Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 280423

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2023/RBROT-280423

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM
locatie Rotterdam

zaaknummer: 8869789 CV EXPL 20-41193
datum uitspraak: 28 april 2023

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van

[ eiser ] ,
woonplaats: [ woonplaaats ] ,
eiser,
gemachtigde: mr. G.J. Knotter te Utrecht,

tegen

Accuverkoop Hefra B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. L.J. Böhmer te Utrecht.

Partijen worden hierna aangeduid als "[ eiser ] " en "Hefra".

1.
De procedure.

1
1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
- het tussenvonnis van 13 mei 2022 en de daarin genoemde stukken;
- het op 27 oktober 2022 ter griffie ontvangen deskundigenbericht;
- de e-mail van 22 november 2022 van [ eiser ] ;
- de akte reactie factuur en deskundigenbericht van Hefra;
- de antwoordakte deskundigenbericht van [ eiser ] , met producties;
- de akte reactie producties van Hefra.

2.
De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter verwijst naar zowel het tussenvonnis van 1 oktober 2021 als het tussenvonnis van 13 mei 2022, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. In eerstgenoemd tussenvonnis is Hefra toegelaten tot het leveren van het tegenbewijs, door middel van een medisch deskundigenbericht, van de voorshands bewezen stelling dat de rugklachten van [ eiser ] zijn ontstaan door zijn werkzaamheden bij Hefra. In het tussenvonnis van 13 mei 2022 is in dat verband een deskundigenonderzoek bevolen. Tot deskundige is benoemd dr. C.M.T.J.M. Plasmans, orthopedisch chirurg.

2.2.
Aan de deskundige is verzocht advies uit te brengen omtrent de volgende vragen en verzoeken:
1. hoe waarschijnlijk (zeer waarschijnlijk – waarschijnlijk - mogelijk waarschijnlijk - zeer onwaarschijnlijk) acht u het dat [ eiser ] de vastgestelde klachten/symptomen heeft gekregen als gevolg van het verrichten van de werkzaamheden zoals genoemd in het tussenvonnis van 1 oktober 2021? Kunt u uw antwoord motiveren, mede onder verwijzing naar de literatuur?
2. zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als [ eiser ] de werkzaamheden bij Hefra zoals genoemd in het tussenvonnis van 1 oktober 2021 niet had verricht? Zo ja, kunt u een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan?
3. welke diagnose(n) stelt u op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaal diagnostische overwegingen geven?
4. is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van [ eiser ] zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
5. is er sprake van afwijkingen, aanleg, symptomen en/of andere factoren die reeds bestonden voor aanvang van de dienstbetrekking bij Hefra (2001)? Zo ja, kunt u dit motiveren en aangeven welke beperkingen voor aanvang van de dienstbetrekking bij Hefra uit deze klachten en afwijkingen voortvloeiden en nu nog steeds uit deze klachten en afwijkingen voortvloeien? In hoeverre kunnen deze factoren/afwijkingen de huidige klachten/symptomen verklaren?
6. wilt u uw medische bevindingen ten aanzien van ontstaan en verloop van de klachten/afwijkingen en de (arbeids)omstandigheden voor, tijdens en na de dienstbetrekking bij Hefra in een tijdslijn uitzetten en de vraag beantwoorden in hoeverre een eventueel causaal verband gezien de samenhang in de tijd meer of minder waarschijnlijk is?
7. kunt u op basis van uw deskundigheid en met zoveel mogelijk onderbouwing met literatuur aangeven in welke mate de gestelde blootstelling aan risicofactoren in het werk in bedoelde periode bij Hefra heeft bijgedragen aan het ontstaan van de door u gestelde diagnose?
8. welke andere (medische of individu-gebonden) risicofactoren hebben redelijkerwijs een rol gespeeld in het ontstaan van de klachten en afwijkingen en in welke zin?
9. verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde klachten en afwijkingen?
10. heeft u verder nog opmerkingen en aanvullingen die u voor de zaak van belang acht?

