GHARL 300724
- Meer over dit onderwerp:
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2024/GHARL-300724
eerder al op het LSA Letselschade Magazine, nu ook op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2024:4948
arrest
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.333.046/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 188119
arrest van 30 juli 2024
in de zaak van
[ gedaagde ] ,
die woont in [ woonplaats ] ,
die hoger beroep heeft ingesteld.
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna: [ gedaagde ] .
advocaat: mr. S. Oosting te Groningen.
tegen
[ eiseres ] .
die woont in [ woonplaats ] ,
en bij de rechtbank optrad als eiseres.
hierna: [ eiseres ] ,
advocaat: mr. F.W. Vergonet te Amsterdam.
1. Het verloop van de procedure in hoger beroep
1.1. Op 19 december 2023 is arrest in het incident gewezen. Vervolgens heeft [ eiseres ] een memorie van antwoord genomen. Daarna heeft het hof een mondelinge behandeling bepaald die op 16 juli 2024 heeft plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.
1.2 Op 22 juli 2024 is ter griffie een e-mail ontvangen van mr. Oosting waarin zij terecht opmerkt dat het proces-verbaal een onjuistheid bevat op pagina 1: de producties die op 21 juni 2024 zijn ingediend, zijn ingediend door [ gedaagde ] en niet door [ eiseres ] . Het hof ziet geen aanleiding om het proces-verbaal op de door mr Oosting verzochte wijze aan te vullen, nu het om een zakelijke weergave van het verhandelde ter zitting gaat en niet om een woordelijk verslag.
2. De kern van de zaak
2.1. Op 10 januari 2016 zijn partijen in Saalbach, Oostenrijk betrokken geraakt bij een skiongeval. [ eiseres ] heeft daarbij een sleutelbeen fractuur opgelopen.
2.2. [ eiseres ] heeft bij de rechtbank gevorderd voor recht te verklaren dat [ gedaagde ] aansprakelijk is voor de door [ eiseres ] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade en [ gedaagde ] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 62.594,04 vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
2.3. [ gedaagde ] heeft een beroep gedaan op verjaring.
2.4. De rechtbank(1) heeft het beroep op verjaring verworpen en heeft geoordeeld dat [ gedaagde ] onrechtmatig jegens [ eiseres ] heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die [ eiseres ] als gevolg van het ongeval heeft geleden en zal lijden. De schadevordering van [ eiseres ] is vervolgens als onvoldoende weersproken toegewezen. De bedoeling van het hoger beroep van [ gedaagde ] , die vier bezwaren (grieven) tegen het vonnis heeft geformuleerd, is dat de toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen.
2.5. Het hof zal oordelen dat het hoger beroep niet slaagt en het vonnis van de rechtbank bekrachtigen. Hierna zal worden uitgelegd hoe het hof tot dat oordeel is gekomen, nadat eerst de relevante feiten zijn weergegeven
3. De relevante feiten
3.1. Op 10 januari 2016 is [ gedaagde ] op een rode piste in Saalbach, Oostenrijk, de controle over zijn ski's verloren en is schreeuwend de piste afgedaald. waarbij hij uiteindelijk in aanraking met [ eiseres ] is gekomen. [ eiseres ] en [ gedaagde ] zijn daarop een steile helling afgegleden en onderaan tot stilstand gekomen.
3.2. Van het ongeval is een rapport opgemaakt door de politie Saalbach. Deze Beschuldigtenvernehmung vermeldt als verklaring van [ eiseres ] , voor zover van belang:
"Ich fuhr von der Piste Nr. 6 in geringer Geschwindigkeit die Piste hinunter und machte immer wieder Bogen. 2 Sekunden bevor sich die Kollision ereignete, hörte ich von hinten ein Schreien, ich konnte nicht mehr reagieren, und der zweite Schifahrer kollidierte in Richtung meiner rechten Schulter. Ich hörte dann von anderen, dass der zweite Schifahrer zuvor schon sehr schnell gefahren ist (...) Ich rutschte nach der Kollision bauchseitig auf der Piste mehr als 20 Meter hinunter und wurde danach mit dem Skidoo und in weiterer Folge mit der Rettung zu Dr. Spatzenegger verbracht".
3.3. [ eiseres ] is eerst per skiscooter en vervolgens per ambulance naar het 'Ambulatorium Glemmtal' vervoerd. In het Ambulatorium heeft dr. Spatzenegger röntgenfoto's gemaakt en de diagnose sleutelbeenfractuur gesteld.
