Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE-181224

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2024/RBMNE-181224

 

 

BESCHIKKING


RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND 

Civiel recht handelskamer 

locatie Utrecht 

 

zaaknummer/rekestnummer: C/16/572535/HA RK 24-60 

 

Beschikking van 18 december 2024 

in de zaak van 

[Verzoekster], 

wonende te Utrecht, 

verzoekster, 

advocaat mr. M.G.F. de Graaff-Bosch te Utrecht, 

 

tegen 

1. 

de stichting 

STICHTING OPENBAAR PRIMAIR ONDERWIJS UTRECHT, gevestigd te Utrecht, 

2. 

vennootschap naar buitenlands recht 

MS AMLIN INSURANCE SE, 

gevestigd te Amstelveen, 

verweersters, 

advocaat mr. K.L. Maes te Utrecht. 

 

Partijen worden hierna [Verzoekster], SPO en Amlin genoemd. Gezamenlijk worden SPO en Amlin aangeduid als verweersters. 

 

1. De procedure 

 

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: 

- het verzoekschrift met productie 1 t/m 11, 

- het verweerschrift met productie 1 t/m 7. 

 

1.2. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 november 2024. [Verzoekster] is verschenen samen met haar advocaat mr. De Graaff-Bosch. Namens Amlin is verschenen de heer Booij, bijgestaan door mr. Maes. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord van de rechter. Beide advocaten hebben hierbij spreekaantekeningen overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt. 

 

1.3. Ten slotte is bepaald dat een uitspraak zal volgen. 

 

2. De kern van de zaak 

 

2.1. [Dochter] - de dochter van [Verzoekster] - is op 4-jarige leeftijd tijdens de gymles op school van een klimtoestel gevallen en hard op haar hoofd terecht gekomen. [Verzoekster] verzoekt in deze zaak vaststelling van de aansprakelijkheid van de school voor de schade van [Dochter]. De rechtbank wijst het verzoek af omdat niet is komen vast te staan dat de school haar zorgplicht heeft geschonden. Dit oordeel wordt hierna toegelicht. 

 

3. De beoordeling 

De achtergrond van het deelgeschil 

3.1. Op 28 oktober 2019 is [Dochter] van de zijkant van de glijbaan van een klimgymtoren gevallen tijdens de gymles. Een klimgymtoren is een klimtoestel waaraan op verschillende hoogten een glijbaan kan worden bevestigd. Op de onderstaande afbeelding is de opstelling ten tijde van het ongeval nagebootst. 

klimrek

3.2. [Dochter] viel van de zijkant van de glijbaan nadat ze een klasgenootje had gevraagd haar een duwtje te geven. [Dochter] kwam met haar hoofd op de vloer terecht. [Dochter] begon direct te huilen en is door haar lerares, [Lerares] (hierna: [Lerares]), getroost. [Lerares] heeft vervolgens BHV'er [BHV'er] (hierna: [BHV'er]) erbij geroepen. [BHV'er] is met [Dochter] naar het klaslokaal gegaan en heeft haar geholpen met omkleden. 

 

3.3. Toen de andere kinderen het klaslokaal binnen kwamen begon [Dochter] opnieuw te huilen en vroeg zij om haar moeder. [Lerares] heeft [Verzoekster] gebeld en [Verzoekster] heeft [Dochter] opgehaald en is met haar naar de huisarts gegaan. De huisarts verwees [Dochter] naar de SEH van het WKZ. Er werd een CT-scan van haar hoofd gemaakt waarop geen afwijkingen te zien waren. [Dochter] werd desondanks drie nachten opgenomen vanwege een gediagnostiseerde hersenschudding en mocht op 31 oktober 2019 naar huis. 

3.4. Op vrijdag 1 november 2019 heeft [Verzoekster] de huisarts opnieuw geraadpleegd vanwege een verslechtering van de situatie van [Dochter]. Deze verwees [Dochter] terug naar het WKZ. Aldaar werd de gemaakte CT-scan opnieuw bekeken en werden er wel afwijkingen gezien: een schedelbreuk en een epidurale bloeding. [Dochter] werd opnieuw opgenomen. Op 6 november werd zij naar huis ontslagen. Verdere begeleiding in verband met hoofdpijn, overprikkeling en vermoeidheid vond plaats via revalidatiecentrum De Hoogstraat. 

3.5. SPO is op 4 januari 2020 aansprakelijk gesteld door [Verzoekster]. Amlin is de verzekeraar van SPO en heeft Andriessen Expertise de opdracht gegeven voor een toedrachtsonderzoek. Ook is advies ingewonnen bij scholings- en adviesbureau Goedhart in Beweging. Op grond hiervan heeft Amlin de aansprakelijkheid voor het ongeval van [Dochter] afgewezen. 