2.3.
De deskundige heeft voornoemde vragen als volgt beantwoord:
1. Bij betrokkene hebben zich klachten met daarbij passende beperkingen gemanifesteerd tijdens de dienstperiode bij de werkgever in de periode 15.01.2001 t/m 01.08.2017. In de werkzame periode hieraan voorafgaande heeft betrokkene ook werkzaamheden verricht waar een beperkte rugbelasting aan de orde was, waar deze rug-belasting mede afgeschermd werd door een juiste werkhouding respectievelijk ondersteuning van hulpmiddelen bij het tillen en dragen. Tijdens de groei en in de puberteit is er bij betrokkene nooit een aan- of opmerking gemaakt inzake de bouw van de wervelkolom en evenmin zijn er klachten geweest of remmingen bij sport en arbeid.
Door het bureau Beroepsziekten FNV is op basis van wettelijke kaders geconcludeerd tot een overmatige rugbelasting en inschakeling van de wervelkolom bij diverse werkhandelingen. In de tijd is er in ieder geval sprake van een directe relatie tussen het ontstaan van de klachten en late gevolgen daarvan tijdens het dienstverband bij Hefra B.V. en in deze periode verrichte werkzaamheden.
Conclusie: deze relatie is te rubriceren als "waarschijnlijk”.

2. Op grond van de argumenten weergegeven in de rubriek "beschouwing" wordt onveranderd ondersteund de mogelijke invloed op de ontwikkeling van de klachtenbron lumbosacraal mede als gevolg van de gestoorde statiek. Een restrictie geldt voor de verminderde dehydratie op multipele niveaus van de disci in de wervelkolom. Een verminderde dehydratie is op zich geen reden tot de ontwikkeling van een pijnbron. Een dehydratie kan ook gepaard gaan met een verminderde elasticiteit van de discus-annulus resulterend in een hoogteverlies. Dit hoogteverlies verandert de anatomie en geeft een verhoogde kwetsbaarheid zeker bij een forse progressie van deze dehydratie.
Deze geleidelijke, gedurende een mensenleven optredende vermindering in vochtgehalte van de discus is in de regel een sluipend proces zonder dat hierbij gedurende het ouder worden tot de leeftijd van 55-60 jaar echte klachten worden ervaren. Dat proces is dan een onderdeel van een normaal verouderingsproces.
Opgemerkt zij dat in dit kader betrokkene voorafgaande aan de arbeidzame periode bij Hefra B.V. geen klachten of beperkingen in deze heeft ervaren en ook ná de arbeidzame periode bij Hefra B.V. In zijn nieuwe werkkring is er tot 2x toe een opvlamming geweest van de klachten die kortdurend en passagère zijn. Echter de oorzaak hiervoor kan ook gelegen zijn in de aanwezigheid van enige verlittekening in het operatiegebied waardoor de beweeglijkheid van de distale cauda en uittredende zenuwen gehinderd kan zijn. Met het voortschrijden van de leeftijd en het settelen van de afwijking bij betrokkene kan bij het voldoende in acht nemen van een goede rug hygiëne een recidief van de klachten van voorheen niet volledig worden uitgesloten, maar wordt met het jaar minder waarschijnlijk. Conclusie: mogelijk maar verre van zeker.

3. Op orthopedische vakgebied kunnen de navolgende diagnosen gesteld worden:
- verscherpte cervicale lordose met bij het MRI-onderzoek een vastgestelde vroegtijdige minder goede hydratie van de discus C5-C6 en C6-C7.
- status bij een morbus Scheuermann ontstaan tijdens de groei en puberteit met als rest een versterkte kyphose recent metend 55o. Compensatoir is hierdoor een versterkte cervicale lordose alsook versterkte lumbale lordose noodzakelijk bij een sway back van de kyphose waarbij de loodlijn vanuit de kyphose apex achter het zitbeen valt.
- laag thoracaal is er rechts gewend enige rotatie resulterend in een lichte asymmetrie van het schouderblad positie rechts in vergelijking met de linkerzijde. Bij het eerste onderzoek in de betreffende dienstperiode 2001-2007 werd op 30.06.2005 reeds een forse discopathie vastgesteld T11-T12 met een duidelijk hoogteverlies. Deze vroegtijdige slijtage op dat niveau is echter geen onderdeel geweest van de klachten die betrokkene heeft ontwikkeld.
Bij het versterkte lumbale lordose was er ook bij het eerst verrichte MRI-onderzoek een discopathie op het niveau L5-S1 met een verminderde hydratie. Bij het begin van de klachten is er ook sprake geweest van een soort herniatie aan de linkerzijde, welke herniatie lag onder de passerende wortel S1 aan de linkerzijde. Na langdurige conservatieve therapie met zeer wisselende resultaten, maar steeds wel een forse beperking in het aantal gerealiseerde werkuren, werd uiteindelijk een operatieve ingreep hiervoor verricht op 11.10.2012. De beenklachten te correleren aan de compressie van de zenuw S1 aan de linkerzijde zijn hiermee plusminus verdwenen.
Echter na een periode van plusminus twee maanden traden er toch weer klachten op, zeer beperkt in het linker been, maar wel met een pijnbron lumbosacraal met forse stijfheid en een bewegingsbeperking. Dit laatste in het kader van een verdere achteruitgang van de discushoogte L5-S1 na de verrichte operatieve decompressie. In het wervellichaam L5 alsook het heiligbeen S1 is een duidelijk oedeemreactie als symptoom te zien van de pijnlijkheid welke het gevolg is van direct botcontact tussen de onderzijde van het corpus L5 en de bovenzijde van het heiligbeen.

