarbij om de door [ verzoeker] genoemde nekklachten, hoofdpijnklachten en cognitieve klachten (geheugenproblematiek), inclusief overgevoeligheid voor licht en geluid en stemmingswisselingen met agressie. [ verzoeker] heeft deze klachten in de periode na het ongeval steeds benoemd in de contacten met zijn medisch behandelaars. Uitgaande van alleen deze rapporten is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een consistent, consequent en samenhangend patroon van "whiplashachtige' klachten. Verder kan uit de medische gegevens worden afgeleid dat de hiervoor genoemde klachten sinds het ongeval onafgebroken hebben voortgeduurd.
4.14.
In voormelde rapporten zijn echter niet de resultaten van het feitenonderzoek en het persoonlijke onderzoek meegenomen. Uit het verrichte feitenonderzoek is gebleken dat [ verzoeker] in oktober 2021 zijn motorrijbewijs heeft gehaald. Uit het persoonlijk onderzoek (door middel van observatie) is - kort samengevat - onder meer naar voren gekomen dat [ verzoeker] meerdere dagen lopend een kind naar school heeft gebracht (en ook een keer de school in is in gegaan met andere ouders en kinderen), meerdere dagen voor langere tijd heeft auto gereden (ook op de snelweg), op meerdere dagen met zijn vrouw gedurende langere tijd winkels heeft bezocht en daarbij inkopen heeft gedaan, alsmede dat hij op twee achtereenvolgende dagen langdurig achter elkaar zware werkzaamheclen in de tuin heeft verricht. Beelden van de door [ verzoeker] verrichte werkzaamheden in de tuin en rondom zijn huis zijn op expliciet verzoek van HDI ook tijdens de monclelinge behandeling afgespeeld. Met HDI stelt de rechtbank vast dat er bezigheden van [ verzoeker] zijn geobserveerd waarvan hij tegenover de deskundigen heeft verklaard deze niet of maar zeer beperkt te kunnen verrichten gelet op zijn klachtenpatroon. Voor andere geobserveerde bezigheden geldt dat het op basis van het gepresenteerde klachtenpatroon minst genomen opmerkelijk is dat [ verzoeker] die bezigheden heeft kunnen uitvoeren Dit kan tot geen andere conclusie leiden dan dat de deskundigen hun bevindingen (mede) hebben gebaseerd op onjuiste informatie en er dus niet onverkort van kan worden uitgegaan dat deze bevindingen hetzelfde zouden zijn als de verstrekte informatie anders was geweest.
4.15.
Het voorgaande hoeft niet te betekenen dat [ verzoeker] in het geheel geen beperkingen heeft naar aanleiding van het ongeval. Het ontbreekt de rechtbank aan expertise om de resultaten van het feitenonderzoek en het persoonlijk onderzoek te wegen ten opzichte van de door [ verzoeker] gepresenteerde klachten. Om vast te stellen of de klachten zoals die volgen uit de rapporten van Oosterhuis, Vroon en Koerselman (nog) aanwezig zijn, dient [ verzoeker] opnieuw door een deskundige te worden onderzocht. Naast de reeds beschikbare medische rapporten moeten in dat onderzoek dan ook de resultaten van het door HDI verrichte feitenonderzoek en het persoonlijk onderzoek worden betrokken. Voor een dergelijk onderzoek leent een deelgeschilprocedure zich niet. Bij deze stand van zaken kan de rechtbank thans aldus niet beoordelen of de door [ verzoeker] gestelde klachten als gevolg van het ongeval (hebben) bestaan. Dit betekent dat het verzoek van [ verzoeker] zoals vermeld in 3. I onder I en 2 zal worden afgewezen.
4.16.
Een en ander geldt ook voor het zelfstandig tegenverzoek van HDI. HDI legt aan dit tegenverzoek ten grondslag dat [ verzoeker] aan HDI onjuiste informatie heeft verstrekt met als doel om een schadevergoeding te ontvangen waar geen rechtsgrond voor bestaat. Gelet op hetgeen in 4.15. is overwogen, kan de rechtbank deze conclusie op dit moment niet trekken. Het tegenverzoek van HDI zal dus ook worden afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.17.