 

3.6. [Verzoekster] kan zich niet verenigen met de afwijzing en heeft de aansprakelijkheidsvraag in onderhavig deelgeschil voorgelegd. [Verzoekster] verzoekt een verklaring voor recht dat SPO volledig aansprakelijk is voor de door [Dochter] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval op 28 oktober 2019, dan wel een in goede justitie te bepalen percentage aansprakelijkheid. Ten tweede verzoekt [Verzoekster] een verklaring voor recht dat Amlin in haar hoedanigheid van aansprakelijkheidsverzekeraar van SPO verplicht is op grond van artikel 7:954 BW de door [Dochter] als gevolg van het ongeval van 28 oktober 2019 geleden en nog te lijden schade te vergoeden, overeenkomstig het vastgestelde percentage aansprakelijkheid van SPO. Tot slot verzoekt [Verzoekster] een begroting van de kosten van deze deelgeschilprocedure met een hoofdelijke veroordeling hierin van verweersters. 

 

Het verzoek van [Verzoekster] leent zich naar haar aard voor behandeling in deelgeschil 

 

3.7. [Verzoekster] heeft haar verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure, zoals opgenomen in de artikelen 1019w tot en met 1019cc Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter, om de totstandkoming van een minnelijke regeling te bevorderen. Het verzoek van [Verzoekster] leent zich naar haar aard voor behandeling in deelgeschil - wat tussen partijen ook niet in geschil is- en de rechtbank zal hieronder overgaan tot de inhoudelijke beoordeling daarvan. 

 

Toetsingskader: de zorgplicht van een school 

 

3.8. De rechtbank zal beoordelen of de school aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval van [Dochter]. In dit kader dient de rechtbank te onderzoeken of de school haar zorgplicht jegens [Dochter] heeft geschonden, zoals door [Verzoekster] wordt gesteld en door verweersters wordt betwist. Daarbij wordt vooropgesteld dat de enkele mogelijkheid van een ongeval, als verwezenlijking van een aan een gymles in het algemeen en een gymnastiekoefening in het bijzonder inherent gevaar, niet zonder meer tot de conclusie leidt dat er sprake is van onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig handelen. Enerzijds zijn gymnastiekoefeningen van belang - en gelet op de door de overheid geformuleerde kerndoelen ook verplicht - voor de lichamelijke vorming en ontwikkeling van kinderen, ook al is daaraan uit de aard der zaak een bepaalde mate van gevaar verbonden. Anderzijds dient een school een veilige omgeving te zijn waarin het risico van letsel zoveel als redelijkerwijs mogelijk dient te worden vermeden. Of het niet treffen van voorzorgsmaatregelen, het niet geven van extra specifieke veiligheidsinstructies of het laten deelnemen aan een gymnastiekoefening onrechtmatig is, hangt af van de aard van deze gymnastiekoefening, de ernst van de mogelijke gevolgen, de bezwaarlijkheid van voorzorgsmaatregelen en de kans op schade (ECLI:NL:RBNHO:2018:2184). 

 

Geen sprake van schending zorgplicht 

 

3.9. [Verzoekster] stelt dat de school haar zorgplicht jegens [Dochter] heeft geschonden doordat 

kortgezegd:

- De opstelling en het gebruik van de klimgymtoren niet conform de geldende lesmethode en bijbehorende handboeken was. De glijbaan zou op een te grote hoogte (140 cm) geplaatst zijn, er werden geen glijmatjes gebruikt en er klommen meerdere kinderen tegelijk op de klimgymtoren. [Verzoekster] verwijst hierbij naar de methode "Bewegingsonderwijs in het speellokaal" (versie 2012). 

- [Lerares] heeft niet genoeg instructie gegeven aan de kinderen over het gebruik van de klimgymtoren en hield onvoldoende toezicht. 

- Er is onvoldoende nazorg aan [Dochter] geboden waardoor de ernst van de gevolgen niet eerder zijn opgemerkt. [Dochter] is zelf naar de conciërge gestuurd om een koud doekje te halen. Ook is de overdracht van [Lerares] naar [Verzoekster] en de overdracht van [Verzoekster] naar de medici onvolledig geweest en is er daardoor onvoldoende adequaat gehandeld. 

 

3.10. Verweersters voeren samengevat - het volgende verweer: 

- De opstelling en uitvoering gymles was conform de protocollen en richtlijnen: glijbaan hing niet te hoog (80-110 cm), de rechtspraak of de geldende richtlijnen zeggen niets over hoeveel kleuters er tegelijk op de klimgymtoren mogen zijn en het gebruik van een glijmatje is niet verplicht. Verweersters verwijzen hierbij eveneens naar de methode "Bewegingsonderwijs in het speellokaal" (versie 2012). 

