Overslaan en naar de inhoud gaan

Mr-Karel-Mul-170225

Mr Karel Mul 170225 Letselvergoeding in België: de (nieuwe) indicatieve tabel:

 

citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2025/Mr-Karel-Mul-170225

Eind 2024 werd de nieuwe Indicatieve Tabel gepubliceerd[1].

Dé reden om even stil te staan bij het ontstaan ervan, de evolutie en de huidige tendensen.

Letselschade is van alle tijden. Van zodra er wetten op schrift werden gesteld bevatten deze regels voor het bepalen van de aansprakelijkheid en voor de gebeurlijke vergoeding van slachtoffers.

Ons rechtssysteem is gebaseerd op de wetten en regels die ontwikkeld werden in het Rome van meer dan twee millennia geleden.

De Lex Aquilia, daterend van 286 AC, stelde onder meer dat het doden of verwonden van een slaaf leidde tot een vordering wegens zaakbeschadiging ten bate van de eigenaar, los van het feit of zulks met opzet dan wel ten gevolge van een ongeval gebeurde.

Een slaaf die een oefenterrein voor soldaten doorkruiste diende te weten dat zulks gevaarlijk was en zijn meester kon geen schadevergoeding bekomen indien deze het slachtoffer werd van een “pilum” die zijn “sternum” doorboorde.

Schadevergoeding was wel aan de orde indien een “centurion” opzettelijk zijn lans naar de slaaf wierp met het doel hem te verwonden of te doden. [2]

In de Romeinse tijden werden derhalve reeds de fundamenten gelegd voor een vergoeding in geval van aansprakelijkheid, waarbij zelfs bij Wet werd vermeld welk bedrag als vergoeding diende betaald te worden

Uiteraard zijn wij de tijd van de slaven ontgroeid! Ons stelsel is gebaseerd op de regels die te vinden zijn in de Code Civil van 1804 die opgesteld werd in opdracht van Napoléon, zulks door 4 eminente juristen, Portalis, Tronchet, Maleville en Bigot de Préameneu.

Art. 1382 van deze Code Civil die in de Napoleontische periode in “de Lage Landen” werd ingevoerd was in België van toepassing tot 31 december 2024.

« Tout fait quelconque de l'homme, qui cause à autrui un dommage, oblige celui par la faute duquel il est arrivé à le réparer »

 “Elke daad van de mens, waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, verplicht degene door wiens schuld de schade is ontstaan, deze te vergoeden.”

Drie elementen zijn relevant, een schade-verwekkende daad, schade aan een ander persoon en de veroordeling in vergoeding indien de schade kan gelinkt worden aan de daad van de andere.

Een grondige hervorming van alle aspecten van het burgerlijk recht heeft geleid tot de wet van 7 februari 2024 houdende boek 6 ‘Buitencontractuele aansprakelijkheid’ van het Burgerlijk Wetboek [3].

Onder artikel 6.5 kan de opvolger van artikel 1382 gevonden worden:   

Art. 6.5Beginsel
Eenieder is aansprakelijk voor de schade die hij door zijn fout aan een ander veroorzaakt.

Dit is in essentie weinig meer dan een remake van artikel 1382.

De wetgever heeft het echter daarenboven nodig gevonden om een definitie te geven van “fout”, hetgeen volgens mij volledig onnodig was gezien de rechters voldoende (moeten) weten wat als fout kan aanzien worden en dit hun beoordelingsmarge enkel kan vernauwen.

Bepalingen zoals in het hierna volgend artikel 6.6 wijken volledig af van de “spirit” van het oude Burgerlijk Wetboek waarin geen woord teveel, noch te weinig werd vermeld, dan terwijl de huidige wetgever het steeds nodig acht om vooral veel pagina's te vullen. Mag ik verwijzen naar Goethe : “In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister“?

