Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 131123

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2023/RBROT-131123

beschikking

 
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven

zaaknummer / rekestnummer: C/ 10/660636 / HA RK 23-612

Beschikking van 13 november 2023

in de zaak van
[ VERZOEKSTER ],
wonende te Dordrecht,
[ Verzoekster ],
advocaat mr. E. Wytema te Haarlem,

tegen

de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Den Haag,
verweerster,
advocaat mr. S. van der Linden te Ermelo.

Partijen zullen hierna respectievelijk [ Verzoekster ] en NN worden genoemd.

1.   
De procedure

l.1 .
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-   het verzoekschrift, met producties;
-   het verweerschrift, met producties;
-   de mondelinge behandeling, gehouden op 16 augustus 2023;    
-   de pleitaantekeningen van mr. Wytema.

1.2.   
Tot slot is beschikking bepaald.

2.   
De feiten

2.1.
Op 23 april 2022 omstreeks 23:45 uur heeft een aanrijding tussen twee personenauto's plaatsgevonden op de Zuidendijk te Dordrecht (hierna: het verkeersongeval)  Bij het verkeersongeval waren betrokken de door [ Verzoekster ] bestuurde Toyota Yaris (kenteken [ XX-XXX-X) en de door [ X ] bestuurde Volkswagen Tiguan (kenteken [X-XXX-XX), van wie NN de WAM-verzekeraar is.

2.2.  
In opdracht van NN heeft ing. Bosscha van Bosscha  Ongevallenanalyse B.V. (hierna Bosscha ) de toedracht van het verkeersongeval onderzocht. Van de bevindingen heeft Bosscha  op 7 januari 2023 een rapport opgemaakt (hierna: rapport Bosscha).
 
   2.3.   
In het rapport Bosscha is onder meer opgenomen:

1 - INLEIDING

Korte omschrijving van het gebeurde:

Beide betrokkenen reden (als tegenliggers) via de Zuidendijk. [ Verzoekster ] naderde de ongevalplaats komende uit de richting van de Patersweg. [ X ] kwam aangereden vanuit de richting van de Jacob Marisstraat. Ter hoogte van nummer 88 is er een wegversmalling op de rijbaan aangelegd. Kijkend in de rijrichting van [ Verzoekster ] heeft  zij bij nadering van de wegversmalling bord F06 van het RVV (Tegenligger moet wachten).
[ X ] werd geconfronteerd met bord F05 (Tegenligger heeft voorrang).
Op enige afstand voor de wegversmalling (gezien in de rijrichting van [ Verzoekster ]) kwamen de voertuigen met elkaar in botsing. Daarbij is schade aan zowel de Volkswagen als de Toyota ontstaan.

V - ANALYSE

Schadebeelden / Botspositie

Van de schade die ontstaan is aan de beide voertuigen is te verwijzen naar de bijlagen 1 t/m 5. Ik heb op de volgende pagina van elk voertuig 1 foto naast elkaar geplaatst.
De schade aan de Toyota bevindt zich op de linker voorpunt. De schade van de Volkswagen vinden we terug op de linkerflank, onderaan, ter hoogte van de overgang van de beide portieren.

afbeelding1

 

Schade aan de Volkswagen                     Schadebeeld Toyota

Op basis van de zichtbare beschadigingen is er een botspositie te reconstrueren die ik heb voorgesteld in figuur l . De daarin aangehouden hoek tussen de beide voertuigen zou mogelijk nog wel iets kunnen variëren. 
De aard van de beschadigingen laat stellen dat er hier sprake is van een botsing die getypeerd kan worden als een "schampend" botscontact.
 
afbeelding2

 
Eindstanden

Bijlage 3 toont foto's die korte tijd na het moment van het ongeval zijn gemaakt op de ongevalplaats.

Drie foto's uit die bijlage heb ik op de volgende pagina geplaatst.
Daarop is te zien dat de achterzijden van de beide voertuigen op ongeveer gelijke hoogte staan van elkaar.
Tevens is duidelijk waarneembaar dat de Volkswagen (in eindpositie) voorbij de wegversmalling staat en de Toyota zich nog vóór die versmalling bevindt.
In het Politierapport worden enkele maten genoemd ter vaststelling van die eindposities.

Aan de hand van deze maatvoering en in combinatie met het beeld dat de foto's van bijlage 3, leveren heb ik figuur 2 gemaakt.
Dat is een fototekening op schaal waarin de eindposities van de Volkswagen en de Toyota zo nauwkeurig mogelijk worden afgebeeld (inclusief de maten die genoemd worden in het Politierapport).

 afbeelding3

 

Figuur Z: Fototekening op schaal met daarin aangegeven de eindposities van de voertuigen

 

Botsplaats

Doorgaans wordt een botsplaats bepaald aan de hand van aangetroffen bandensporen, losse materialen (onderdelen, glas, zand, etc.) in combinatie met de eindposities van de voertuigen.
In deze kwestie tref ik geen sporen aan op de rijbaan en zal de botsplaats derhalve benaderd moeten worden aan de hand van de eindposities en de botspositie.