3.4. Op 12 januari 2016 is [ eiseres ] terug naar huis gevlogen en per medische taxi naar huis gebracht. Zij is vervolgens naar haar huisarts gegaan die haar doorverwees naar de Spoedeisende Hulp van het OLVG West. Beeldvormend onderzoek toonde daar aan dat sprake is van een laterale communitieve clavicula fractuur, dat wil zeggen een breuk. bestaande uit meerdere fragmenten, aan het uiteinde van het sleutelbeen ter hoogte van de bovenkant van het schouderblad.
3.5. [ eiseres ] is op 20 januari 2016 geopereerd, waarbij de fractuur met een plaat is vastgezet.
3.6. In de periode februari 2016 december 2016 heeft [ eiseres ] in totaal 23 behandelingen bij fysiotherapeut [ X ] ondergaan. Een volledig herstel is niet bereikt.
3.7. De rechtsbijstandsverzekeraar van [ eiseres ] heeft [ gedaagde ] in een brief van 13 februari 2017 aansprakelijk gesteld voor alle materiële en immateriële schade die [ eiseres ] lijdt en nog zal lijden als gevolg van het skiongeluk.
3.8. Op verzoek van de rechtsbijstandsverzekeraar van [ eiseres ] hebben nagenoemde getuigen in februari 2017 de volgende verklaringen afgelegd:
J[ partner van eiseres ] - partner van [ eiseres ] :
[Waar bevond u zich ten tijde van het skiongeluk?]:
20 meter achter [ eiseres ] slachtoffer
[ gedaagde ] kwam mij schreeuwend langs geskied op volle snelheid, en botste daarna vol tegen [ eiseres ] aan. Hij had duidelijk geen controle en kwam van achter. Hij is daarom de schuldige. Onderaan de berg bevestigde hij zelf ook dat het zijn eerste dag skiën was. Als hij niet tegen [ eiseres ] was aangeskied. dan was hij vol het ravijn ingeskied aan de rechterkant.
[ zwager van eiseres ] zwager van [ eiseres ] :
[Waar bevond u zich ten tijde van het skiongeluk?]
Ongeveer 50 meter achter haar.
De betreffende man kwam met volle snelheid en zijn ski's parallel vlak langs mij. ging vervolgens rechtdoor en knalde met volle snelheid tegen Susan op waarna zij de steile helling af vielen. Bij het ongeluk aangekomen gaf meneer aan dat hij voor het eerst aan het skiën was en de rode piste gelijk had genomen en zijn controle totaal niet meer had.
[ broer van eiseres ] broer van [ eiseres ]
[Waar bevond u zicht ten tijde van het skiongeluk?]
Op de plek waar [ eiseres ] na de val tot stilstand kwam.
Ik stond te wachten op de plek waar [ eiseres ] uiteindelijk tot stilstand kwam. [ eiseres ] skiede achter mij en werd tijdens het skiën vol van achteren geraakt door de dader. De dader had daarvoor al meerdere mensen geraakt. Hij (de dader) kon niet skiën en is roekeloos naar beneden gegleden waar [ eiseres ] ten val gebracht heeft. [ eiseres ] is zwaar geraakt en kon moeilijk tot stilstand komen. Ik heb alles gezien aangezien ik stond te wachten.
Verder is in maart 2018 nog de volgende getuigenverklaring afgelegd:
[ schoonzus van eiseres ] - schoonzus van [ eiseres ] :
[Waar bevond u zich ten tijde van het skiongeluk?]
Lager op dezelfde piste te wachten op een aantal mede-skiërs en [ eiseres ] .
[ eiseres ] maakt een bocht tijdens het skiën en wordt van achteren geschept door een Nederlandse jongeman. Hierdoor kwam [ eiseres ] ten val en is met hoge snelheid naar beneden gegleden. De jongeman is mijns inziens schuldig.
Hij kwam met een zeer hoge vaart, zonder enige controle over zijn ski's, naar beneden geskied. Hij schepte [ eiseres ] van achteren. zonder uit te wijken.
3.9. Op 8 maart 2017 is [ eiseres ] voor de tweede keer geopereerd, waarbij het eerder aangebrachte schroef- en plaatmateriaal is verwijderd en een littekencorrectie is uitgevoerd. De breuk was op dat moment volledig geconsolideerd.