Art. 6.6. Definitie
§ 1. De fout bestaat uit de schending van een wettelijke regel die een bepaald gedrag oplegt of verbiedt of van de algemene zorgvuldigheidsnorm die geldt in het maatschappelijk verkeer.
§ 2. De algemene zorgvuldigheidsnorm vereist een gedrag dat overeenkomt met dat van een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden geplaatst.
  Bij de toepassing ervan kan onder meer rekening gehouden worden met:
  1° de redelijkerwijze voorzienbare gevolgen van het gedrag;
  2° de evenredigheid van het risico dat de schade zich voordoet, haar aard en haar omvang ten opzichte van de inspanningen en maatregelen nodig om haar te vermijden;
  3° de stand van de techniek en van de wetenschappelijke kennis;
  4° de eisen van goed vakmanschap en goede beroepspraktijken;
  5° de beginselen van goed bestuur en goede organisatie.

Daar waar er omzeggens nooit over de jaren heen een ernstig probleem was voor wat betreft het bestaan van de schade en het bewijzen ervan, lag het probleem steeds bij het vinden van de criteria op basis waarvan tot betaling van deze schade diende te worden overgegaan.

Schade dient immers integraal vergoed te worden.

Artikel 6.24 NBW bepaalt dat de schade bestaat uit de economische en niet-economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang.

De rechter dient in concreto deze schade te begroten.

Daartoe bestonden er tot een dertigtal jaren terug geen specifieke richtlijnen.

Art 151 § 1 van de Grondwet is het enige criterium voor de rechterlijke macht: “de rechters zijn onafhankelijk in de uitoefening van hun rechtsprekende bevoegdheden”.

Met andere woorden en waarschijnlijk te “cru” gezegd, “zoek het zelf uit”.

Dit betekent in de praktijk dat de rechters zich baseerden op voorgaande rechtspraak, rechtsleer en eigen vinding.

Rechtbank A was guller dan rechtbank B en soms vond men zelfs belangrijke verschillen in de rechtspraak tussen twee kamers van dezelfde rechtbank, waarbij bv. de aanlegger de zaak mordicus voor rechter X wenste te brengen, gezien rechter Y gekend was voor zijn krenterigheid.

Uiteraard is het totaal onaanvaardbaar dat een rechtzoekende die reeds in een moeilijke situatie zit, gepenaliseerd of juist bevoordeeld wordt enkel en alleen in functie van de rechtbank die over de vordering zal oordelen.

Dit was ook de mening van vele rechters die dagelijks met deze materie gelast werden.

Een dertigtal jaren geleden werd dan ook door de magistratuur een werkgroep aangesteld die tot doel had de unificatie qua uitkeringen te bewerkstelligen, zodat in de toekomst bij wijze van spreken een afgerukte vinger in Antwerpen dezelfde waarde zou hebben als de afgerukte vinger in Luik.

Het resultaat van deze werkgroep was de Indicatieve Tabel, waarvan de intentie was dat deze jaarlijks zou worden herzien rekening houdend met de kosten voor levensonderhoud, de evolutie van de maatschappij, enzovoort.

Daar waar deze tabel in het begin eerder bedoeld was om enkel te worden aangewend voor verkeersongevallen, werd deze vlug voor alle andere schadegevallen, zoals bijvoorbeeld medische fouten, aangewend.

Op te merken valt dat het hier een “indicatieve” tabel is, die derhalve poogt een leidraad te zijn voor de rechter en hem/haar geen verplichting oplegt.

In praktijk wordt de indicatieve tabel echter quasi steeds omzeggens blindelings gevolgd, maar soms kan een rechter oordelen dat een hogere of lagere schadevergoeding moet betaald worden dan hetgeen voorzien is en zulks omwille van specifieke omstandigheden. Daarbij is het zelfs mogelijk om boven de 100% te evalueren.

De Indicatieve Tabel is niet te aanzien als een Wet.

Vooral in de beginperiode van het bestaan van de Indicatieve Tabel bestond er een zekere schroom in hoofde van de rechterlijke macht om hiernaar te verwijzen, omdat sommigen hierin een mogelijk conflict zagen met hetgeen enerzijds voorzien is in de Grondwet “De rechter oordeelt onafhankelijk”, en in art 6 Gerechtelijk Wetboek anderzijds “De rechters mogen in de zaken die aan hun oordeel onderworpen zijn, geen uitspraak doen bij wege van algemene en als regel geldende beschikking.”