Bij die bepaling ben ik er vanuit gegaan dat de voertuigen na het tot stilstand komen (na de botsing) niet meer verplaatst zijn.
Wanneer beide voertuigen over ongeveer dezelfde afstand tot stilstand zijn gekomen (2,5 â 3 meter), kan er voor de verdere analyse worden uitgegaan van een botsplaats/positie die ik in figuur 3 heb gemarkeerd met gele pijlen.

De botsplaats laat vaststellen dat de Toyota bestuurster op het botsmoment ca. 2 meter uit de rechterrijbaankant (gezien in haar rijrichting) reed en dat de linkerflank zich ruim een halve meter over de wegas bevond.
De Volkswagen was op het botsmoment ca. 1 meter uit de rechterrijbaankant verwijderd   (gezien in de rijrichting van [ X ]).

 

afbeelding4

 

 
 De fysieke wegversmalling blijkt ca. 4 meter lang te zijn. In deze versmalling is de resterende rijbaanbreedte ca. 3,5 meter (terwijl de Zuidendijk zelf ca. 6,5 meter breed is).

Snelheden

Wanneer de uitlezing van de EDR een event had geregistreerd zou daaruit mogelijk een snelheid gekomen zijn (van de Volkswagen) waarmee de botsing heeft plaatsgevonden en mogelijk zou daar dan ook nog informatie uit naar voren zijn gekomen met betrekking tot  een aantal seconden daarvóór (sturen, remmen, etc.).
Nu die informatie er niet is en er ook geen "stille getuigen" zoals bandensporen beschikbaar zijn, zal er uitgegaan moeten worden van de botsplaats/eindposities in combinatie met de verklaringen van de betrokkenen/getuige met betrekking tot hun snelheden.
Als de uitloopwegen van de beide voertuigen ongeveer 2,5 á 3,0 meter zijn geweest (zoals eerder aangenomen bij de bepaling van de botsplaats) zal daar voor beide voertuigen een botssnelheid bij kunnen passen van ca. 5 m/s (18 km/u).
Kijkend naar de verklaringen van de beide bestuurders en daarbij gevoegd de uitlatingen van getuige [ Z ]  (die achter de Toyota heeft gereden) ben ik voor beide voertuigen uitgegaan van een naderingssnelheid van ca. 9 m/s (32,4 km/u). Beide bestuurders verklaarden dat ze vóór de botsing nog hebben afgeremd.
Een snelheidsdaling van 9 m/s (nadering) naar 5 m/s (botssnelheid) kan plaatsvinden in 1 seconde hetwelk betekent dat er geremd werd met 4 m/s2 en dat die remming over een afstand van ca. 7 meter heeft plaatsgevonden.

Wie was waar op welk moment?

Vanuit de eerder bepaalde botsplaats/positie (zie figuur 3) heb ik op basis van de zojuist genoemde aannames de posities bepaald waarde voertuigen zich bevonden op l, 2, 3 en 4 seconden véér het botsmoment (t = 0), zie figuur 4.
Deze posities heb ik in figuur 4 nader aangeduid met 2 series van l, 2, 3 en 4. De botspositie/plaats is gemarkeerd met een rode cirkel.
Figuur 4 laat bepalen dat de bestuurder van de Volkswagen zich op ca. 2 seconden voor het botsmoment in-de wegversmalling bevond.
Op dat moment reed het front van de Toyota op ca. 27 meter vóór de wegversmalling (en waren de fronten van de beide voertuigen nog ca. 30 meter van elkaar verwijderd). Opgemerkt dient te worden dat als de betrokkenen (of één van hen) bij nadering van de  wegversmalling sneller hebben gereden dan de nu aangenomen 9 m/s (32,4 km]u) de posities van de voertuigen verder uit elkaar komen te liggen en de onderlinge afstanden op vergelijkbare momenten langer worden. Er zijn echter geen feiten voorhanden waarmee eventueel hogere snelheden kunnen worden onderbouwd.

afbeelding5

Figuur 4: Rode cirkel = botsplaats/positie

1, 2, 3 en 4 Posities van VW [ links ] en de Toyota [ rechts ] op de vier momenten vóór de botsing

 

Vermijdbaarheid

Op tijdstip t = 4 bevond het front van de Volkswagen zich op ca. 16 meter v6ér de (fysieke) wegversmalling.

Het front van de Toyota was toen ca. 66 meter van de Volkswagen verwijderd.

Het beeld (bij daglicht) dat de bestuurder van de Volkswagen daar ongeveer heeft gehad in   de richting van de naderende Toyota wordt voorgesteld in de foto (van Google Maps) die ik hieronder heb geplaatst.

afbeelding6

Indruk van het zicht [ bij daglicht  ] voor [ X ] op ca. 4 seconden vóór het botsmoment [ t = 4 ]; Rode pijl:rijrichting [ X ]


Op basis van deze foto en de aanname dat de verlichting van de Toyota gebrand heeft (hetwelk bevestigd wordt door de foto's uit bijlage 3), kan er vanuit worden gegaan dat [ X ] op ca. 4 seconden vóór de botsing de naderende Toyota gezien zal kunnen  hebben.    
In combinatie met het voor hem geldende bord F05 (tegenligger heeft voorrang) had hij op dat moment kunnen besluiten om de tegenligger voorrang te verlenen door te gaan remmen.
 