- Elke week werd er instructie gegeven over de klimgymtoren, daarbij werd door de juf of door een leerling voorgedaan hoe het werkte. Het gebruik van een glijbaan behoefde geen bijzondere instructie, omdat het glijden van een glijbaan een bekende activiteit is voor kleuters. [Lerares] heeft voldoende toezicht gehouden. De keuzes en positionering van de juf waren logisch en zorgvuldig. Verweersters verwijzen hierbij onder andere naar het adviesrapport van deskundige Goedhart. 

- De school heeft voldoende nazorg geleverd: [Lerares] heeft direct een BHV'er ingeschakeld, [Dochter] is niet alleen gelaten en [Verzoekster] is na ongeveer 10 minuten gebeld. Verweersters verwijzen hierbij naar het intern incidentenrapport welke na het ongeval werd opgesteld door [Lerares] en naar de verklaringen die [Lerares] en [BHV'er] hebben afgelegd ten behoeve van onderhavige procedure. 

 

3.11. Het toetsingskader uit randnummer 3.6. toegepast op het onderhavige geval betekent concreet dat het niet treffen van voorzorgsmaatregelen, het niet geven van extra specifieke veiligheidsinstructies of het laten deelnemen aan deze gymnastiekoefening slechts onrechtmatig is, indien de kans op een ongeval en/of letsel bij het gebruik van de glijbaan van de klimgymtoren zo groot was, dat [Lerares] ter voorkoming of beperking van het ongeval en/of letsel naar maatstaven van zorgvuldigheid extra veiligheidsmaatregelen had moeten treffen of dat de klimgymtoren niet gebruikt had mogen worden. De rechtbank oordeelt dat hiervan geen sprake is. 

 

3.12. De rechtbank stelt vast dat de klimgymtoren en de matten voor het bedoelde gebruik correct stonden opgesteld. Dit blijkt uit de foto's van het toedrachtonderzoek en de overgelegde fragmenten uit het handboek "Basislessen bewegingsonderwijs" en de lesmethode "Bewegingsonderwijs in het speellokaal". Niet is duidelijk geworden op welke hoogte de glijbaan hing. De rechtbank overweegt dat die omstandigheid niet van doorslaggevend belang is omdat de hoogte waarop de glijbaan hing niet de oorzaak is van de val van [Dochter]. De ernst van het letsel (waarbij de hoogte van de glijbaan wel een rol kan hebben gespeeld) is niet relevant voor de beoordeling van de aansprakelijkheid. De beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag gaat vooraf aan de beoordeling van het letsel. Verweersters hebben, onder verwijzing naar het adviesrapport van deskundige Goedhart, de stelling van [Verzoekster] dat er met een glijmatje moest worden gegleden voldoende gemotiveerd betwist. Ook is niet gebleken dat er een regel is die voorschrijft dat er maar een kind tegelijk op de klimgymtoren aanwezig mag zijn. 

 

3.13. De kinderen hebben bij het gebruik van de klimgymtoren van [Lerares] de instructie gekregen dat zij wel tegelijk mochten klimmen, maar niet tegelijk mochten glijden. Dit is ook fysiek voorgedaan. Daarnaast gold de regel dat er niet via de glijbaan omhoog geklommen mocht worden. De rechtbank oordeelt dat voorgaande instructies gelet op de moeilijkheidsgraad van de oefening (ongeacht of de glijbaan op 140 cm of 80 cm hoogte hing) afdoende waren en er op [Lerares] geen verdere specifieke instructieplicht rustte, ook niet ten aanzien van [Dochter]. Hierbij worden de volgende omstandigheden meegewogen: 

- [Dochter] en haar klasgenoten zaten op het moment van het ongeval al acht weken op school en hadden twee keer per week gymles. De klimgymtoren en het glijden van de glijbaan waren voor [Dochter] en haar klasgenoten bekend. - [Dochter] ging voordat zij in groep 1 begon vier dagdelen per week naar het peutercentrum in dezelfde school. Tijdens de peutergymles werd gebruik gemaakt van hetzelfde lokaal en dezelfde klimgymtoren. 

- [Lerares] had [Dochter] op het moment van het ongeval 16 tot 22 keer meegemaakt tijdens de gymles en zij had een goed beeld van [Dochter]'s motorische capaciteiten. Ook de motorische ontwikkeling van [Dochter] - zoals deze door haar moeder werd omschreven op het intakeformulier - vroeg niet om extra instructie of begeleiding. 