3.10. Op 29 maart 2017 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [ eiseres ] per aangetekende post een rappel aan [ gedaagde ] gezonden omdat er nog geen reactie op de brief van 13 februari was ontvangen.
3.11. In een brief van 21 april 2017 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar [ gedaagde ] opnieuw aangeschreven en hem verzocht de gegevens van zijn aansprakelijkheidsverzekeraar door middel van een antwoord formulier kenbaar te maken. [ gedaagde ] heeft op dit antwoord formulier op 23 april 2017 ingevuld dat hij een aansprakelijkheidsverzekering bij Univé heeft.
3.12. Nadat de rechtsbijstandsverzekeraar van [ eiseres ] Univé aansprakelijk heeft gesteld, heeft Univé op 24 mei 2017 laten weten dat [ gedaagde ] alleen beschikte over een kortlopende reisverzekering en dat schade toegebracht aan een derde niet onder deze polis valt.
3.13. De rechtsbijstandsverzekeraar van [ eiseres ] heeft [ gedaagde ] in een brief van 2 juni 2017 bericht dat de reisverzekering bij Univé geen dekking bood en heeft nogmaals om gegevens van de aansprakelijkheidsverzekering van [ gedaagde ] gevraagd. [ gedaagde ] heeft op 3 juni 2017 een antwoord formulier ingevuld en aan de rechtsbijstandsverzekeraar van [ eiseres ] geretourneerd.
3.14. Op 23 juni 2017 heeft de rechtsbijstandverzekeraar van [ eiseres ] telefonisch contact gehad met [ gedaagde ] , waarin [ gedaagde ] nogmaals de gelegenheid is geboden uit te zoeken of hij een aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten. Van [ gedaagde ] is daarop geen reactie meer ontvangen.
3.15. [ eiseres ] heeft ter bepaling van de blijvende klachten en beperkingen, de mate van blijvende invaliditeit en de toekomstige medische risico's onderzoeken laten uitvoeren door orthopeed dr. Willems van de DC Klinieken te Amsterdam en orthopedisch chirurg H.E. de Meijer van het OLVG, die daarvan rapporten hebben opgemaakt. De informatie is ook voorgelegd aan medisch adviesbureau Triage. In het rapport van Triage van 27 november 2019 wordt gewaarschuwd voor het feit dat [ eiseres ] in toekomst mogelijk last krijgt van voortschrijdende AC-artrose en daarom mogelijk nog een operatie moet ondergaan, terwijl na een dergelijke ingreep het percentage invaliditeit van [ eiseres ] oploopt tot 6% van de gehele mens.
3.16. De rechtsbijstandsverzekeraar van [ eiseres ] heeft op 14 oktober 2020 per aangetekende post aan [ gedaagde ] geschreven dat hij zal worden gedagvaard in verband met het ski-ongeval op 10 januari 2016. De brief vermeldt verder:
Het vorenstaande noopt mij in elk geval om namens mijn cliënte de verjaringstermijn te stuiten en u bij deze nadrukkelijk mede te delen dat zij zich ondubbelzinnig het recht op volledige nakoming van de verbintenis uit onrechtmatige daad voorbehoudt.
3.17. De Fédération Internationale du Ski (FIS) heeft regels opgesteld. De eerste vier regels luiden als volgt:
1. ledere skiër of snowboarder moet zich zo gedragen, dat hij anderen niet in gevaar brengt of schade toebrengt.
2. ledere skiër of snowboarder moet op basis van zichtbaarheid bewegen. ledere skier of snow boarder moet zijn snelheid en wijze van bewegen aanpassen aan zijn eigen capaciteiten, de toestand van de piste, de sneeuw- en weersgesteldheid en de verkeersdichtheid.
3. Wanneer een skiër of snowboarder een ander van achteren nadert moet hij zijn spoor zo kiezen, dat hij een voor hem bewegende skiër of snowboarder niet in gevaar brengt.
4. Inhalen mag van boven of van beneden en van rechts of van links, mits op zodanige afstand dat de ingehaalde op geen enkele wijze in zijn bewegingen wordt belemmerd.