Vanuit 9 m/s zou zijn stopweg (vlot reageren in 0,6 sec. plus remmen met 4 m/s2) net onder de 16 meter zijn geweest.  
[ X ] zou derhalve - als reactie op die tegenligger - juist vóór de fysieke wegversmalling tot stilstand zijn gekomen en zodoende de tegemoet komende [ Verzoekster ] voorrang hebben kunnen verleend.

Op tijdstip t = 2 reed de Volkswagen in de wegversmalling. De Toyota bevond zich toen op ca. 27 meter vóór de (fysieke) wegversmalling. Voor [ Verzoekster ] zal het op dat moment duidelijk zijn geweest dat zij geen voorrang zou gaan krijgen van de haar tegemoet komende Volkswagen bestuurder.
Als reactie daarop had zij kunnen gaan remmen en naar rechts kunnen sturen (dan wel op haar eigen rijbaanhelft te blijven rijden). De stopweg vanuit 9 m./s zou 9 meter (reageren in I seconde) plus 13,5 meter (rustig remmen met 3 m/s2) — ca. 23 meter zijn geweest. Wanneer deze afstand wordt vergeleken met de zojuist genoemde 27 meter kan gesteld worden dat [ Verzoekster ] - als reactie op het feit dat zij geen voorrang kreeg - in staat is geweest om de aanrijding met de Volkswagen (remmend en op haar rijstrook blijvend) te voorkomen.
 
VI — CONCLUSIES

l. Ter hoogte van Zuidendijk nummer 88 is er een wegversmalling aangelegd waardoor de rijbaan versmald wordt van ca. 6,5 meter naar ca. 3,5 meter.
In de rijrichting van [ Verzoekster ] staat bord F06 opgesteld (tegenligger moet wachten) en [ X ] wordt geconfronteerd met bord F05 (tegenligger heeft voorrang).
2.    De botsing vond plaats toen het front van de Toyota zich nog op ca. 11 á  12 meter vóór de fysieke wegversmalling bevond (en het front van de Volkswagen ca. 13 á 14 voorbij de fysieke wegversmalling reed).
De rechterflank van de Toyota was op het botsmoment ca. 2 meter verwijderd van de rechterrijbaankant en de linkerflank bevond zich ruim 0,5 meter over de wegas.  
De rechterflank van de Volkswagen was tijdens de botsing ca. 1 meter verwijderd van de (gezien in de rijrichting van [ X ]) rechterrijbaankant.
3.    Op het botsmoment hebben beide voertuigen gereden met een botssnelheid van ca. 5 m/s (18 km/u). De botsing kan getypeerd worden als een "schampend" botscontact.
4.    Op 2 seconden vóór het botsmoment zal het voor [ Verzoekster ] duidelijk zijn geweest dat zij geen voorrang kreeg van [ X ]. Als zij toen had gereageerd door te gaan remmen en op haar rijstrook te blijven, zou zij in staat zijn geweest om deze aanrijding te voorkomen.
5.    Op 4 seconden vóór het botsmoment reden de voertuigen als tegenliggers ca. 66 meter uit elkaar (de VW ca. 16 meter véér de wegversmalling en de Toyota ca. 46 meter voor diezelfde wegversmalling maar dan aan de andere kant).
[ X ] heeft toen die tegenligger kunnen zien naderen en door daarop vlot te reageren en te gaan remmen zou hij de Volkswagen nog juist voor de wegversmalling tot stilstand kunnen hebben gebracht. Zodoende zou hij aan de Toyota voorrang hebben verleend en in staat zijn geweest om deze aanrijding te voorkomen.

2.4.   
Na het verkeersongeval heeft [ Verzoekster ] last gekregen van klachten, bestaande uit hoofdpijn, nek- en rugpijn in combinatie met uitstraling naar handen en naar rechtervoet (tintelingen). Daarnaast was sprake van chronische tinnitus en knieklachten.

2.5.   
[ Verzoekster ] is arbeidsongeschikt geraakt voor haar werk als klantadviseur en als ZZPer (fiscalist).
 
2.6.   
NN heeft geen aansprakelijkheid erkend.

3.   
Het geschil

3.1.   
Het verzoek van [ Verzoekster ] luidt om bij beschikking:
-    te verklaren voor recht dat NN jegens haar volledig aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval dat zich op 23 april 2022 heeft voorgedaan;
-    de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) te begroten en NN, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot voldoening van die kosten aan [ Verzoekster ].

3.2.
Het verweer van NN strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verzoeken van [ Verzoekster ], danwel afwijzing daarvan, zonder begroting van de kosten, althans zonder veroordeling van NN tot voldoening daarvan aan [ Verzoekster ].