 

3.14. De rechtbank is het met verweersters eens dat [Lerares] voldoende toezicht heeft gehouden, ondanks dat zij niet daadwerkelijk naast de klimgymtoren stond. Op 28 oktober 2019 werd er tijdens de gymles voor het eerst gebruik gemaakt van een trampoline. Omdat dit toestel nieuw was voor de kinderen, heeft [Lerares] ervoor gekozen om bij de trampoline te staan voor instructie en begeleiding. De trampoline en [Lerares] bevonden zich een aantal meters van de klimgymtoren. [Lerares] concentreerde zich op de begeleiding bij de trampoline en keek af en toe rond om te controleren of alles goed ging in de rest van het gymlokaal. De rechtbank oordeelt dat deze manier van toezicht houden in de concrete omstandigheden voldoende is. Een verantwoorde wijze van toezichthouden. betekent niet dat steeds op elk kind op elk moment op elk aspect van het spel toezicht moet worden gehouden. De mate waarin toezicht moet worden gehouden is mede afhankelijk van de moeilijkheidsgraad van de oefening en de vertrouwdheid van de kinderen met de oefening, waarbij er van uitgegaan mag worden dat een glijbaan een bekend speeltoestel is voor kleuters.

3.15. De rechtbank volgt [Verzoekster] niet in haar stelling dat de school tekort is geschoten in de nazorg van [Dochter]. Verweersters hebben met de verklaringen van [Lerares] en [BHV'er] voldoende gemotiveerd betwist dat [Dochter] na haar val alleen is gelaten. Verweersters hebben voldoende onderbouwd dat [Dochter] na de val is beoordeeld door een BHV'er en dat haar moeder binnen zeer korte tijd is geïnformeerd. [Verzoekster] heeft niet aangetoond dat er in het ziekenhuis anders zou zijn gehandeld c.q. de CT-scan anders was beoordeeld als tijdens de overdracht meer of andere informatie zou zijn gedeeld over hetgeen er was voorgevallen.

3.16. De rechtbank concludeert dat gelet op de nu beschikbare stukken het verweer van verweersters slaagt en dat de school haar zorgplicht niet heeft geschonden. De school heeft. conform de protocollen en geldende rechtspraak gehandeld. Het eerste verzoek wordt daarom afgewezen. Nu het eerste verzoek niet wordt toegewezen, zal het tweede verzoek ook afgewezen worden. 

 

Begroting kosten deelgeschil

3.17. De rechtbank moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten. Bij het begroten dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.

3.18. [Verzoekster] verzocht in haar verzoekschrift onder verwijzing naar een urenspecificatie de kosten van deze procedure te begroten op (12:12 uur x € 265,- excl. BTW =) € 3.576,52 incl. BTW. Ter zitting heeft mr. De Graaff-Bosch de kosten in verband met de mondelinge behandeling hieraan toegevoegd, bestaande uit: 

- 30 minuten reistijd voor de zitting 
- 8 uur voor het opstellen van de spreekaantekeningen 
- 30 minuten voorbespreking van de zitting met [Verzoekster]

[Verzoekster] verzoekt derhalve de totale kosten te begroten op (21:12 uur x € 265,- excl. BTW =) € 6.462,37 incl. BTW, te vermeerderen met € 87,- griffierecht en verzoekt verweersters hoofdelijk te veroordelen in deze kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na wijzen beschikking. 

3.19. Verweersters vinden het uurtarief te hoog en verzoeken om een matiging hiervan naar € 240,-. De summiere juridische duiding en de onvolledige weergave van de methodes en citaten vinden verweersters niet in verhouding staan tot het specialistische uurtarief van € 265,-. Daarnaast zou de reistijd niet tegen een specialistisch uurtarief in rekening gebracht moeten worden.

3.20. De rechtbank vindt het gehanteerde uurtarief niet onredelijk gelet op de complexiteit en omvang van dit dossier en de ervaring van de advocaat. De kosten worden daarom begroot zoals verzocht op € 6.462,37 incl. BTW, te vermeerderen met € 87,- griffierecht. Verweersters worden niet veroordeeld tot betaling nu de aansprakelijkheid in deze procedure niet is komen vast te staan. De kosten dienen daarom (vooralsnog) voor rekening van [Verzoekster] te blijven. 

 

4. De beslissing

De rechtbank 

4.1. begroot de kosten van dit deelgeschil op € 6.462,37 incl. BTW, te vermeerderen met € 87,- griffierecht, 

4.2. wijst het meer of anders verzochte af. 

 

Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.P. Drijkoningen en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024.

 

Met dank aan mw. mr. Babette De Graaff -Bosch, BAEN advocatuur , voor het inzenden van deze uitspraak. 

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2024/RBMNE-181224