Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 150724

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2024/RBGEL-150724

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

zaakgegevens 11052222\ AZ VERZ 24-13 \ 693 \ 32268
uitspraak van 15 juli 2024

beschikking

in de zaak van

[ verzoekster ]
wonende te [ woonplaats ] 
verzoekende partij
gemachtigde mr. M.J. Klok

en

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [ verweerster ].
gevestigd te [ verstigingsplaats ] 
verwerende partij
gemachtigde mr. J.L.J.J. Nelissen

Partijen worden hierna [ verzoekster ] en [ verweerder ] genoemd.

1. De procedure

1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 15 april 2024;
- de nagezonden productie 15 van [ verzoekster ] van 13 mei 2024;
- het verweerschrift van 24 mei 2024;

1.2. De mondelinge behandeling heeft plaats gehad op 28 mei 2024, waarbij de gemachtigden van partijen pleitnotities hebben voorgedragen en overgelegd.

2. De feiten

2.1. Op 1 juni 2021 komt [ verzoekster ], horecamedewerkster bij [ verweerster ] ten val ten gevolge waarvan haar rug en been gekneusd raken.

2.2. Tussen 3 juni en 17 juni 2021 wendt [ verzoekster ] zich een aantal keren met rugklachten tot haar huisarts. Van 8 juli 2021 tot 26 juni 2022 is zij onder behandeling van een osteopaat in verband met de opbouw van de belastbaarheid van haar rug en nek. Zij bezoekt eveneens een fysiotherapeut.

2.3. Bij brief van 10 juni 2021 stelt [ verzoekster ] [ verweerster ] aansprakelijk voor de gevolgen van het bedrijfsongeval.

2.4. Nadat er enige malen contact heeft plaats gehad tussen [ verweerster ] en de voormalige gemachtigde van [ verzoekster ], doet [ verzoekster ] een voorstel ter afwikkeling.

2.5. Namens [ verweerster ] wordt de aansprakelijkheid afgewezen bij brief van haar advocaat van 4 maart 2022.

2.6. Nadere correspondentie tussen de gemachtigden brengt geen oplossing.

3. Het verzoek en het verweer


3.1. [ verzoekster ] verzoekt de kantonrechter om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking
a. te bepalen dat [ verweerster ] aansprakelijk is voor de door haar geleden schade als gevolg van het bedrijfsongeval op 1 juni 2021;
b. te bepalen dat [ verweerster ] gehouden is de volledige geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade van [ verzoekster ] te vergoeden;
c. de kosten van deze procedure vast te stellen overeenkomstig de opgave van de gemachtigde van [ verzoekster ] met veroordeling van [ verweerster ] in die kosten.

3.2. [ verzoekster ] onderbouwt haar verzoek als volgt:

3.2.1. Er is sprake van een arbeidsongeval, dat plaats had op een natte keukenvloer waarover zij liep met een leeg fust. Ze gleed uit en belandde op de trap naar de kelder waar zij ruggelings vanaf viel, met kneuzingen en pijnklachten tot gevolg. Zij heeft zich onder medische behandeling moeten stellen, een aantal werkdagen gemist en hulppersonen moeten inschakelen. Haar rug is nog steeds haar zwakke plek.

3.2.2. Nu vaststaat dat het ongeval haar is overkomen in de uitoefening van haar werkzaamheden, is [ verweerster ] in beginsel aansprakelijk, tenzij deze aantoont dat zij aan al haar zorgverplichtingen heeft voldaan. Volgens [ verzoekster ] slaagt [ verweerster ] daar niet in, immers, zij is niet gewaarschuwd voor de omstandigheid dat de vloer nat was, er stond geen waarschuwingsbord, er is geen speciaal schoeisel verstrekt, er is geen RI&E, er worden bij [ verweerster ] geen toolboxmeetings gehouden, zij is nooit geïnstrueerd ten aanzien van het onderhavige risico en er wordt niet op naleving van instructies toegezien.

3.3. [ verweerster ] voert verweer waarop hierna, voor zover nodig, zal worden ingegaan.

4. De beoordeling

Geschikt voor deelgeschil

4.1. Als iemand een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel kan hij op grond van artikel 1019w lid 1 Rv de rechter verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van wat ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij geldt dat de investering in tijd, geld en moeite die is gemoeid met het voeren van deze deelprocedure moet worden afgewogen tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.