4.   
De beoordeling

ontvankelijkheid verzoek

4.1.   
[ Verzoekster ] heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoek als bedoeld in artikel 1019w Rv. In dit artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. Partijen vragen in een deelgeschilprocedure de rechter om op tussen hen bestaande geschilpunten te beslissen, zodat zij verder kunnen met buitengerechtelijke onderhandelingen, met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. Een dergelijk verzoek wordt afgewezen als en voor zover de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

4.2.
NN stelt dat [ Verzoekster ] niet-ontvankelijk is in haar verzoek omdat niet is aangetoond dat [ Verzoekster ] schade heeft geleden als gevolg van het ongeval. De door [ Verzoekster ] gestelde klachten zijn volgens NN niet onderbouwd en het is volgens haar ook niet aannemelijk dat dergelijke klachten ontstaan bij een verkeersongeval met, zoals blijkt uit het rapport Bosscha , zeer geringe intensiteit.

4.3.  
[ Verzoekster ] voert aan dat zij in haar verzoek ontvankelijk is, omdat de verzochte beslissing een bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Verzocht wordt om - zonder nadere feitelijk onderzoek - een beslissing te geven over de aansprakelijkheid van NN.

4.4.    
De rechtbank is met [ Verzoekster ] van oordeel dat een beslissing over de aansprakelijkheid een bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Vaststelling van de aansprakelijkheid is in dit soort gevallen de eerste logische stap, tenzij evident is dat er geen schade is geleden, bijvoorbeeld omdat er geen sprake is van letsel als gevolg van het ongeval. Dit laatste kan thans niet worden  vastgesteld. Vooralsnog heeft [ Verzoekster ] met medische bescheiden voldoende onderbouwd dat zij klachten heeft ontwikkeld als gevolg van het verkeersongeval. Of het verweer van NN hout snijdt dat de klachten van [ Verzoekster ] niet passen bij een verkeersongeval met een geringe intensiteit, dient - des nodig - in een later stadium te worden onderzocht.

de aansprakelijkheid voor het verkeersongeval

4.5.
Om te kunnen vaststellen of NN voor het verkeersongeval aansprakelijk is, dient de toedracht daarvan vast te staan.

4.6.    
Naar de toedracht van het verkeersongeval is een onderzoek gedaan waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport Bosscha. [ Verzoekster ] heeft kanttekeningen geplaatst  bij het rapport Bosscha . Die kanttekeningen zijn de volgende:
a.    Bosscha  is niet ter plaatse geweest en heeft niet met partijen gesproken. Bosscha  is afgegaan op de verklaringen die partijen per e-mail hebben gegeven.
b.    [ Verzoekster ] heeft verklaard dat zij net voor het botsmoment 25 reed, [ X ] heeft verklaard 30 km/u te hebben gereden. Niettemin gaat Bosscha  uit van een naderingssnelheid van 32,4 km/u en een botssnelheid van 18 km/u. Dat oordeel motiveert Bosscha onvoldoende, in het licht van de verklaringen van partijen.
c.    Op het moment van de botsing stond [ Verzoekster ] met haar auto stil. [ Verzoekster ] had net moeten remmen toen zij de Volkswagen met relatief hoge snelheid aan zag komen rijden. Dat kan vastgesteld worden op basis van de sporen aan de linker zijkant van de Volkswagen (rapport Bosscha  foto 8, bijlage l). De advocaat van [ Verzoekster ] heeft telefonisch contact opgenomen met een andere deskundige, Baan Hofman, die (mondeling) een second opinion heeft uitgebracht.
d.    Bosscha  gaat voorbij aan de verklaring van [ verzoekster ]  dat de Volkswagen een snelheidsversnelling maakte, geschat op 44 km/u.
e.    Bosscha  is niet exact genoeg met betrekking tot de botsplaats. Hij relateert die aan de afstand van 11 - 12 meter vanaf het voorfront van de Toyota tot de fysieke wegversmalling en tot de Volkswagen 13 - 14 meter. Hij zegt echter niet waar de versmalling dan begint, op het midden of op het einde, terwijl dat in deze zaak cruciaal is.
f.    Onduidelijk is waarop Bosscha  baseert dat [ X ] 16 meter voor de wegversmalling de Toyota heeft zien aankomen.
g. Bosscha  gaat uit van een naderingssnelheid van 9 m/s (32 km/u). Op tijdstip t=4 (zie figuur 4 rapport Bosscha ) - dus vier seconden voor de botsing - is de Volkswagen volgens Bosscha  16 meter verwijderd van het botspunt. Dat kan niet kloppen, want 16 meter kan niet in vier seconden gereden worden als je 9 m/s rijdt. Die 16 meter moet dus waarschijnlijk (4 x 9) 36 meter zijn. Als de 16 meter wel zou kloppen, heeft de Volkswagen veel harder gereden dan 30
Daarmee is volgens [ Verzoekster ] het rapport Bosscha  voor een deel gebaseerd op aannames, niet altijd op vaststaande feiten (reconstructie achteraf) en bovendien staan er fouten in.

