Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 240524

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2024/RBROT-240524

beschikking
_________________________________________________________________________

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rekestnummer: C/10/672076/ HA RK 24-44

Beschikking van 24 mei 2024

in de zaak van

VERZOEKSTER,
wonende in [ woonplaats ] ,
verzoekster,
advocaat mr. C.A. Pors,

tegen

GREENVAL INSURANCE COMPANY LIMITED,
gevestigd in Dublin (Ierland),
in Nederland vertegenwoordigd door VAN AMEYDE NEDERLAND B.V.,
gevestigd in Rijswijk,
verweerster,
advocaat mr. S.A. Al Asadi.

Partijen worden hierna Verzoekster, Greenval en Van Ameyde genoemd.

De zaak in het kort

In deze zaak is een fietser door een bestelbus aangereden die achter haar reed. De aansprakelijkheidsverzekeraar van de bestuurder van de bestelbus erkent aansprakelijkheid, maar zij is niet bereid om meer dan 50% van de schade te vergoeden omdat zij zich op het standpunt stelt dat er aan de zijde van de fietser sprake is van 'eigen schuld'. De rechtbank is van oordeel dat die eigen schuld van de fietser niet is komen vast te staan en beslist dat de verzekeraar de volledige schade van de fietser moet vergoeden.

1.
De procedure

l.l.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met producties 1 tot en met 18,
- de akte overlegging stukken aan de zijde van Verzoekster, met producties l9 en 20,
- het verweerschrift, met productie l,
- de mondelinge behandeling,
- de spreekaantekeningen van mr. Pors,
- de spreekaantekeningen van mr. Al Asadi.
 
2.
De feiten

2.1.
Op 13 april 2022 is Verzoekster betrokken geweest bij een verkeersongeval op de Schiebroekseweg in Bergschenhoek. Toen Verzoekster in noordelijke richting fietste, is zij aangereden door een in dezelfde richting rijdende bestelbus. De bestuurder van deze bestelbus, de heer X, is verzekerd bij de Ierse verzekeraar Greenval.

2.2.
Als gevolg van het ongeval heeft Verzoekster (hoofd-)hersenletsel, een hoofdwond, een rechterbovenbeenfractuur, luxatie van de al aanwezige heupprothese en een linkeronderbeenfractuur opgelopen.

2.3.
Verzoekster heeft Van Ameyde, de wettelijk vertegenwoordiger van Greenval in Nederland, op grond van artikel 185 Wegenverkeerswet (WVW) aansprakelijk gesteld voor de door Verzoekster als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade.

2.4.
Van Ameyde heeft namens Greenval aansprakelijkheid voor (in ieder geval) 50% erkend en in het kader van onderhandelingen aangeboden 75% van de schade te vergoeden.

3.
Het verzoek

3.1.
Naar de rechtbank begrijpt, verzoekt Verzoekster na wijziging van het verzoek, om, uitvoerbaar bij voorraad:
1.     te bepalen dat Greenval althans Van Ameyde de door Verzoekster geleden en nog te lijden schade als gevolg van het verkeersongeval van 13 april 2022 volledig (100%),  dan wel voor een hoger percentage dan de reeds erkende 75 %, dient te vergoeden,
2.    de kosten van deze procedure te begroten op € 5.500,- te vermeerderen met het door Verzoekster verschuldigde griffierecht, met veroordeling van Van Ameyde tot betaling van de kosten van deze procedure.

3.2.
Het verweer van Van Ameyde strekt tot afwijzing van het verzoek

4.
De beoordeling

Vertegenwoordiging van Greenval door Van Ameyde

4.1.
In haar verweerschrift heeft Van Ameyde het formele verweer gevoerd dat Verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoek. Het verzoek is niet gericht tegen WAM- verzekeraar Greenval maar op diens wettelijk vertegenwoordiger/schaderegelaar Van Ameyde en dat is niet toegestaan op grond van een uitspraak van het Europese Hof van Justitie (1), aldus Van Ameyde.