4.2. Het meest verstrekkende verweer van [ verweerster ] is dat deze zaak niet geschikt om te worden behandeld in deelgeschil. Partijen verschillen namelijk van mening over een aantal feiten die voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van belang zijn. Zo betwist [ verweerster ] dat [ verzoekster ] bij het wegbrengen van een fust is uitgegleden over de zojuist schoongemaakte keukenvloer en dat [ verweerster ] tekort is geschoten in de op haar rustende zorgplicht. In het geval geoordeeld wordt dat nader feitenonderzoek nodig is, dient geoordeeld te worden dat de verzoeken van [ verzoekster ] zich niet lenen voor behandeling in een deelgeschil omdat de beoordeling te veelomvattend en tijdrovend is. Een bodemprocedure - met alle bewijsrechtelijke mogelijkheden - is passender, aldus [ verweerster ].

4.3. Tussen partijen is de vraag naar aansprakelijkheid in geschil. Dit is een deelgeschil in de zin van artikel 1019w Rv en kan daarom aan de kantonrechter worden voorgelegd. De kantonrechter is van oordeel dat het feit dat de exacte toedracht van het gebeuren op 1 juni 2021 niet duidelijk is, in dit geval niet aan behandeling in een deel geschilprocedure in de weg staat, omdat - hoewel het wel gesteld is, maar niet nader is onderbouwd door [ verweerster ] - niet is gebleken dat nader onderzoek middels het horen van getuigen of het inwinnen van een deskundigenbericht de toedracht zal verduidelijken. Na afweging van de in de laatste volzin van r.o. 4.1. bedoelde aspecten, leidt dit tot de conclusie dat het belang van het verzoek en de mogelijke bijdrage tot een minnelijke regeling opwegen tegen de te investeren tijd, geld en moeite.

4.4. Het verzoek is daarom geschikt voor behandeling in deelgeschil en de kantonrechter komt daarmee toe aan een inhoudelijke behandeling daarvan.

Toetsingskader

4.5. De kantonrechter stelt voorop dat artikel 7:658 lid 1 BW een zorgplicht in het leven roept en de werkgever verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te geven als redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Met artikel 7:658 BW is niet beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van het ontstaan van schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor zijn werkgever. Indien komt vast te staan dat de werknemer bij de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden, dan is de werkgever daarvoor aansprakelijk, tenzij hij aantoont dat hij in de lid 1 van voornoemd artikel bedoelde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.

4.6. De omstandigheden van het geval zijn bepalend voor wat van de werkgever kan worden gevergd. Van belang is met welke mate van waarschijnlijkheid de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, de ernst die de gevolgen kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen (kelderluikcriteria). Voor zover het niet mogelijk is op voldoende effectieve wijze preventieve maatregelen te nemen, dient de werkgever op voldoende effectieve wijze voor gevaar te waarschuwen. De werkgever dient daarbij rekening te houden met het ervaringsfeit dat werknemers tijdens hun werk niet steeds de vereiste zorg in acht nemen. Dat betekent dat de werkgever niet steeds kan volstaan met het geven van instructies of het ter beschikking stellen van veilige werktuigen: hij zal eveneens toezicht moeten houden. Wel heeft een werknemer een eigen verantwoordelijkheid, die met zich meebrengt dat, wanneer de werkgever afdoende veiligheidsmaatregelen heeft genomen, van de werknemer mag worden verwacht dat hij van de voorgeschreven middelen gebruik maakt.

Uitoefening van de werkzaamheden

4.7. Uit de door [ verzoekster ] geschetste, met medische stukken onderbouwde en door [ verweerster ] bloot ontkende, omstandigheden blijkt dat [ verzoekster ] een ongeval is overkomen in de uitoefening van haar werkzaamheden. Dat de toedracht wellicht niet exact vaststaat is voor de beoordeling in deze procedure irrelevant. Het is aannemelijk dat het ongeval op de werkplek heeft plaatsgehad en dat is voldoende. Daarvoor is [ verweerster ] in beginsel aansprakelijk, tenzij zij aantoont dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. Op opzet of roekeloosheid aan de zijde van [ verzoekster ] heeft [ verweerster ] geen beroep gedaan.