4.7.   
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze kritische kanttekeningen van [ Verzoekster ] bij het rapport Bosscha  van onvoldoende gewicht om de bevindingen in het rapport Bosscha  ter zijde te stellen. Het rapport Bosscha .is, naar tussen partijen niet ter discussie staat, op gezamenlijk verzoek uitgebracht. Aan een dergelijk rapport zijn partijen in beginsel gebonden, tenzij daartegen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan. Dat laatste is bijvoorbeeld aan de orde als de inhoud van het rapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van consistentie; inzichtelijkheid en logica of als het rapport niet op onpartijdige wijze tot stand is gekomen. De kanttekeningen die [ Verzoekster ] bij het rapport Bosscha  heeft geplaatst, wijzen er niet op dat aan het rapport dergelijke gebreken kleven. De rechtbank overweegt met betrekking tot de door [ Verzoekster ] geplaatste kanttekeningen het  volgende.
 
4.8.   
kanttekening a. Bosscha  heeft zich op basis van het beschikbare fotomateriaal een beeld gevormd van de plaats van het verkeersongeval. Ook heeft hij zich bediend van foto's die via de website Google Maps beschikbaar zijn. Het beeldmateriaal heeft Bosscha in het rapport weergegeven. [ Verzoekster ] heeft niet gesteld dat de desbetreffende foto's een onjuist beeld geven van de plaats van het verkeersongeval. [ Verzoekster ] heeft ook niet uitgewerkt wat Bosscha  van [ Verzoekster ] en/of [ X ] meer of anders had kunnen vernemen als hij in persoon met hen had gesproken in plaats van hen per e-mail vragen voor te leggen. 
kanttekening b.
Bosscha heeft, anders dan [ Verzoekster ] betoogt, wel gemotiveerd hoe hij de naderingssnelheid van de voertuigen heeft vastgesteld. Hij heeft acht geslagen op de verklaringen van  betrokkenen en daarbij voorts de botsplaats/eindposities van de voertuigen berekend en in aanmerking genomen.
kanttekening c.
De stelling dat de Toyota van [ Verzoekster ] stilstond op het moment van de botsing baseert [ Verzoekster ] op een mondelinge second opinion van een andere deskundige. De rechtbank kan een second opinion van een deskundige pas in de beoordeling betrekken als deze in het geding is gebracht en ook de wederpartij zich daarover heeft kunnen uitlaten. De second opinion waarop [ Verzoekster ] zich beroept, is niet op schrift gesteld en NN heeft zich er dus niet over kunnen uitlaten. Aan de voornoemde stelling van [ Verzoekster ] moet daarom worden voorbijgaan.
kanttekening d.
Zoals hiervoor al bij kanttekening b aangegeven, heeft Bosscha  zich naast de verklaringen van betrokkenen ook op de botsplaats/eindposities van de voertuigen gebaseerd. Op basis van al die gegevens tezamen is Bosscha  tot een reconstructie van de snelheden het weggedrag van [ X ] en [ Verzoekster ] gekomen. Bosscha  was niet gehouden zich te voegen bij de verder niet onderbouwde stelling van [ Verzoekster ] dat [ X ] een snelheid van (geschat) 44 km/u zou hebben ontwikkeld. 
kanttekening e.
In het rapport Bosscha  wordt uitgebreid vermeld hoe en op basis van welke gegevens (foto's en beschrijvingen uit het politierapport en de zichtbare beschadigingen aan de voertuigen) de posities van de voertuigen zijn gereconstrueerd. Die reconstructie komt de rechtbank voldoende exact voor. Onjuist is de stelling van [ Verzoekster ] dat Bosscha  niet zegt waar de wegversmalling begint. De positie van de voertuigen ten opzichte van de wegversmalling kan met nauwkeurigheid uit figuur 3 van het rapport Bosscha  worden afgeleid.
kanttekening f.
In het rapport Bosscha  wordt, anders dan [ Verzoekster ] meent, wel gemotiveerd (halverwege p, 11l) waarop Bosscha  baseert dat [ X ] 16 meter voor de wegversmalling de Toyota heeft zien aankomen: "Op basis van deze foto [rechtbank: foto boven hier aangehaalde tekst] en de aanname dat de verlichting van de Toyota gebrand heeft (hetwelk bevestigd wordt door de foto's uit bijlage 3), kan er vanuit worden gegaan dat [ X ] op ca. 4 seconden vóór de botsing de naderende Toyota gezien zal kunnen hebben."
kanttekening g.
Bij deze kanttekening miskent [ Verzoekster ] dat Bosscha  niet stelt dat de Volkswagen op t=4 16 meter verwijderd zou zijn van het botspunt. Hij beschrijft immers dat de auto zich op dat moment op 16 meter van (het begin van) de (fysieke) wegversmalling bevindt en de auto bij een snelheid van 9 m/s tijdig voor die versmalling tot stilstand had kunnen brengen. [ Verzoekster ] houdt er ook geen rekening mee dat in het rapport Bosscha  over de naderingsnelheid wordt opgemerkt (p. 10): "Kijkend naar de verklaringen van de beide bestuurders en daarbij gevoegd de uitlatingen van getuige Franken (die achter de Toyota heeft gereden) ben ik voor beide voertuigen uitgegaan van een naderingssnelheid van ca. 9 m/s (32,4 km/u). Beide bestuurders verklaarden dat ze vóór de botsing nog hebben afgeremd. Een snelheidsdaling van 9 m/s (nadering) naar 5 m/s (botssnelheid) kan plaatsvinden in 1 seconde hetwelk betekent dat er geremd werd met 4 m/s2 en dat die remming over een afstand van ca. 7 meter heeft plaatsgevonden."
Anderzijds gaat Bosscha  ook in op de mogelijkheid dat betrokkenen met hogere snelheden hebben gereden (p. 10): " Opgemerkt dient te worden dat als de betrokkenen (of één van hen) bij nadering van de wegversmalling sneller hebben gereden dan de nu aangenomen 9 m/s (32,4 km/u) de posities van de voertuigen verder uit elkaar komen te liggen en de onderlinge afstanden op vergelijkbare momenten langer worden. Er zijn echter geen feiten voorhanden waarmee eventueel hogere snelheden kunnen worden onderbouwd. "