4.2.
Naar aanleiding van dit verweer heeft mr. Pors in haar pleitaantekeningen het verzoek gewijzigd in die zin dat Greenval in deze procedure als verwerende partij moet worden aangemerkt en Van Ameyde als diens wettelijk vertegenwoordiger.

4.3.
Vervolgens heeft Van Ameyde tijdens de zitting desgevraagd verklaard dat zij in het algemeen bevoegd is om Greenval wettelijk te vertegenwoordigen en dat dat ook in deze zaak het geval is. Vanuit praktisch oogpunt gaat Van Ameyde ermee akkoord dat Greenval in deze procedure als verwerende partij wordt aangemerkt (met Van Ameyde als diens wettelijk vertegenwoordiger) en mr. Al Asadi heeft desgevraagd verklaard dat Van Ameyde bevoegd is om hiermee namens Greenval akkoord te gaan en Greenval dus juridisch te binden aan de uitkomst van deze procedure. Artikel 3:70 BW is hier van toepassing.

4.4.
De kop van deze beschikking is met het voorgaande al in overeenstemming gebracht. Slotsom is dat Van Ameyde het ontvankelijkheidsverweer op dit punt heeft ingetrokken.

4.5.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het haar ambtshalve bekend is dat Van Ameyde dit ontvankelijkheidsverweer ook in andere procedures heeft gevoerd waarin zij Greenval heeft vertegenwoordigd (2). Aangezien het voeren van een dergelijk verweer slechts een onnodig vertragende werking heeft en daarmee een belemmering vormt voor een vlotte schadeafwikkeling, wordt Van Ameyde in overweging gegeven om dit verweer niet langer te voeren in zaken waarin zij Greenval wettelijk vertegenwoordigt.

Geschiktheid deelgeschil

4.6.
De vraag over de omvang van de schadevergoedingsplicht als bedoeld in artikel 6:101 BW houdt partijen verdeeld en blokkeert daarmee de verdere afwikkeling van de schade. Een oordeel over dit geschilpunt kan daarom een bijdrage leveren aan het vlot trekken van de onderhandelingen die uiteindelijk zouden kunnen leiden tot een vaststellingsovereenkomst. Het verzoek is dan ook, zoals niet tussen partijen ter discussie
staat, geschikt voor behandeling als deelgeschil in de zin van artikel 1019w Rv.

Aansprakelijkheid op grond van artikel I85 WW

4.7.
Indien een motorrijtuig waarmee op de weg wordt gereden, betrokken is bij een verkeersongeval waardoor schade wordt toegebracht aan (onder meer) niet door dat motorrijtuig vervoerde personen, is de eigenaar en/of houder van het motorrijtuig aansprakelijk voor die schade, tenzij aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht (artikel 185 WVW).

4.8.
Indien overmacht niet aannemelijk is, is de eigenaar van het motorrijtuig dus in beginsel krachtens artikel 185 WVW aansprakelijk. Als vast staat dat er wel een fout is gemaakt door de aangereden fietser of voetganger zonder dat daarbij sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid, eist de billijkheid bij de verdeling van de schade over betrokkenen dat tenminste 50%o van de schade ten laste van de eigenaar van het motorrijtuig wordt gebracht wegens de verwezenlijking van het inherent aan het rijden met een motorrijtuig verbonden gevaar. Dit brengt mee dat deze eigenaar in ieder geval aansprakelijk is voor de helft van de schade van de fietser of voetganger. Ten aanzien van de andere helft is in beginsel beslissend in hoeverre de - foutieve - gedragingen van de eigenaar en de aangereden fietser of voetganger tot de schade hebben bijgedragen (3).   

4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat de heer X (de bestuurder van de bestelauto) op grond van artikel 185 WVW aansprakelijk is voor de schade die Verzoekster als gevolg van het verkeersongeval heeft geleden en nog zal lijden. Ook is niet in geschil dat aan de zijde van Verzoekster geen sprake is geweest van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid.