Zorgplicht

4.8.
Gesteld noch gebleken is dat [ verweerster ] haar werknemers heeft gewaarschuwd voor de omstandigheid dat de keukenvloer nat was en/of schriftelijk of mondeling heeft geïnstrueerd over hoe ze zich daarop te gedragen hebben, noch over hoe van een vaste trap afgedaald moet worden. In zijn algemeenheid kan dat laatste ook niet van haar worden gevergd, omdat traplopen een alledaagse handeling is. Dit ligt anders indien een trap moet worden belopen met een last, terwijl het vloeroppervlak nat is. In dat geval dient de werkgever te voorkomen (door het treffen van maatregelen en/of het geven van aanwijzingen) dat werknemers zonder een veilig houvast lasten dragen op een natte keukenvloer of op een trap.

4.9. Nu aannemelijk is, dat [ verzoekster ] in de uitoefening van haar werkzaamheden met een leeg fust in haar handen de trap wilde afdalen en op dat moment uitgleed en van de trap afviel en [ verweerster ] niet heeft aangevoerd (noch is gebleken) dat zij gewaarschuwd was voor het traplopen met een last waarbij de vloer nat was door bordjes of instructies, terwijl niet is gebleken van de aanwezigheid van een RI&E of verstrekking van veiligheidsschoenen, heeft [ verweerder ] niet kunnen aantonen dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan.

Eigen schuld

4.10. De conclusie is dus dat [ verweerster ] aansprakelijk is voor de door [ verzoekster ] geleden schade als gevolg van het bedrijfsongeval op 1 juni 2021. Haar verzoek kan in zoverre worden toegewezen. Het verzoek om voor recht te verklaren dat [ verweerster ] gehouden is de volledig geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade van [ verzoekster ] te vergoeden kan echter niet worden toegewezen. Dat komt omdat [ verweerster ] nog heeft aangevoerd dat [ verzoekster ] ook zelf schuld heeft aan het ontstaan van schade.

4.11. De kantonrechter heeft onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen of en hoe veel eigen schuld aan [ verzoekster ] moet worden toegerekend. Het deelgeschil is bedoeld om partijen die zijn vastgelopen in de onderhandelingen een handvat te geven om verder met elkaar in gesprek te gaan (zie ook r.o. 4.1.). In dit geval lopen de onderhandelingen vast omdat [ verweerster ] geen aansprakelijkheid wilde erkennen. Met deze beschikking staat vast dat [ verweerster ] wel aansprakelijk is. Daarmee is de impasse op dit punt doorbroken en kunnen partijen met elkaar in gesprek gaan over de eventuele aanwezigheid van eigen schuld.

Kosten deelgeschil

4.12. De kantonrechter dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten bij de behandeling van het verzoek te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. Of de kosten redelijk zijn hangt ervan af of het redelijk is dat de kosten zijn gemaakt en of de omvang van de kosten redelijk is.

4.13.
[ verzoekster ] maakt aanspraak op een totaalbedrag van € 5.998,58 (corresponderend met een tijdsbesteding van 20,60 uur tegen een uurtarief van € 240,00 en een tijdsbesteding van 0,10 uur tegen een uurtarief van € 135,00 exclusief btw). [ verweerster ] stelt zich op het standpunt dat dit deelgeschil tamelijk overzichtelijk is en dat de geschreven tijd voor het opstellen van het verzoekschrift nogal ruim is. 10 uur zou passend zijn in deze zaak, aldus [ verweerster ]. Daarnaast dienen de kosten te worden afgezet tegen de dubbele redelijkheidstoets. Het bedrag dat aan kosten wordt verzocht staat niet in verhouding met de daadwerkelijk geleden schade, aldus nog steeds [ verweerster ].

4.14. Naar het oordeel van de kantonrechter is een tijdsbesteding van 15 uur voor dit deelgeschil (inclusief de zitting) redelijk te noemen. De kantonrechter begroot de kosten dan ook op 15 uur x € 230,00, te vermeerderen met de btw, in totaal derhalve € 4.174,50.

5. De beslissing

De kantonrechter,

5.1. verklaart voor recht dat [ verweerster ] aansprakelijk is voor de door [ verzoekster ] als gevolg van het bedrijfsongeval op 1 juni 2021 geleden schade;

5.2. begroot de kosten van dit deelgeschil op € 4.174,50 en veroordeelt [ verweerster ] tot betaling hiervan;

5.3. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

5.4. wijst het verzoek voor het overige af.

Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. A.J. Weerkamp-Beens en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2024.

Met dank aan dhr. mr. M. Klok, JBL&G voor het inzenden van deze uitspraak. 

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2024/RBGEL-150724