[ verzoeker] verzoekt veroordeling van HDI tot betaling van een bedrag van € 13.365,72 aan gemaakte buitengerechtelijke kosten. HDI heeft aangevoerd dat [ verzoeker] onware en/of misleidende informatie over het bestaan en de ernst van zijn klachten heeft verstrekt en dat het dan niet reclelijk is om kosten van rechtsbijstand te maken. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 4.15 is overwogen, wordt dit verweer verworpen. [ verzoeker] heeft met het inschakelen van een advocaat kosten gemaakt die hebben bijgedragen aan het vaststellen van zijn rechtspositie. In die zin heeft hij in redelijkheid kosten van rechtsbijstand gemaakt en acht de rechtbank het redelijk dat die kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
4.18.
HDI heeft aangevoerd dat er veel kosten zijn gemaakt omdat [ verzoeker] gemaakte afspraken niet na kwam (gang van zaken met betrekking tot de psychiatrische expertise)' dat er om het minste of geringste een procedure werd gestart' en dat er met regelmaat omvangrijke brieven werden geschreven die niet hebben bijgedragen aan een goed schaderegelingsklimaat maar die de zaak elke keer weer op scherp zette. HDI heeft dit verweer echter niet gespecificeerd en zij heeft evenmin inzichtelijk gemaakt voor welk bedrag aan onnodige kosten zouclen zijn gemaakt. Dit verweer wordt daarom als onvoldoende gennotiveerd gepasseerd. Hetzelfde geldt voor het verweer dat het gehanteerde uurtarief onredelijk hoog zou zijn. Hoewel [ verzoeker] niet expliciet heeft gesteld welk uurtarief door de advocaat gehanteerd, volgt uit het verweer van HDI dat dat uurtarief € 265,00 (exclusief btw, naar de rechtbank begrijpt) + 6% kantoorkosten bedraagt, welk uurtarief de rechtbank niet onredelijk voorkomt.
4.19.
Op grond van het voorgaande en gelet op het feit dat HDI aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval heeft erkend, zal de door [ verzoeker] verzochte veroordeling tot betaling van € 13.365,72 aan buitengerechtelijke kosten worden toegewezen.
Kosten deelgeschil
4.20.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid I Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nennen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren: zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschil volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
4.21.
Net als bij de buitengerechtelijke kosten geldt ook voor de begroting van de kosten van het deelgeschil dat in het onderhavige geval niet is gebleken van het volstrekt onnodig of onterecht instellen van een deelgeschilprocedure. Wel is gebleken dat [ verzoeker] nnet het inschakelen van een advocaat en het voeren van onderhavige procedure kosten heeft gemaakt die hebben bijgedragen aan het vaststellen van zijn rechtspositie en dat [ verzoeker] in die zin in redelijkheid kosten van rechtsbijstand heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
4.22.
[ verzoeker] maakt aanspraak op vergoeding van een bedrag van € 9.968, 1 7 (€ 8.667,17 +€ 1.301,00 griffierecht), hetgeen neerkomt op 25,5 bestede uren tegen een uurtarief van € 265,00 (exclusief btw + 6% kantoorkosten). Het aantal in rekening gebrachte uren en het gehanteerde uurtarief komt de rechtbank niet onredelijk voor. Nu HDI aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval heeft erkend, zal zij worden veroordeeld tot betaling van cle hiervoor genoemde kosten van € 9.968,17.
5.
De beslissing
De rechtbank
ten aanzien van het verzoek van [ verzoeker].
veroordeelt HDI tot betaling aan [ verzoeker] van een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 13.365,72,
begroot de kosten van dit deelgeschil aan de zijde van [ verzoeker] op € 9.968,1 7 en veroordeelt HDI tot betaling van dit bedrag aan [ verzoeker],
wijst het meer of anders verzochte af,
ten aanzien van het zelfstandig tegenverzoek van HDI
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is afgegeven door mr. J.F. Koekebakker en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2022
2438 1582
Met dank aan de heer mr. Y.B. Boendermaker, Boendermaker Letselschade Advocatuur voor het inzenden van deze uitspraak. (met titulatuur)
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2022/RBROT-251122
Eerder al op het LSA Letselschade Magazine, nu ook op rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBROT:2022:10853