Het Hof van Cassatie heeft gelukkig op 11 september 2009 (C.08.0031.F)[4]  beslist dat het de rechter toegelaten is om op aanvullende wijze gebruik te maken van de Tabel bij het bepalen van de schadevergoeding gezien dit geen schending vormt van artikel 6 van het Gerechtelijk Wetboek.

Dit probleem is dan ook van de baan.

De structuur van de indicatieve tabel.

Deze is steeds identiek gebleven: 3 hoofdstukken, respectievelijk met als hoofding:

-        - Schade aan Personen,

-        - Schade aan Voorwerpen en Kosten en

-        - Intresten en Provisie.

In het bestek van dit artikel zal ik mij beperken tot de schade aan personen.

Deze is ingedeeld in twee delen, zijnde de tijdelijke schade en de blijvende schade.

De cesuur tussen tijdelijke en blijvende schade is de datum van consolidatie, namelijk de theoretische datum waarop er geen wijziging in het helingsproces mag verwacht worden, een “point of no return”.

De bepaling van de tijdelijke schade houdt in de vergoeding voor gezondheidskosten, voor materiële hulpmiddelen en hulp van derden.

Deze moeten uiteraard vergoed worden, maar interessanter zijn de bepalingen omtrent de persoonlijke, huishoudelijke en de economische ongeschiktheid.

Het behoort aan een arts die in deze materie gespecialiseerd is om een verslag op te stellen waaruit blijkt welke de graad van persoonlijke ongeschiktheid is vanaf de datum van het ongeval tot deze van de consolidatie om nadien te oordelen of er van een blijvende ongeschiktheid sprake is en deze in dit geval te evalueren.

De rechtbank zal behoudens in gevallen waarin er een ab initio een duidelijk bewijs bestaat van letsels, enkel een arts-deskundige aanstellen indien zij door een eenzijdig verslag overtuigd is dat er inderdaad van letsels sprake is.

Bij akkoord en om tijd te winnen en geld uit te sparen kunnen partijen ook zelf een arts aanstellen met als opdracht een verslag op te stellen, waarvan zij op voorhand aanvaarden dit als bindend te aanzien.

Deskundigenverslagen zijn, behoudens voor wat esthetische schade betreft,  gebaseerd op percentages, waarbij 100% gelijk staat met een volledige ongeschiktheid.

Een typisch verslag zal dan ook inhouden dat met ingang van de dag waarop het letsel is opgelopen vermeld wordt gedurende welke periode een welbepaald percentage wordt aangehouden.

Dikwijls zal dit in het begin 100 zijn, zijnde een totale ongeschiktheid en zal dit percentage naarmate de tijd verstrijkt herleid worden tot op het ogenblik van consolidatie, waarna de blijvende ongeschiktheid, ook middels een percentage, zal bepaald worden.

Daar waar de opstellers van de Indicatieve Tabel goede voornemens hadden om deze jaarlijks te herzien en indien nodig aan te passen, werd zulks in de praktijk de laatste jaren niet meer gevolgd, zodat de Indicatieve Tabel, inzonderheid de hierin bepaalde bedragen, in feite verouderd was. De laatste editie dateerde namelijk reeds van 2020 !

Na consultatie van de balie, verenigingen van slachtoffers, de verzekeringssector en medische deskundigen heeft de werkgroep dan ook in fine 2024 uiteindelijk de indicatieve tabel 2024 gepubliceerd die zowel voor wat betreft de persoonlijke ongeschiktheid als voor diverse andere onderdelen een belangrijke verhoging inhield van de vroegere bedragen.

De persoonlijke ongeschiktheid wordt thans vergoed door een forfaitair bedrag van 39 € per gewone dag hospitalisatie of revalidatie in een gespecialiseerd centrum (editie 2020: 34 €) en buiten deze gevallen door een bedrag van 32 € per dag tijdelijke ongeschiktheid aan 100% (editie 2020: 28 €) en vervolgens pro rata van de in aanmerking genomen percentages van ongeschiktheid.