4. Naar het oordeel van ondergetekende is er sprake van een goede relatie tussen de informatie verkregen van betrokkene zelf alsook de genoteerde feiten in het verkregen medisch dossier. De aanvankelijk ontbrekende informatie na beëindiging van het arbeidscontract met Hefra B.V. is onderwijl verkregen. Het verkregen hulponderzoek in de loop der tijd correleert zeer wel met de anamnestisch verkregen gegevens en de bevindingen bij het klinisch onderzoek.
( ... )

5. De onder ad 2 beschreven afwijkingen, te weten een versterkte kyphose thoracaal met een gestoorde statiek en bijgevolg een overbelasting op de cervico-thoracale en lumbosacrale overgang was ook reeds aanwezig bij de indiensttreding van betrokkene op 15.01.2001. Een en ander in combinatie met de matige hydratie van meerdere disci zowel in het cervicale traject, thoracale traject (inclusief het morbus Scheuermann traject) alsook het lumbale traject zich concentrerend op het niveau L5-S1. Eerst van belang wanneer de dehydratie een hoogteverlies van de discus heeft veroorzaakt met als gevolg een niet passende anatomie op dat niveau. Deze ongunstige combinatie kan een contribuerende factor zijn tezamen met de beroepsmatige gerapporteerde chronische overbelasting en foutieve inschakeling van de wervelkolom.
Op basis van de anamnese en het uitgebreide medisch dossier is ondergetekende van mening dat betrokkene voor de aanvang van de dienstbetrekking bij Hefra B.V. geen klachten en afwijkingen heeft gehad zoals nu omschreven. Bij de start van het onderhavige dienstverband is betrokkene blootgesteld aan een foute rugbelasting zoals omschreven in het uitgebrachte FNV-rapport d.d. 23.04.2018 gedurende de gehele periode bij deze werkgever.
6. Vóór de periode van het onderhavige dienstverband van 2001 t/m 2017 kan op basis van de anamnese alsook het medisch dossier vastgesteld worden dat er bij betrokkene geen sprake is geweest van de onderhavige rugklachten met daarbij passende beperkingen. Tevens kan worden vastgesteld dat vóór de onderhavige dienstperiode er voor betrokkene geen sprake is geweest van medische consultaties of behandelingen in verband met klachten en beperkingen zoals ontstaan in dit dienstverband. Betrokkene meldde anamnetisch dat hij wel een keuring heeft ondergaan voor eerdere beroepen voorafgaande aan het dienstverband bij Hefra B.V., waarbij geen enkele afwijking of beperking voor betrokkene gold.
Tijdens de dienstperiode bij Hefra B.V. zijn de omschreven klachten en beperkingen ontstaan. In aansluiting aan de noodzakelijk verrichte operatie de uitruiming van de discus aan de linkerzijde zijn de nu af en toe opvlammende klachten een direct gevolg van de afwijking welke geleidelijk aan minder kunnen worden. Er is een plusminus opgeheven discushoogte vooral links met daarbij ook een ossale reactie waar er vochtophoping in het wervellichaam 5 en S1 wordt aangetroffen op het MRI-onderzoek.
Na beëindiging van het dienstverband is tot 2x toe een kortdurende opvlamming in deze aan de orde geweest. Enige onzekerheid betreft nog de al of niet aanwezigheid van littekenweefsel, welk type weefsel soms kan ontstaan in aansluiting aan een ingreep. Bij teveel littekenweefsel wordt het glijmechanisme van de zenuwstructuren verstoord en kan op zich blijvend een pijnbron geven met een soort pseudoradiculaire uitstraling. Een MRI-onderzoek tezamen met een gadolinium contrast is nodig om met meer zekerheid een dergelijke afwijking te kunnen vaststellen.
Conclusie: een causaal verband indertijd tussen het ontstaan van de klachten en de verrichte arbeid tijdens het dienstverband bij Hefra B.V. is als waarschijnlijk te duiden.