Eigen schuld en de hoogte van de schadevergoedingsplicht

4.10.
Dit brengt mee dat de heer X (dan wel zijn aansprakelijkheidsverzekeraar Greenval en diens vertegenwoordiger Van Ameyde op de voet van artikel 7:954 BW) de volledige schade van Verzoekster dient te vergoeden, tenzij die schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan Verzoekster als fietser kan worden toegerekend ('eigen schuld', artikel 6:101 BW). Stelplicht en bewijslast daarvan rust op Greenval/Van Ameyde.

4.11.
Van Ameyde stelt zich op het standpunt dat Verzoekster voor meer dan 85 % aan de aanrijding, en dus aan haar eigen schade, heeft bijgedragen. Gezien de 50%-regel van de Hoge Raad moet daarom de schadevergoedingsplicht op 50 % worden vastgesteld. Van Ameyde stelt dat Verzoekster plotseling linksaf boog zonder richting aan te geven. Zij gaf geen voorrang aan de heer X die zich op dezelfde weg links direct achter haar bevond. Daarmee heeft Verzoekster in strijd gehandeld met de artikelen l8 lid 1 en 54 Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV), aldus Van Ameyde.

4.12.
Verzoekster betwist gemotiveerd dat aan haar zijde sprake is van eigen schuld.

4.13.
De rechtbank overweegt als volgt.

4.14.
Tijdens de zitting is aan de hand van Google Maps en in goed overleg met partijen vastgesteld dat het ongeval op de Schiebroekseweg niet in de buurt van nummer l6 heeft plaatsgevonden (zoals in het proces-verbaal van politie staat vermeld) maar in de buurt van nummer 26. Vanuit zuidelijke richting gezien bevindt nummer 26 zich aan de linkerzijde van de Schiebroekseweg. Verder is vastgesteld dat zich daar aan de linkerzijde van de weg (nog vóór nummer 26) een onverhard fietspad bevindt dat uitkomt op de Schiebroekseweg.

4.15.
Van Ameyde stelt dat Verzoekster plots naar links ging omdat zij kennelijk dit onverharde fietspad in wilde fietsen. Verzoekster had volgens Van Ameyde ook een concrete aanleiding om dat fietspad in te slaan, omdat het onverharde fietspad op de route naar het huis van Verzoekster ligt. Verzoekster daarentegen betwist dat zij het onverharde fietspad heeft willen inslaan. Het onverharde fietspad was geen kortere of aantrekkelijkere route, omdat dat fietspad, in tegenstelling tot de route (rechtdoor) via het gemeentehuis die zij altijd neemt, onverhard is, en het er altijd een 'baggerzooi' is, aldus Verzoekster.

4.16.
Indien de stelling van Van Ameyde juist is dat Verzoekster het onverharde fietspad wilde inslaan (wat door Verzoekster dus wordt betwist), dan zou Verzoekster, gezien haar rijrichting, linksaf hebben moeten slaan. De fietsstrook waar zij op fietste, aan de rechterzijde van de Schiebroekseweg, is ruimer dan de fietsstrook aan de overzijde (linkerzijde) van de weg. De Schiebroekseweg is tamelijk smal en om ruim om de fietser
heen te rijden, zou de bestelbus van de heer X ook (in ieder geval deels) op het smalle fietsstrookje aan de linkerzijde van de weg hebben moeten rijden.

4.17.
Getuige de heer Y heeft verklaard (productie I verzoekschrift) "(...) dat het busje wel heel erg aan de linkerkant v/d weg reed. (...) " en de heer X heeft verklaard dat hij in het midden van de weg reed. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij niet meer weet hoe het ongeval is gebeurd en zich er niets meer van herinnert. Op basis van deze verklaringen stelt de rechtbank vast dat de bestelbus van de heer X op het moment van de aanrijding op zijn minst in het midden van de weg heeft gereden op het moment van de aanrijding. Of dat 'heel erg aan de linkerkant van de weg' of 'in het midden van de weg' is geweest, kan op basis van de getuigenverklaringen niet worden vastgesteld. De scheidslijn daartussen valt op een smalle weg als de Schiebroekseweg ook moeilijk te trekken, maar duidelijk is in ieder geval wel dat de heer X niet helemaal rechts op de weg heeft gereden.