4.9.   
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank [ Verzoekster ] niet kan volgen in haar stelling dat het rapport Bosscha  fouten bevat. Het rapport is gedeeltelijk gebaseerd op aannames en reconstructies. Dat is echter onvermijdelijk, nu de toedracht van het ongeval niet nauwkeurig is gedocumenteerd. Van belang is dat  de aannames en reconstructies deugdelijk en inzichtelijk in het rapport heeft onderbouwd. De door de Bosscha  in zijn rapport getrokken conclusies vloeien logisch voort uit zijn bevindingen en de conclusies zijn deugdelijk gemotiveerd. De bezwaren van [ Verzoekster ] tegen het rapport Bosscha zijn dan ook ongegrond.    

4.10.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat [ Verzoekster ] haar bezwaren ook aan Bosscha  had kunnen voorleggen, na ontvangst van (het concept van) diens rapport. Ook als het rapport Bosscha  niet in concept aan partijen zou zijn voorgelegd, stond in elk geval niets eraan in de weg om die bezwaren na ontvangst van het definitieve rapport van Bosscha  alsnog aan de deze door beide partijen aangezochte deskundige voor te leggen.

4.11.
Het voorgaande betekent dat het rapport Bosscha tot uitgangspunt moet worden genomen bij de beoordeling van de vraag van welke toedracht van het verkeersongeval moet worden uitgegaan. NN heeft aangevoerd dat om de toedracht van het verkeersongeval vast te stellen nader bewijs zal moeten worden geleverd, bijvoorbeeld in de vorm van een getuigenverhoor van betrokken bestuurders, inzittenden en getuige [ Z ] en mogelijk zal daarna nog nader onderzoek moeten worden gedaan door een deskundige. De rechtbank verwerpt dit verweer, aangezien (ook) NN geen zwaarwegende bezwaren tegen het rapport heeft ingebracht.

4.12.   
Uit het rapport Bosscha blijkt dat de beide bij het verkeersongeval betrokken voertuigen (de Toyota van [ Verzoekster ] en de Volkswagen van [ X ]) als tegenliggers op de Zuidendijk hebben gereden, beiden in de richting van een op die weg zich bevindende wegversmalling. De voorrangssituatie bij de wegversmalling op de Zuidendijk wordt vanuit   de rijrichting van de Jacob Marisstraat (rijrichting [ X ]) geregeld door middel van verkeersbord F05, dat bestuurders verbiedt om door te rijden bij naderend verkeer uit de tegenovergestelde richting en vanuit de rijrichting Patersweg (rijrichting [ Verzoekster ]) door middel van verkeersbord F06, dat aangeeft dat een tegenligger moet wachten.

4.13.   
In het rapport Bosscha  wordt geconcludeerd dat [ X ] aan [ Verzoekster ] voorrang had kunnen verlenen: "Op 4 seconden voor het botsmoment reden de voertuigen als tegenliggers ca. 66 meter uit elkaar (de VW ca. 16 meter véér de wegversmalling en de Toyota ca. 46 meter véér diezelfde wegversmalling maar dan aan de andere kant). [ X ] heeft toen die tegenligger kunnen zien naderen en door daarop vlot te reageren en te gaan remmen zou hij de Volkswagen nog juist véér  de wegversmalling tot stilstand kunnen hebben gebracht. Zodoende zou hij aan de Toyota voorrang hebben verleend en in staat zijn geweest om deze aanrijding te voorkomen." [ X ] heeft echter  nagelaten zijn auto tijdig vóór de wegversmalling tot stilstand te brengen, hetgeen hij had behoren te doen.

4.14.   
In het voorgaande ligt besloten dat [ X ] een verkeersfout heeft gemaakt. Hij heeft daarmee onrechtmatig jegens [ Verzoekster ] gehandeld. Daaruit volgt dat NN aansprakelijk is.

eigen schuld

4.15.   
NN doet een beroep op eigen schuld zoals bedoeld in artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek (BW) aan de zijde van [ Verzoekster ]. Op grond van artikel 150 Rv rust op haar de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de eigen schuld van [ Verzoekster ].