Indien er bijzondere tijdelijke pijnen zijn (quantum doloris) wordt er bijkomend een vergoeding toegekend die gebaseerd is op een schaal van 1-7, waarbij 1 staat voor geringe tijdelijke pijnen, vergoed aan 1,15 € per dag en 7 voor zeer zware tijdelijke pijnen, waarvoor 32 € per dag wordt toegekend. (vroeger respectievelijk 1 € en 28 €)

Een bijzondere vergoeding is de huishoudelijke ongeschiktheid, gezien deze niet bestemd is voor het slachtoffer maar voor de familie waarvan het slachtoffer deel uitmaakt.

Het doel  hiervan is het vergoeden van kleine huishoudelijke taken die niet, dan wel moeilijker, kunnen worden uitgevoerd, zoals bijvoorbeeld koken, werken in de tuin, een hekken verven en dergelijke meer.

Dit wordt vergoed aan 30 € per dag tijdelijke ongeschiktheid aan 100% maar dit bedrag kan worden verhoogd met 10 € per kind ten laste. (vroeger 20 € en 7 €)

Merkwaardig is wel dat indien een man het slachtoffer is van het ongeval hij slechts aanspraak kan maken op 35% van deze vergoeding dan terwijl een vrouw gerechtigd is in 65% omdat studies zouden aantonen dat vrouwen nog steeds veel actiever zijn in het huishouden dan mannen.

Deze percentages kunnen betwist worden maar dan moet wel het bewijs geleverd worden dat het aandeel van een van de partners veel aanzienlijker is dan het percentage waarop hij/zij volgens de Indicatieve tabel gerechtigd is.

Een ander belangrijk onderdeel is de economische ongeschiktheid.

Indien het schade-verwekkend feit leidt tot verlies van inkomen, hetgeen in concreto dient bewezen te worden, dan wordt dit verhaald op de schadeverwekker.

Zelfs indien er geen verlies van inkomen is, is het mogelijk dat het moeilijker is om het werk uit te voeren, in welk geval men spreekt van verhoogde inspanningen die per gepresteerde dag vergoed worden door een bedrag van 30 € aan 100% tijdelijke ongeschiktheid. (vroeger 25 €)

Indien het slachtoffer studeert dan leidt zulks tot specifieke vergoedingen, die afhangen van het studieniveau.

In het lager onderwijs wordt dan 6 € per dag toegekend, in het middelbaar onderwijs 12 € per dag en in het hoger of universitair onderwijs 17 € per dag, zoals steeds in verhouding tot de effectieve ongeschiktheden. (vorige editie: 5 €, 10 € en 15 €)

Het is ook mogelijk dat het ongeval leidt tot verlies van een studiejaar en deze schade kan bestaan uit een materiële schade, een morele schade en financieel verlies voor de toekomst.

De materiële schade bestaat uit de kosten van het verloren studiejaar die in concreto dienen bewezen te worden maar indien dit niet mogelijk is wordt er voor het lager onderwijs forfaitair 500 € toegekend, voor het middelbaar onderwijs 1.500 € en voor het hoger en universitair onderwijs 3.500 €. Een ernstige verhoging van de originele vergoeding, nl. 400 €, 1.000 € en 2.500 €.

Daarenboven kan tevens een morele schade vergoeding worden toegekend waarvoor een forfait van 3.000 € wordt aanbevolen, dit voor middelbaar, zowel als hoger – en universitair onderwijs.

Voor financieel verlies voor de toekomst kan wegens “achterstand loopbaan” de actuele nettowaarde van het eerste jaar beroepsinkomen als basis dienen voor de berekening van de schade.

De deskundige bepaalt de datum van consolidatie indien hij/zij meent dat de medische toestand gestabiliseerd is en er geen wijziging meer mag worden verwacht.

Op dat ogenblik dient hij/zij zich eveneens uit te spreken over de blijvende schade die op diverse wijzen kan vergoed worden, namelijk via de uitkering van een rente, via kapitalisatie of via een forfait.

