Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOVE 280125

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2025/RBOVE-280125

vonnis


RECHTBANK OVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Enschede

Zaaknummer: 11066872 \ CV EXPL 24-1500

Vonnis van 28 januari 2025

in de zaak van [eiseres]
te Wierden,
eisende partij,
gemachtigde: mr. E.P. Dorenbosch,

tegen

1. NOCEPTA VOF,
te Hengelo,
2. ANE UNTED B.V.,
te Hengelo,
3. STICHTING MEDISCH SPECTRUM TWENTE,
te Enschede,
4. STICHTING ZIEKENHUISGROEP TWENTE,
te Almelo,
5. ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ VOOR INSTELLINGEN IN DE GEZONDHEIDSZORG MEDIRISK B.A..
te Utrecht,
gedaagde partijen,
gemachtigde: mr. M. van Gool.

De eisende partij zal hierna [eiseres] genoemd worden. Gedaagde sub 1 zal hierna. Nocepta genoemd worden en gedaagden sub 1 tot en met 4 zullen hierna gezamenlijk als Nocepta c.s. worden aangeduid. Gedaagde sub 5 wordt Medirisk genoemd en alle gedaagden tezamen gedaagden.

1.  De zaak in het kort

1.1. In deze zaak stelt een werkneemster, [eiseres], haar voormalige werkgever, Nocepta, op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk voor een ongeval dat haar tijdens de uitvoering van haar werkzaamheden zou zijn overkomen. Ook vordert zij een voorschot op de schade die zij stelt door dat ongeval te hebben geleden. Nocepta betwist dat het ongeval überhaupt heeft plaatsgehad. Voor zover het ongeval toch komt vast te staan, stelt zij zich op het standpunt dat zij haar zorgplicht niet heeft geschonden en betwist zij het causaal verband tussen de door [eiseres] gestelde klachten en dat ongeval.

1.2. De kantonrechter komt tot het oordeel dat [eiseres] tijdens de uitvoering van haar werkzaamheden voor Nocepta inderdaad een ongeval is overkomen en dat Nocepta haar zorgplicht heeft geschonden en dus aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] door het ongeval heeft geleden en nog zal lijden. De door [eiseres] gevorderde voorschotbedragen op die schade worden toegewezen.

2. De procedure
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 14 producties;
- de akte overlegging producties 15 tot en met 24 van [eiseres];
- de conclusie van antwoord met 14 producties;
- de brief van de rechtbank waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is
bepaald;
- de mondelinge behandeling van 17 december 2024, waarvan door de griffier
aantekeningen zijn gemaakt, en de op die zitting voorgedragen pleitnota van [eiseres].
2.2. Hierna is vonnis bepaald.

3. De feiten

3.1. Nocepta is het poliklinisch specialistisch pijncentrum van de ziekenhuizen MST en ZGT, gelokaliseerd binnen de muren van ZGT Hengelo.

3.2. Gedaagden sub 2 tot en met 4 zijn de vennoten van Nocepta en Medirisk is de aansprakelijkheidsverzekeraar van Nocepta.
3.3.
[eiseres] is als verpleegkundige werkzaam geweest op de afdeling After Care van Nocepta. De werkzaamheden op die afdeling zien op de zorg voor patiënten die een medische behandeling bij Nocepta hebben ondergaan. Een deel van die werkzaamheden is administratief van aard.

3.4. [eiseres] diende die administratieve werkzaamheden te verrichten aan een statafel. Om te kunnen zitten achter die statafel was een in hoogte verstelbare, draaibare kruk op wieltjes beschikbaar. Boven die wieltjes was een aluminium voetenring aangebracht zonder antislipmateriaal. De kruk in kwestie beschikte niet over armleuningen of een rugleuning en kon niet op een rem worden gezet.

3.5. Op 10 februari 2020 heeft [eiseres] zich bij haar leidinggevende, Aletta Koster, ziek gemeld en haar verteld dat zij op 5 februari 2020 tijdens de uitvoering van haar werkzaamheden van de kruk was gevallen.