4.18.
Ervan uitgaande dat de bestelbus van de heer X op zijn minst in het midden van de weg (althans niet helemaal rechts) heeft gereden, kon het ongeval waarschijnlijk niet plaatsvinden als Verzoekster op de fietsstrook aan de rechterzijde van de weg was blijven fietsen. Op zichzelf is dan aannemelijk dat Verzoekster linksaf is geslagen, mogelijk omdat zij het onverharde fietspad op wilde rijden. Verzoekster heeft weliswaar verklaard dat zij daartoe geen aanleiding had omdat dat fietspad niet op haar normale route naar huis ligt, maar dat sluit op zichzelf de mogelijkheid niet uit dat zij toch naar links is afgeslagen, althans daartoe een aanzet heeft gemaakt.

4.19.
Als ervan wordt uitgegaan dat Verzoekster linksaf is geslagen, wil dat echter nog niet zeggen dat zij daarbij verkeersregels heeft overtreden en er dan dus, zoals Van Ameyde stelt, sprake zou zijn van eigen schuld. In het bijzonder gaat het dan om de verkeersregels dat tijdig richting moet worden aangegeven en dat niet plotseling naar links mag worden afgeslagen.

4.20.
Voor de beoordeling of sprake is van eigen schuld aan de zijde van Verzoekster is de verklaring van getuige de heer Y niet bruikbaar. Hij heeft immers verklaard dat hij ongeveer 100 meter achter de bestelbus van de heer X reed en dat hij geen fietser en geen aanrijding heeft gezien. Ook de verklaring van Verzoekster ter zitting is niet bruikbaar, omdat zij heeft verklaard zich niets van het ongeval te kunnen herinneren.

4.21.
De getuigenverklaring van de heer X is wel bruikbaar. Anders dan Verzoekster stelt, is deze verklaring geen partijgetuigenverklaring in de zin van artikel 164 Rv omdat de heer X in deze procedure geen partij is. Alleen zijn aansprakelijkheidsverzekeraar (en diens vertegenwoordiger) is in deze deelgeschilprocedure betrokken op grond van artikel 7:954 BW ('directe actie'). In dit deelgeschil is de rechtbank dus vrij in de waardering van de verklaring van de heer X als bewijsmiddel ('vrije bewijskracht', artikel 152 lid 2 Rv).

4.22.
De heer X heeft verklaard:

(...) Ik was een paar meter, 2 a 3 meter bij haar vandaan, toen zij vanaf het gedeelte waar zij fietste ineens naar links kwam. Zij ging gewoon naar links, keek niet en toen kon ik haar niet meer ontwijken. Die vrouw heeft niet opgelet. Meestal geven mensen richting aan met hun arm naar links of rechts. Deze vrouw deed dat niet. (...)'.

4.23.
Indien deze verklaring juist is, dan kan daaruit de conclusie worden getrokken dat aan de zijde van Verzoekster in meer of mindere mate sprake is van eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW, aangezien zij dan een verkeersfout zou hebben gemaakt door plotseling naar links af te slaan zonder daarbij richting aan te geven. Het is echter ook mogelijk dat Verzoekster wél tijdig richting heeft aangegeven alvorens zij naar links zou zijn afgeslagen, maar dat de heer X zélf niet goed heeft opgelet en/of te hard heeft gereden. De heer X heeft namelijk ook verklaard dat hij 50 a 60 kilometer per uur reed, wat in de gegeven verkeerssituatie (een smalle weg met daarop een fietser) wellicht aanleiding had moeten zijn om zijn snelheid te minderen en/of extra waakzaam te zijn. Dit geldt te meer nu op de vraag van de politie wie er schuldig is aan het ontstaan van het ongeval, De heer X heeft geantwoord: 'Dat is ingewikkeld vind ik. Ik vraag mij af waarom die vrouw ineens naar links ging zonder richting aan te geven '. Dit antwoord lijkt er op te wijzen dat er volgens de heer X mogelijk sprake is van schuld aan beide kanten: zowel aan zijn kant als aan de kant van Verzoekster.