Een forfait wordt over het algemeen slechts gevorderd in geval de blijvende ongeschiktheid niet hoger is dan 10%.

Origineel is wel dat het de Rechtbank vrij staat om af te stappen van de gevorderde modaliteit van vergoeding indien zij meent dat dit in het voordeel van het slachtoffer is of indien bepaalde omstandigheden dit verantwoorden!

Uiteraard dienen de gezondheidskosten van consolidatie ten laste van de persoon die het schade-verwekkend feit heeft gepleegd te worden gelegd, zoals tevens de kosten voor materieel en hulp van derden, waarvoor een forfait van € 11,50 per uur wordt aanvaard voor de bijstand van een niet gekwalificeerde hulpverlener. Meer indien bewezen door facturatie.

De persoonlijke ongeschiktheid zowel als de huishoudelijke en de economische ongeschiktheid worden bepaald op basis van een percentage waarmee rekening wordt gehouden met de leeftijd op datum van consolidatie.

Bij wijze van voorbeeld is voor de leeftijd van 15 jaar 1 punt, zijnde 1%,  3.660 € waard dan terwijl men vanaf 85 jaar nog slechts een bedrag toekent van 495 € per punt.

Ook hier gelden voor de huishoudelijke ongeschiktheid de verdeling van de percentages in 65% en 35%.

Niet voorzien in de tijdelijke ongeschiktheid maar wel in de rubriek blijvende ongeschiktheid is de esthetische schade waarbij rekening wordt gehouden met de concrete elementen van de zaak, zoals bijvoorbeeld de plaats van het ontsierende litteken, het geslacht, de leeftijd en de activiteiten van het slachtoffer. Bij wijze van voorbeeld wordt voor een vijftiger 460 € toegekend voor een esthetische schade die geraamd wordt als “miniem”, zijnde 1 op de schaal van 7 dan terwijl deze zelfde persoon gerechtigd is in 25.590 € voor een schade die “uitzonderlijk” is en als 7/7 wordt beoordeeld.

Bij overlijden gelden er uiteraard andere regels.

De begrafeniskosten maken deel uit van de nalatenschap doch deze kunnen misschien een vervroegde betaling uitmaken; indien de waarschijnlijke overlevingsduur van degene die de schade draagt langer is dan deze van het slachtoffer, zou deze laatste  de schade ook zonder het schade-verwekkend feit hebben moeten dragen, zodat er in dit geval geen betaling dient te geschieden. Beste voorbeeld is de verhouding ouder/kind. Dit is uiteraard meer dan pijnlijk en zelfs cynisch; dura lex sed lex !

Een specifieke schade is de “ex haerede”[5] die toegekend kan worden indien bewezen wordt dat het slachtoffer zich bewust was van zijn nakend overlijden, in welk geval een forfait van 75 € per dag kan worden toegekend als vergoeding voor morele schade. In feite is dit een vordering waarin de erfgenaam in de rechten treedt van het voor-overleden slachtoffer.

Anders dan in Nederland bestaat in België het concept van morele schade, in casu de immateriële schade geleden door de nabestaanden ten gevolge van het overlijden van hun dierbare. Een vordering voor het bekomen van een morele schadevergoeding mag ingesteld worden door ouders, kinderen, maar ook door ooms, tantes, zelfs vrienden….

Daar waar in vorige edities van de indicatieve tabel een vast forfaitair bedrag werd gehanteerd, werd hiervan afgestapt in de editie 2024 waarin rekening wordt gehouden met specifieke omstandigheden en een vork wordt bepaald van minimum en maximum.

Bij wijze van voorbeeld wordt voor het overlijden van een partner, een ouder of  een kind 15.000-45.000 € toegekend; in de laatste editie was dit nog beperkt tot 15.000 €.

Uiteraard brengt dit met zich mee dat er opnieuw een onzekerheid bestaat die de indicatieve tabel juist wenste weg te werken.

Op welke criteria zal de rechter zich baseren om een vergoeding toe te kennen van 15.000 €, van 45.000 € of van een bedrag ergens tussenin?