4. Beoordeling van het geschil
Internationaal karakter
4.1. Omdat het skiongeval heeft plaatsgevonden in Oostenrijk, heeft de zaak een internationaal karakter. De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht op grond van artikel 2 van de herschikte EEX-verordening nu [ gedaagde ] woonplaats heeft in Nederland. Op grond van artikel 4 lid 2 van de Verordening Rome II is Nederlands recht van toepassing op het onderhavige geschil. omdat [ eiseres ] en [ gedaagde ] beiden op 10 januari 2016 hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. Tussen partijen is dit ook niet in geschil. Bij de beoordeling van het gedrag van de persoon wiens aansprakelijkheid in het geding is, moet op grond van artikel 17 van de Verordening Rome II wel feitelijk en in passende mate rekening worden gehouden met de veiligheidsvoorschriften en gedragsregels die van kracht zijn op het tijdstip en de plaats van de gebeurtenis welke de aansprakelijkheid veroorzaakt.
Het beroep op verjaring
4.2. [ gedaagde ] voert als meest verstrekkende verweer aan dat de vordering van [ eiseres ] is verjaard.
4.3. Een vordering tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad verjaart na verloop van vijf jaar na aanvang van de dag. volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijk persoon bekend is geworden (artikel 3:310 lid BW). De verjaring kan onder meer worden gestuit door een schriftelijk aanmaning of mededeling waarin de de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (artikel 3:317 lid 1 BW).
4.4. In dit hoger beroep staat het volgende vast [ eiseres ] is op de dag van het ongeval, 10 januari 2016, bekend geraakt met haar schade en de aansprakelijke persoon, [ gedaagde ] . De rechtsbijstandsverzekeraar van [ eiseres ] heeft [ gedaagde ] bij brief van 13 februari 2017 aansprakelijk gesteld. Daarna is [ gedaagde ] meermaals aangeschreven en heeft hij een tweetal antwoord formulieren ingevuld en geretourneerd, namelijk op 23 april 2017 en 3 juni 2017. Op 23 juni 2017 is er telefonisch contact geweest tussen de rechtsbijstandsverzekeraar en [ gedaagde ] . Dat gesprek is diezelfde dag schriftelijk aan [ gedaagde ] bevestigd.
4.5. De rechtsbijstandsverzekeraar van [ eiseres ] heeft vervolgens op 14 oktober 2020 per aangetekende post een brief aan [ gedaagde ] verzonden, waarin het recht van [ eiseres ] op nakoming van de verbintenis uit onrechtmatige daad ondubbelzinnig werd voorbehouden en die in zoverre stuitende werking heeft. [ gedaagde ] betwist niet dat deze brief aan zijn woonadres is verzonden, maar hij stelt dat de brief hem niet heeft bereikt. [ gedaagde ] heeft in dat verband tijdens de procedure bij de rechtbank het volgende aangevoerd. Hij heeft zelf niet voor ontvangst van de brief getekend. Hij was op 15 oktober 2020 niet thuis, maar aan het werk. Hij had ook geen huisgenoot die voor ontvangst heeft kunnen tekenen.
4.6. Artikel 3:37 lid 3 bepaalt dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring om haar werking te kunnen hebben, die persoon moet hebben bereikt. Met betrekking tot een schriftelijke verklaring geldt als uitgangspunt dat deze de geadresseerde heeft bereikt als zij door hem is ontvangen. Indien de ontvangst van de verklaring wordt betwist, dient de afzender feiten of omstandigheden te stellen en te bewijzen waaruit volgt dat de verklaring door haar is verzonden en dat de verklaring door de geadresseerde is ontvangen. Volgens de Hoge Raad brengt een redelijke, op de behoeften van de praktijk afgestemde, uitleg mee dat de afzender in beginsel feiten en omstandigheden dient te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit volgt dat de verklaring door hem is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde aldaar door hem kon worden bereikt. en dat de verklaring aldaar is aangekomen. Als adres kan worden aangemerkt de woonplaats van de geadresseerde in de zin van artikel 1:10 BW.
4.7. Tussen partijen staat vast dat de brief aangetekend is verzonden naar het adres waar [ gedaagde ] woont: [ adres en woonplaats ] . Verder blijkt uit de track & trace gegevens van PostNL dat de aangetekende brief op 15. oktober 2020 te 9.52 uur op het voornoemde adres is bezorgd en dat voor de ontvangst daarvan is getekend. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [ eiseres ] daarmee voldoende. heeft bewezen dat de brief op het adres van [ gedaagde ] is ontvangen en [ gedaagde ] heeft bereikt. Dat het niet [ gedaagde ] zelf zou zijn geweest die voor de ontvangst heeft getekend, doet daaraan niet af.