4.24.
Gelet op de tegenstrijdigheden in de verklaring van de heer X, is de enkele  getuigenverklaring van de heer X te mager om op basis daarvan bewezen te achten dat Verzoekster een verkeersfout heeft gemaakt door plotseling linksaf te slaan zonder richting aan te geven. Daarvoor zijn naar het oordeel van de rechtbank aanvullende bewijsmiddelen nodig, maar die zijn er in deze zaak niet. Daarmee is in deze procedure niet komen vast te staan dat er aan de zijde van Verzoekster sprake is van eigen schuld in de zin van artikel 6:l0l BW.

4.25.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Greenval/Van Ameyde de schade dieVerzoekster als gevolg van het verkeersongeval heeft geleden, op grond van artikel 7:954 BW volledig aan Verzoekster dient te vergoeden. Omdat het verzoek op dit punt strekt tot een verklaring voor recht, wordt het verzoek op na te melden wijze toegewezen.

Kosten deelgeschil

4.26.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.

4.27.
Van het volstrekt onnodig of onterecht instellen van een deelgeschilprocedure is in het onderhavige geval geen sprake. Verzoekster heeft met het inschakelen van een advocaat en het voeren van onderhavige procedure kosten gemaakt die hebben bijgedragen aan het vaststellen van haar rechtspositie. In die zin heeft zij in redelijkheid kosten van rechtsbijstand gemaakt zodat die kosten voor vergoeding in aanmerking komen voor zover
die gemaakte kosten redelijk zijn.

4.28.
De advocaat van Verzoekster begroot de kosten voor het deelgeschil in totaal op € 5.602,40, wat neerkomt op 16,8 bestede uren tegen een uurtarief van € 260,- vermeerderd Met 21 % btw en 6% kantoorkosten en exclusief griffierecht. Van Ameyde maakt bezwaar tegen het uurtarief en het urentotaal. Voor een ervaren en gespecialiseerde letselschadeadvocaat is een uurtarief van maximaal  € 240,- exclusief btw redelijk en
daarnaast volstaat in deze (betrekkelijk) overzichtelijke zaak een urentotaal van 8 uur. Tot slot maakt Van Ameyde bezwaar tegen de begrote kantoorkosten van 6 %.

4.29.
De rechtbank acht een gehanteerd uurtarief van € 260,- exclusief btw bij een gespecialiseerd en ervaren advocaat op zichzelf niet onredelijk, mits daar een lager aantal bestede uren tegenover staat. Van een ervaren en gespecialiseerde advocaat - waarvan niet in geschil is dat mr. Pors dit is - mag immers een efficiëntere manier van werken worden verwacht. Kantoorkosten worden dan wel geacht begrepen te zijn in het gehanteerde
uurtarief. Gelet hierop en gezien de mate van complexiteit van deze zaak acht de rechtbank een urentotaal van 16,8 uur niet onredelijk. De kosten van deze procedure worden aldus begroot op € 5.605,28
(16,8 x € 260,00 + 2l % btw + € 320,00 aan griffierecht).

5.
De beslissing

De rechtbank:

5.1 .
verklaart voor recht dat Greenval althans Van Ameyde de door Verzoekster geleden en nog te lijden schade als gevolg van het verkeersongeval van 13 april 2022 volledig (100%) moet vergoeden,

5.2.
begroot de kosten van dit deelgeschil aan de zijde van Verzoekster op € 5.605,28 en veroordeelt Greenval althans Van Ameyde om dit bedrag aan Verzoekster te betalen,

5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. M. de Geus en in het openbaar uitgesproken op 24 meí 2024.
 
1. Hof van Justitie EU 15 december 2016, C-558/15, ECLI:EU:C:2016957
2. Zie bijvoorbeeld Rechtbank Den Haag 21-12-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:13894, r.o. 4.1
3. HR 28 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:2C0526

Met dank aan mw. mr. C. Pors, Arcus Letselschade voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2024/RBROT-240524