4.16.   
NN heeft te dien aanzien het volgende gesteld. [ Verzoekster ] en [ X ] naderden de wegversmalling op de Zuidendijk niet gelijktijdig. Op het moment dat zij elkaar hadden kunnen opmerken kon [ X ] alleen door zeer plotseling te remmen vlak voor de wegversmalling een aanrijding voorkomen. Evenwel kon hij ook de inschatting maken dat hij de wegversmalling nog onbelemmerd kon passeren. Zoals Bosscha  in zijn rapport     vaststelt: [ Verzoekster ] was nog 46 meter verwijderd van de wegversmalling en [ X ] 16 meter aan de andere kant. Op het moment van de botsing was [ X ] al ruim voorbij de wegversmalling en reed hij op zijn eigen weghelft. Er was geen sprake meer van een situatie van voorrang moeten verlenen, de wegversmalling lag achter [ X ]. Indien [ Verzoekster ] op haar eigen weghelft was gebleven - waartoe zij verplicht was - en/of tijdig was gestopt, waartoe zij ook de gelegenheid had, zoals door Bosscha  vastgesteld, had een aanrijding niet plaatsgevonden. NN verwijst ter onderbouwing naar figuur 4 uit het rapport Bosscha  en de toelichting daarbij en op de foto die als bijlage 3 bij het rapport Bosscha  is gevoegd waarop de eindpositie van voertuigen zichtbaar is.

4.17.   
[ Verzoekster ] voert aan dat er geen omstandigheden van de zijde van [ Verzoekster ] zijn (gesteld) die een beroep op eigen schuld rechtvaardigen. [ Verzoekster ] reed met gepast snelheid, yolgens haar verklaring aan Bosscha  25 km/u en had juist iets snelheid verminderd. De omstandigheid dat haar Toyota zich ruim een halve meter over de wegas bevond (rapport Bosscha  p. 9) is inherent aan de voorrangssituatie en de ingezette manoeuvre over de wegas om als voorrangsgerechtigde het versmalde weggedeelte te passeren. Gegeven de situatie  van de twee seconden die [ Verzoekster ] had om te reageren (in feite maar één seconde vanwege een schrikseconde) kon zij niet plotseling remmen of haar auto naar rechts rijden, vanwege de gevaarzettende situatie voor andere weggebruikers.

4.18.   
De rechtbank overweegt als volgt. De in artikel 6:101 lid 1 BW gegeven regel komt erop neer dat als schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, in eerste instantie een afweging van de wederzijdse causaliteit moet plaatsvinden om te bepalen hoe de schade over de benadeelde en de aansprakelijke moet worden verdeeld. Door de toepassing van deze regel wordt de schadevergoedingsverplichting van de aansprakelijke partij, in beginsel, verminderd in evenredigheid met de mate waarin de aan de aansprakelijke partij en aan de benadeelde toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. In beginsel, omdat de rechter op grond van de billijkheid tot een andere verdeling kan komen of kan bepalen dat de aansprakelijkheid volledig in stand blijft of geheel vervalt.    

4.19.   
In het rapport Bosscha , p. 11 en 12, wordt geconcludeerd dat op het moment dat de door [ Verzoekster ] bestuurde Toyota zich circa 27 meter vóór de fysieke wegversmalling bevond, het voor [ Verzoekster ] duidelijk zal zijn geweest dat zij geen voorrang zou gaan krijgen van de haar tegemoet komende Volkswagen. Als zij op dat moment was gaan remmen en naar rechts had gestuurd dan wel op haar eigen weghelft was blijven rijden, had zij de aanrijding kunnen voorkomen. Dat heeft [ Verzoekster ] echter nagelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is het verkeersongeval daarmee mede veroorzaakt door handelen van [ Verzoekster ] zelf. De gestelde schade moet gelet hierop worden verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. De rechtbank is van oordeel dat de schade zowel een gevolg is van de fout van [ X ] als van het handelen van [ Verzoekster ]. [ X ] heeft weliswaar [ Verzoekster ] ten onrechte geen voorrang verleend, maar [ Verzoekster ] had haar recht op voorrang niet desondanks moeten uitoefenen op het moment dat zij kon voorzien tot een botsing zou leiden.

4.20.
Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat de bijdrage van [ Verzoekster ] aan het ontstaan van het ongeval maakt dat de vergoedingsplicht van NN (de verzekeraar [ X ]) met 50% moet worden verminderd.  

4.21 .
De rechtbank ziet in de gestelde en gebleken omstandigheden op grond van de billijkheid geen reden voor een andere verdeling dan de uitkomst op basis van de causaliteit. Door partijen is daarvoor onvoldoende aangevoerd. Dat betekent dat NN 50% van de Schade van [ Verzoekster ] moet vergoeden en dat de resterende schade door [ Verzoekster ] zelf zal moeten worden gedragen.