4.8. Hetgeen [ gedaagde ] in dit verband als verweer heeft gevoerd acht het hof vanwege de wisselende en onjuist gebleken - verklaringen die [ gedaagde ] heeft gegeven, niet overtuigend en in het licht van het door [ eiseres ] bijgebrachte bewijs onvoldoende onderbouwd. Het hof licht dat toe.
4.9. [ gedaagde ] heeft aanvankelijk betoogd dat hij geen enkele brief van de rechtsbijstandsverzekering van [ eiseres ] had ontvangen en ook nooit een antwoord formulier had ingevuld. In de spreekaantekeningen die de advocaat van [ gedaagde ] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft overgelegd staat dat [ gedaagde ] slechts één brief heeft ontvangen en dat hij die ook beantwoord heeft door er het woord 'aansteller' op te schrijven en de brief te retourneren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat die verklaring gewijzigd en gesteld dat [ gedaagde ] alleen telefonisch contact met de rechtsbijstandsverzekeraar heeft gehad en dat de behandelaar van het dossier die opmerking van [ gedaagde ] op het formulier heeft geplaatst.
De rechter heeft [ gedaagde ] vervolgens de producties 19 en 36 had voorgehouden, waarna [ gedaagde ] heeft moeten erkennen dat beide antwoord formulieren wel degelijk door hemzelf waren ingevuld.
4.10. Het verweer van [ gedaagde ] dat hij op 15 oktober 2020 de enige bewoner van het adres [ adres en woonplaats ] was- en dat er dus niemand anders voor ontvangst heeft kunnen tekenen - is ook onjuist gebleken. [ eiseres ] heeft met gegevens uit de basisregistratie aangetoond dat op die datum ook de broer van [ gedaagde ] op dat adres ingeschreven stond, zodat denkbaar is dat hij voor ontvangst heeft getekend, voor zover [ gedaagde ] dat al niet zelf heeft gedaan.
4.11. [ gedaagde ] heeft verklaringen van zijn moeder en zijn broer in het geding gebracht. De moeder verklaart dat ook zij lange tijd op het adres van [ gedaagde ] heeft gewoond, maar dat zij met de broer van [ gedaagde ] op 1 oktober 2020 en dus kort voor bezorging van de stuitingsbrief is verhuisd naar een ander adres. Volgens verklaringen van buren en een broer van moeder heeft die verhuizing op 4 oktober 2020 hebben plaatsgehad.
Het hof is van oordeel dat aan die verklaringen geen doorslaggevend gewicht kan worden toegekend, omdat die de mogelijkheid niet uitsluiten dat de moeder of de broer op 15 oktober 2020 nog in de woning van [ gedaagde ] aanwezig is geweest en de brief in ontvangst heeft genomen. Geen van beiden heeft verklaard de brief niet in ontvangst te hebben genomen en [ gedaagde ] heeft ook niet aangeboden hen op dit punt als getuigen onder ede te doen horen.
4.12. [ eiseres ] heeft er bovendien terecht op gewezen dat er om de volgende reden moet worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de moeder van [ gedaagde ] , [ moeder gedaagde ] . [ eiseres ] heeft de dagvaarding aanvankelijk op 10 januari 2023 laten betekenen aan het woonadres van [ gedaagde ] : [ adres en woonplaats ] . Op diezelfde dag nam een toen nog onbekende vrouw contact met de rechtsbijstandsverzekeraar van [ eiseres ] op met de mededeling '[ gedaagde ] woont hier niet meer, ik ga de stukken retour zenden. De telefoniste van de rechtsbijstandsverzekeraar maakte een notitie van het gesprek en noteerde het telefoonnummer van de vrouwelijke beller. Al snel bleek- en [ gedaagde ] heeft dat nooit betwist dat [ gedaagde ] helemaal niet was verhuisd. Het genoteerde telefoonnummer 06 1110 6162 blijkt gekoppeld aan [ moeder gedaagde ] . Nu zij niet heeft geaarzeld in 2023 telefonisch onjuiste mededelingen te doen over de woonplaats van [ gedaagde ] , hecht het hof ook weinig waarde aan haar schriftelijke verklaring.