7. Uitgaande van de wettelijke kaders waaronder het Bureau Beroepsziekten FNV de arbeidsomstandigheden bij Hefra B.V. heeft beoordeeld en zijn conclusies heeft geformuleerd, behoort het niet tot mijn competentie om importantie van de geformuleerde risicofactoren te becommentariëren.
Zoals in de rapportage geformuleerd zijn deze risicofactoren zeker van belang geweest voor het ontstaan van de beschreven afwijking bij betrokkene op de lumbosacrale overgang en de hinder somtijds ervaren cervico-thoracaal. In de leerboeken inzake de lumbosacrale pathologie wordt de compositie van de wervelkolom inclusief het discusweefsel helder uiteengezet. Tevens werd ook uiteengezet dat het gros van de mensheid onderworpen is aan een proces van dehydratie op discus niveau na uitgroei in de periode van 20 tot ± 55 jaar. Dit moet beschouwd worden als een fysiologisch proces. Bij een klein percentage resulteert `dit in een te forse hoogteverlies van de discus overgaand in een langdurige pijnbron.. In de regel manifesteert zich dat met het optreden van enige dehydratie geleidelijk aan progressief en eindigend rondom de 55 à 60 jaar. Op zich is enige dehydratie een langzaam proces waarbij echter na enkele decennia de elasticiteit minder kan worden en door het ontstaan van scheurtjes in de annulus het proces van dehydratie voortgang vinden. Zoals ook bij betrokkene aan de orde is geweest, is er een progressieve versmalling van deze tussenwervelschijf opgetreden waarmee de passing op het niveau L5-S1 verloren is gegaan. De passagère irritatie met compromittering van het verloop van de wortel S1 is onderwijl operatief gecorrigeerd, hoewel enige littekenvorming in het operatiegebied op grond van de anamnese en klinisch onderzoek niet met zekerheid kan worden uitgesloten.
Zou er bij betrokkene geen ischias zijn opgetreden dan zou er zeker geen harde indicatie voor een operatieve correctie geweest zijn. Een natuurlijk proces zou dan verlopen zoals dat thans bij betrokkene het geval is. Betrokkene heeft voor de onderhavige dienstperiode bij Hefra B.V. en na de dienstperiode bij deze firma werkzaamheden kunnen verrichten, waarbij ook enige rugbelasting aan de orde is. Maar waar wel alle aandacht wordt gegeven aan de preventieve maatregelen tegen overbelasting van de rug waardoor betrokkene redelijk in balans is kunnen komen met zijn arbeid. Zoals in de anamnese aangegeven is er desondanks tot 2x toe een opvlamming van passagère klachten, een onderdeel van een normaal proces zoals dat nu plaatsvindt in de resterende discus L5-S1. Nogmaals meld ik hierbij de onzekerheid of enige littekenvorming een bijdrage in deze opvlamming geeft. Deze argumenten bij ingenomen maken dat ondergetekende toch van mening is dat de arbeidsperiode bij Hefra B.V. een grote invloed heeft gehad op het ontstaan en het verloop van de klachten.

8. Zoals bij de beantwoording van de eerdere vragen aan de orde is gesteld wordt door ondergetekende de matige hydratie van diverse tussenwervelschijven in de gehele wervelkolom eerst als een risicofactor beschouwd indien hierdoor vrij abrupt een hoogteverlies van de discus optreedt. Dit zeker tezamen met de gestoorde statiek op grond van de versterkte thoracale kyphose met een veranderde wervelkolombalans in deze. Beide factoren kunnen van invloed zijn op het lumbosacrale traject van de wervelkolom zoals ook bij ondergetekende aan de orde is.