4.22.
Of en, zo ja, welke schade [ Verzoekster ] heeft geleden als gevolg van het ongeval moet, zoals hiervoor al is overwogen, nog nader worden vastgesteld. In dit deelgeschil is die vraag niet aan de orde.

kosten deelgeschil

4.23.    
[ Verzoekster ] heeft verzocht de kosten van deze procedure te begroten overeenkomstig artikel 1019aa Rv. [ Verzoekster ] begroot deze kosten tot aan de mondelinge behandeling op een bedrag van in totaal € 6.437,20, gebaseerd op een uurtarief van € 280,00 excl. BTW en 19 gewerkte uren (+ PM) en te vermeerderen met het verschuldigde griffierecht van € 314,00. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [ Verzoekster ] een aangevulde urenspecificatie overgelegd (gehecht aan de pleitaantekeningen van haar advocaat) die uitkomt op 35 uur. Daarvan is volgens [ Verzoekster ] redelijk om 25 uur in deze deelgeschilprocedure in rekening te brengen.

4.24.
NN is primair van mening dat er geen aanleiding is tot een kostenbegroting, en veroordeling, voor dit deelgeschil over te gaan. Het deelgeschil is volgens haar onnodig en onterecht ingesteld. Er is geen aantoonbaar letsel bij [ Verzoekster ] en de door haar geschetste toedracht van het ongeval is op basis van de voorliggende stukken niet vast te stellen.
Voor zover de rechtbank dat standpunt niet zou volgen, maakt NN bezwaar tegen de door [ Verzoekster ] opgevoerde advocaatkosten. Het gehanteerde uurtarief is niet marktconform tot stand gekomen. Een uurtarief van € 250,- excl. BTW is een redelijk tarief. Voor het opstellen van het verzoekschrift zijn de opgevoerde uren van 8 uur, 2 uur en 2.5 uur bovenmatig.
Subsidiair merkt NN op dat ten aanzien van deze kosten het percentage eigen schuld .van [ Verzoekster ] voor haar rekening moet komen.
 
4.25.
De rechtbank overweegt als volgt. De kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv dienen te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW. Of het  redelijke kosten zijn, hangt af van de vraag of het redelijk is dat die kosten zijn gemaakt én of de hoogte van deze kosten redelijk is. Dat het maken van de kosten redelijk is, acht de rechtbank evident, gelet op het vastlopen van buitengerechtelijk onderhandelingstraject.

4.26.
De rechtbank acht het deelgeschil niet onnodig of onterecht ingesteld. Verwezen wordt naar voorgaande overwegingen over de aantoonbaarheid van het letsel en de mogelijkheid de toedracht van het ongeval vast te stellen, zonder nadere bewijsvoering.

4.27.    
Voor de beoordeling of de advocaatdeclaraties zijn te beschouwen als redelijke  kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid c.q. redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, is de aard en omvang van de schade en complexiteit van de zaak van belang. Daarnaast komt betekenis toe aan de verhouding tussen de schade en de kosten. Ook de opstelling van partijen in het schaderegelingsproces kan van invloed zijn op de redelijkheid van het maken van kosten en de omvang daarvan.

4.28.    
De rechtbank acht het door de advocaat gehanteerde uurtarief niet onredelijk. De rechtbank is met NN van oordeel dat gelet op de aard en de omvang van het geschil niet alle door de advocaat aan het geschil bestede uren redelijk zijn, mede gelet op zijn specialisatie en langjarige ervaring. De rechtbank zal de kosten gelet daarop begroten conform de bij verzoekschrift door [ Verzoekster ] opgevoerde begroting, dus een bedrag van in totaal € 6.751,20.

4.29.
Tot betaling van dit bedrag aan [ Verzoekster ] zal NN worden veroordeeld, conform het verzoek daartoe.

4.30.
Aangezien [ Verzoekster ] en NN ieder voor 50% aansprakelijk zijn voor de schade, zal NN, nu hierom door [ Verzoekster ] is verzocht, worden veroordeeld tot betaling van onderhavige kosten, met dien verstande dat ook op deze verplichting het percentage van 50% van  toepassing is. NN zal daarom worden veroordeeld tot het betalen van € 3.375,60.

5.   
De beslissing

De rechtbank

5.1.   
verklaart voor recht dat [ X ] voor 50% aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval en dat NN als WAM-verzekeraar gehouden is tot vergoeding van 50 % van de door [ Verzoekster ] geleden en te lijden materiële en immateriële schade ten gevolge van het verkeersongeval,

5.2.   
begroot de kosten van de deelgeschilprocedure op € 6.751,20 en veroordeelt NN om € 3.375,60 (zijnde 50%) hiervan aan [ Verzoekster ] te betalen,

5.3.   
verklaart de beschikking wat betreft de onder 5.2 uitgesproken veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
 
5.4.   
wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.E. Molenaar en, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 november 2023.
[2111/3152]
 
Met dank aan dhr. mr. E. Wytema, Van Wassenaer Wytema Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2023/RBROT-131123