4.13. [ gedaagde ] heeft verder tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de plaats waar hij zich op het tijdstip van de bezorging van de brief bevond. Aanvankelijk verklaarde hij dat hij aan het werk was, maar in dit hoger beroep stelt hij dat hij de hond uitliet en boodschappen deed. Hij verwijst in dit verband naar een printscreen van een telefoon, maar zoals [ eiseres ] terecht heeft benadrukt, kan het hof de authenticiteit en de herleidbaarheid tot de persoon van [ gedaagde ] van die gegevens niet vaststellen.
4.14. [ gedaagde ] heeft verder nog aangevoerd dat PostNL in de coronaperiode contactloos bezorgde in verband met de coronamaatregelen. In dat geval moest de ontvanger de laatste tekens van een legitimatiebewijs geven, waarna de postbode deze noteerde voor ontvangst. [ gedaagde ] stelt dat de track & trace niet de cijfers weergeeft van een identiteitsbewijs van hem, zijn moeder of broer. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft de advocaat van [ gedaagde ] betoogd dat de postbode de brief wel in de bus zal hebben gedaan en zelf de handtekening heeft geplaatst omdat er niemand thuis was.
4.15. Het hof overweegt dat uit de door [ gedaagde ] overgelegde stukken niet blijkt of het door hem genoemde beleid van PostNL gold op 15 oktober 2020. De krabbel op het track & trace bewijs is zoals vaker wanneer op een digitaal scherm getekend moet worden slecht leesbaar, maar zou een cijfer/letter combinatie kunnen zijn. De track & trace code vormt nog steeds een bewijs dat het poststuk is bezorgd. Daarvoor is niet nodig dat [ gedaagde ] zelf voor ontvangst heeft getekend.
4.16. Ten slotte: voor zover [ gedaagde ] , zoals zijn advocaat ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft gesuggereerd, de brief heeft weggegooid omdat hij nooit post verwacht en als hij thuiskomt "de rommel opruimt en in de papierbak gooit", regardeert dat [ eiseres ] niet en blijft dat voor rekening van [ gedaagde ] .
4.17. Nu het verweer van [ gedaagde ] onvoldoende gemotiveerd is en hij geen enkel bewijsaanbod heeft gedaan, stelt het Hof [ gedaagde ] niet in de gelegenheid tegenbewijs te leveren door het horen van getuigen. Het hof komt aldus tot het oordeel dat de vordering van [ eiseres ] op 15 oktober 2020 rechtsgeldig is gestuit door bezorging van de brief van 14 oktober 2020. De inleidende dagvaarding is vervolgens tijdig betekend op 3 februari 2023. Van verjaring van de vordering van [ eiseres ] is daarom geen sprake.
De toedracht van het ongeval
4.18. [ gedaagde ] stelt zich op het standpunt dat de rechtbank op basis van onjuiste feiten tot het oordeel is gekomen dat hij onrechtmatig jegens [ eiseres ] heeft gehandeld. Volgens [ gedaagde ] is de rechtbank er ten onrechte vanuit gegaan dat hij [ eiseres ] van achteren naderde en tegen haar aan is geskied. Ten tijde van het ongeval skiede hij naast haar. [ gedaagde ] is niet met [ eiseres ] in aanraking gekomen, maar het is juist andersom, zo stelt [ gedaagde ] in hoger beroep. [ eiseres ] heeft juist hem met haar rechterschouder geraakt, toen zij zich onverwacht vanuit stilstand naar hem toe wendde.
4.19. Het hof stelt vast dat [ gedaagde ] ook op het punt van de toedracht van het ongeval wisselende en daardoor weinig geloofwaardige verklaringen heeft gegeven.
Zo stelt [ gedaagde ] dat hij zich op een blauwe piste had begeven maar dat die plotseling overging in een rode. Een skipiste verandert echter niet halverwege van kleur.
In de conclusie van antwoord gaf [ gedaagde ] aan dat hij [ eiseres ] "licht aan de schouder aantikte" maar dat het hem opviel "dat [ eiseres ] al onzeker op haar ski's stond en zich liet vallen toen [ gedaagde ] haar licht aantikte".