Hoe kan de rechter oordelen of bv. de overleden zoon of dochter een hechte band had met zijn moeder of vader, dan wel of er geen of weinig contact meer was ?

Het bepalen van een vork is uiteraard een optie doch deze komt de rechtszekerheid niet ten goede. Het is duidelijk dat eenieder die een vordering stelt zeker het maximumbedrag zal vorderen en dan dient de rechter in het algemeen “met de natte vinger”[6] te oordelen.

De hoofdstukken II en III, respectievelijk (II) schade aan voorwerpen en kosten en (III) intresten en provisie behoren niet onmiddellijk tot het opzet van dit artikel dat enkel beoogt een korte introductie te zijn van de huidige “status questionis”.

Enkel zal ik in a nutshell voor de Schade aan Voorwerpen en Kosten melden dat ook deze uiteraard volledig ten laste is van de schadeverwekker. Deze worden grotendeels vergoed op basis van herstelfacturen.

Het slachtoffer heeft daarenboven ook recht op een vergoeding wegens verplaatsingskosten, voor administratiekosten en kledijschade.

Wat betreft de intrest maakt deze deel uit van de schade waarbij de rechter de rentevoet in concreto dient te begroten.

Zoals reeds gemeld is alles gebaseerd op een deskundigen verslag dat dient opgesteld te worden door een arts die (bij voorkeur) daarvoor een speciale opleiding heeft gevolgd.

Voor ongevallen of medische fouten waarbij het slachtoffer in een ander land woont, wordt omwille van praktische redenen, indien mogelijk afgezien van een evaluatie in België door een Belgisch expert en wordt over het algemeen geoordeeld op basis van een verslag opgesteld door een arts in het land waar het slachtoffer woont.

Dergelijke verslagen kunnen echter niet zonder omzetting naar Belgische normen worden aangewend. Vooral verslagen die in een land zijn opgesteld waar de Common Law geldt, zoals bijvoorbeeld Groot-Brittannië, kunnen niet als zodanig aangewend worden voor de Belgische rechter, gezien de wijze van beoordelen en opstellen totaal verschilt van de Belgische medico-legale praktijk.

In dit geval kan een Belgische gespecialiseerde arts uiteraard tot “vertaling” overgegaan van dit verslag en dit omzetten naar de Belgische rechtspraktijk, met haar percentages en schalen, zodat dit door de rechter en uiteraard tevens ook door de advocaat die met het dossier gelast is, kan begrepen worden.

Op basis van het Belgisch verslag zal de raadsman van het slachtoffer dan de afrekening opstellen, met de verzekeraar onderhandelen en indien nodig de vordering aanhangig maken voor de bevoegde rechtbank, zijnde voor verkeersongevallen de Politierechtbank en voor medische schade de Rechtbank van Eerste Aanleg.

Besluitend kan ik enkel bevestigen dat de Indicatieve Tabel, en zeker ook de uitgave 2024, waarbij de bedragen (eindelijk !) naar boven herzien werden, een zeer nuttig instrument is voor de rechtspracticus die niet meer bevreesd moet zijn dat een vordering enkel in functie van de rechtbank waarvoor deze gebracht wordt zal beoordeeld worden.

De indicatieve tabel verstrekt de rechtszekerheid waarop de slachtoffers van zowel ongevallen als medische fouten gerechtigd zijn.

Antwerpen, 17 februari 2025, Mr Karel MUL, advocaat www.drmul.com

citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2025/Mr-Karel-Mul-170225

 


[2] De burgerlijke of aquiliaanse aansprakelijkheid in het Romeins recht, Georges Martyn https://www.law.kuleuven.be/apps/jura/public/art/31n1/martyn.pdf

[3] bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad op 1 juli 2024. De wet is in werking getreden op 1 januari 2025

[5] De schade ex haerede is de morele schade die veroorzaakt werd aan het slachtoffer tussen het ongeval en het tijdstip van het overlijden.

[6] 'dan bedenk je zomaar even, je zegt maar wat'