9. De huidige verandering opgetreden in aansluiting aan de operatie op het niveau L5-S1 zal zich naar de toekomst toe kunnen settelen wanneer het benig contact tussen de onderzijde van het corpus L5 en de bovenzijde van het sacrum optreedt met daarbij een vaak optredende uitschakeling van de beweeglijkheid. Wanneer er dus een intrinsieke stijfheid op dit niveau naar de toekomst optreedt, mag verondersteld worden dat de huidige af en toe opvlammende klachten sterk gereduceerd zullen worden.

10. Tekstueel gaf ik reeds aan dat de screening van de literatuur inzake de rol van een vroegtijdige dehydratie van multipele disci niet omvangrijk was. Wel kon hieruit worden opgemaakt dat het geen factor is op zich mits het een beheerste procesgang is door de jaren heen. In die zin kan een optredende dehydratie ook als fysiologisch worden beschouwd. Indien een proces ontspoort met een forse dehydratie en daarbij optredende verminderde elasticiteit resulterend in een hoogteverlies van de tussenwervelschijf ontstaat er wel een pathologische situatie. Op jongere leeftijd in aansluiting aan de uitgroei op 20 jaar kan bij verminderen van de elasticiteit van de annulus er een herniatie ontstaan, optredend vanuit de nucleus van de discus en daarbij een uitweg naar buiten zoekend. Anders kan er ook op jongere leeftijd een zeer geleidelijk fysiologisch procesingang gaan waarbij de dehydratie een beheerst proces is en eindigend in een normaal verouderingsproces waarbij geen klachten aan de orde behoeven te komen. Bij betrokkene is de hoogte van de discus duidelijk verminderd geworden, hetgeen geresulteerd heeft in een veranderde anatomie waardoor de passing op het niveau L5-S1 verloren is gegaan en bijgevolg een pijnbron kan veroorzaken.

conclusies deskundige


2.4.
De deskundige heeft vastgesteld dat het waarschijnlijk is dat [ eiser ] de vastgestelde rugklachten heeft gekregen als gevolg van het verrichten van de werkzaamheden bij Hefra zoals genoemd in het tussenvonnis van 1 oktober 2021, dat het bestaan van een causaal verband tussen het ontstaan van de klachten en de verrichte werkzaamheden bij Hefra waarschijnlijk is en dat die werkzaamheden een grote invloed hebben gehad op het ontstaan en het verloop van de klachten van [ eiser ] . Verder heeft de deskundige vastgesteld dat het verre van zeker is dat de klachten die [ eiser ] ondervindt er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als [ eiser ] de werkzaamheden bij Hefra niet had verricht. Weliswaar heeft de deskundige enkele pre- existente afwijkingen (groeivarianten) vastgesteld in de wervelkolom van [ eiser ] (waaronder een morbus Scheuermann), maar in dat verband heeft de deskundige op basis van de anamnese en het uitgebreide medisch dossier geoordeeld dat [ eiser ] voor de aanvang van het dienstverband bij Hefra geen klachten en afwijkingen heeft gehad, zoals die nu wel zijn vastgesteld door de deskundige, en ook geen medische consultaties of behandelingen op dit gebied en dat de omschreven klachten en beperkingen bij [ eiser ] eerst tijdens de werkzaamheden bij Hefra zijn ontstaan.

2.5.
Het deskundigenrapport is voorzien van een uitgebreide en nauwkeurige onderbouwing en getuigt naar het oordeel van de kantonrechter bovendien van een grote mate van professionaliteit. Gelet hierop zal de kantonrechter de conclusies van de deskundige volgen. De akte na deskundigenbericht van Hefra biedt geen aanknopingspunten om anders te oordelen. De reactie van de door [ eiser ] geraadpleegde bedrijfsarts [ Y ] op het deskundigenrapport en de akte na deskundigenbericht van Hefra (producties 12 en 13 bij voormelde antwoordakte van [ eiser ] ) en hetgeen door Hefra hieromtrent weer is aangevoerd (in haar laatste akte uitlaten producties) kan in het midden blijven. Hefra is toegelaten tot het leveren van het hiervoor bedoelde tegenbewijs, door middel van een medisch deskundigenbericht. Op basis van het door dr. C.M.T.J.M. Plasmans opgestelde deskundigenbericht dient de kantonrechter te beoordelen of Hefra het benodigde tegenbewijs heeft geleverd.