Hiernaar gevraagd door de rechter in de rechtbank, erkende [ gedaagde ] dat [ eiseres ] viel nadat zij in disbalans was gebracht doordat [ gedaagde ] haar aantikte. [ gedaagde ] erkende ter gelegenheid van die mondelinge behandeling ook dat hij voor het eerst op skivakantie was, dat hij op de rode piste weggleed op een ijzig stuk sneeuw en er niet in slaagde weer controle over het skiën te krijgen en daarom ging schreeuwen dat mensen aan de kant moesten gaan. Ook verklaarde hij dat hij vergeefs geprobeerd heeft [ eiseres ] te ontwijken en haar met de schouder aantikte.
4.20. Uit de verklaringen van de verschillende getuigen en van [ eiseres ] - die op dit punt consistent en eenduidig zijn blijkt dat [ gedaagde ] al schreeuwend en zonder controle over zijn ski's met hoge snelheid op de piste naar beneden kwam en tegen [ eiseres ] botste. die zich voor hem op de piste bevond. In hoger beroep erkent [ gedaagde ] nog steeds dat hij de controle. over zijn ski's kwijt was en al schreeuwend de helling afkwam. In dat licht is zijn stelling dat hij [ eiseres ] niet raakte, maar zij hem, ongeloofwaardig. Die (gewijzigde) stelling vindt ook geen steun in de andere verklaringen. Bovendien blijkt uit het aard van het letsel van [ eiseres ] en [ gedaagde ] zelf (naar zijn zeggen is zijn sleutelbeen verschoven) dat van een "lichte aanraking" geen sprake is geweest.
In tegenstelling tot [ gedaagde ] , was [ eiseres ] meermaals op wintersport geweest en dus geen onervaren skiër. Volgens de getuigen skiede zij ten tijde van het ongeval in bochten naar beneden. Zelfs wanneer zij zich - gealarmeerd door het geschreeuw van [ gedaagde ] - naar hem heeft omgedraaid, betekent dat niet dat [ gedaagde ] geen blaam treft. Zoals uit de regels van de Fédération Internationale du Ski (FIS) volgt moet een skiër die een ander van achteren nadert zijn spoor zo kiezen dat hij een voor hem bewegende skiër niet in gevaar brengt. [ gedaagde ] stelt dat hij zich op het moment van de botsing naast [ eiseres ] bevond, maar uit het feit dat hij haar niet kon ontwijken blijkt dat hij tijdens de afdaling onvoldoende afstand in acht heeft genomen om haar veilig te kunnen passeren. [ gedaagde ] heeft de regels van de FIS ook geschonden door zijn snelheid niet aan te passen aan zijn capaciteiten. Vast staat immers dat [ gedaagde ] voor het eerst op skivakantie was. Hij heeft gesteld dat hij in februari 2014 tweemaal een skischool heeft bezocht en daarvoor nog in Duitsland, maar deze stelling heeft hij niet met stukken onderbouwd. Hij stelt tevoren wel op een borstelbaan te hebben geoefend. Uit de door hem overgelegde productie blijkt slechts dat hij op 8 januari 2016, twee dagen voor het ongeval, één uur op een borstelbaan in Drachten heeft geoefend. Door zich vervolgens al op 10 januari 2016 op een rode piste te begeven, heeft hij onverantwoorde risico's genomen, die zich ook hebben gerealiseerd in de botsing met [ eiseres ] . De onrechtmatigheid van het handelen van [ gedaagde ] is daarmee gegeven.
De conclusie
4.21. De grieven falen. Tegen het oordeel van de rechtbank over de omvang van de schade zijn geen grieven gericht. Het hof zal het vonnis van de rechtbank bekrachtigen. Omdat [ gedaagde ] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen, die van het incident daaronder begrepen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
4.22. De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).
5. De beslissing
Het hof:
5.1. bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 2 augustus 2023:
5.2 . veroordeelt [ gedaagde ] tot betaling van de volgende proceskosten van [ eiseres ] :
€ 783 aan griffierecht
€ 6.639 aan salaris van de advocaat van [ eiseres ] (3 procespunten x appeltarief € 2.213):
5.3. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad:
5.4. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.A. Wind, M. Willemse en H. Mollema-De Jong en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2024.
1. ECLI:NL:RBNNE:2023:3294
2. ECLI:NL:HR:2013:BZ4104
3. ECLI:NL:HR:2022:853
Met dank aan dhr. mr. F.W. Vergonet, DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V., voor het inzenden van deze uitspraak.
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2024/GHARL-300724