aansprakelijkheid ex artikel 7:658 BW

2.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat Hefra het tegenbewijs niet heeft geleverd. In rechte wordt er daarom vanuit gegaan dat de rugklachten van [ eiser ] zijn ontstaan door zijn werkzaamheden bij Hefra. Dit leidt ertoe dat Hefra op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de door [ eiser ] geleden en nog te lijden schade als gevolg van deze rugklachten. De gevorderde verklaring voor recht wordt daarom toegewezen, op de hierna te melden wijze. Ditzelfde geldt, teneinde de exacte omvang van de door [ eiser ] geleden en nog te lijden schade te kunnen bepalen, voor de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure.

voorschot

2.7.
Nu vaststaat dat [ eiser ] een vordering heeft op Hefra, bestaat in de onderhavige procedure (in beginsel) reeds voldoende aanleiding tot toekenning van een voorschot op de uiteindelijk vast te stellen schadevergoeding, zoals door [ eiser ] is gevorderd. Bij het bepalen van de hoogte van dat voorschot wordt rekening gehouden met de volgende feiten en omstandigheden.

Partijen zijn het erover eens dat [ eiser ] tijdens zijn tweede ziektejaar wegens rugklachten (periode oktober 2012 tot, naar de kantonrechter begrijpt, september 2013) een inkomensverlies heeft geleden van 30%. [ eiser ] heeft gesteld dat die schade in totaal € 4.357,00 inclusief vakantietoeslag bedraagt. Hefra heeft weliswaar aangevoerd dat het "gat" wat kleiner is dan dat bedrag, maar een concreet bedrag is door Hefra niet genoemd. De kantonrechter gaat dan ook vooralsnog uit van het door [ eiser ] gestelde inkomensverlies. Dit betekent dat dit bedrag als voorschot toewijsbaar is.

(De gemachtigde van) [ eiser ] heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat hij verder tot nu toe vrijwel geen materiële schade heeft, dat hij er in inkomen bij zijn nieuwe werkgever niet op achteruit is gegaan en dat hij ook geen pensioenschade heeft. Hoewel [ eiser ] in de dagvaarding heeft gesteld dat hij (reis)kosten heeft gemaakt vanwege medische behandelingen, heeft hij in dit verband geen enkel bedrag genoemd en ook heeft hij niets overgelegd waaruit de door hem gestelde kosten kunnen worden opgemaakt. Nu deze kosten niet zijn onderbouwd door [ eiser ] , kan hier in het kader van de onderhavige procedure geen voorschot voor worden toegekend. Ditzelfde geldt voor de door [ eiser ] gestelde immateriële schade. Ook deze post is niet, althans onvoldoende, onderbouwd.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de kantonrechter toekenning van een voorschot van € 4.357,00 passend. Dit (voorschot)bedrag wordt dan ook toegewezen.

proceskosten

2.8.
Hefra krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [ eiser ] tot vandaag vast op € 106,47 aan dagvaardingskosten, € 236,- aan griffierecht en € 792,- aan salaris voor de gemachtigde (3 punten x € 264,-). Dit is totaal € 1.134,47. De kosten van de deskundige ad € 5.082,00 inclusief BTW, welk bedrag als voorschot is voldaan door Hefra, blijven voor rekening van Hefra. Voor kosten die [ eiser ] maakt na deze uitspraak moet Hefra een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente wordt toegewezen.

uitvoerbaarheid bij voorraad

2.9.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.
De beslissing

De kantonrechter:

3.1.
verklaart voor recht dat Hefra ex artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade van [ eiser ] als gevolg van de in dienst van Hefra ontstane beroepsziekte (rugklachten);

3.2.
veroordeelt Hefra tot vergoeding aan [ eiser ] van de materiële en immateriële schade van [ eiser ] , nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

3.3.
veroordeelt Hefra om aan [ eiser ] te betalen een bedrag van € 4.357,00, bij wijze van voorschot op die schadevergoeding;

3.4.
veroordeelt Hefra in de proceskosten, die aan de kant van [ eiser ] tot vandaag worden vastgesteld op € 1.134,47, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;

3.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en in het openbaar uitgesproken.
764

Met dank aan de heer mr. G.J. Knotter, Wout van Veen Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2023/RBROT-280423