3.6. In een brief van neuroloog Nijmeijer van 19 februari 2020 aan de huisarts van [eiseres] is onder meer het volgende te lezen:

Op 14-02-2020 werd bovengenoemde patiënte gezien op de polikliniek neurologie, locatie Almelo.
Reden consult
Gaarne beoordeling vanwege persisterende hoofdpijn na val op hoofd met misselijkheid, duizeligheid en moeheid. Kan minder goed op woorden komen.
(...)
Anamnese
Vorige week woensdag van hoge kruk gevallen op het werk, werkt als verpleegkundige bij pijnpoli. Op rechter zijkant hoofd gevallen. Niet buiten bewustzijn geweest. Toen misselijk en gebraakt. weekend geslapen. Blijft hoofpijn houden, misselijkheid. Moeheid. Duizeligheid. Kan minder goed op woorden komen. Scheef beeld. Bij bukken meer last. Ook tintelingen rechter arm
(...)
Conclusie
Persisterend posttraumatische klachten, geen intracerebrale afwijkingen aantoonbaar. (...)


3.7. Per e-mail van 23 december 2020 heeft de raadsman van [eiseres] Nocepta op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk gesteld voor de door [eiseres] gestelde val op 5 februari 2020.

3.8. Medirisk heeft vervolgens bij brief van 16 februari 2021 iedere aansprakelijkheid van Nocepta afgewezen.

3.9. Een collega van [eiseres], J., heeft op 24 maart 2021 een e-mail gestuurd aan de raadsman van [eiseres]. Die e-mail luidt als volgt:
[eiseres] is inderdaad direct na de val bij mij geweest. Ze was geschrokken, omdat ze dacht dat er iemand was gevallen in de gang, ze hoorde namelijk een harde klap. Daarom vloog ze op van de kruk en is achter de rand blijven haken. Ik was in de kleedkamer en zij kwam naar mij toe, wrijvend aan haar hoofd. Ze vertelde me, dat ze was gevallen.
De volgende dag was ze wel op werk, maar vertelde dat ze slecht geslapen had en erge hoofdpijn had. Ik vroeg haar waarom ze toch naar het werk is gegaan met erge hoofdpijn. Ze gaf aan dat het nog I dag was en ze wilde haar andere collega niet vragen. Ze zei, nog I dagje voor het weekend en dan kan ik het weekend wel uitrusten. Tijdens de lunch ging ik met haar eten in het personeelsrestaurant. Ze zag helemaal wit en had erge hoofdpijn, ook was ze misselijk. Ze is die dag volgens mij wel iets eerder weggegaan nadat de behandelingen klaar waren.

3.10. [eiseres] is per 1 juli 2022 ziek uit dienst gegaan van Nocepta. Zij is niet langer in staat werkzaamheden als verpleegkundige te verrichten en ontvangt inmiddels een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

3.11. Medirisk heeft een toedrachtsonderzoek naar de door [eiseres] gestelde val laten uitvoeren door onderzoeksbureau Nova Questa. De bevindingen uit dit onderzoek zijn vastgelegd in een rapport van 8 januari 2023.

3.12. Op 3 juli 2023 heeft een voorlopig getuigenverhoor plaatsgehad, waarbij [eiseres], K, J S, een andere collega van [eiseres] als getuigen zijn gehoord. In de processen-verbaal van die getuigenverhoren is te lezen dat zij daarbij onder meer het volgende hebben verklaard:

4
[eiseres]:
(...) Ik zat op de kruk en hoorde ergens een klap. Ik zette mij af van het werkblad. Er zit een gladde stalen ring. Ik wilde afstappen. Mijn voet glijdt weg en ik klap op de grond op de rechterkant van mijn hoofd. (...) Ik lag de grond was beduusd maar wilde ook hulpverlenen, ik had een klap gehoord. Ik ging opstaan en liep naar de eerste gang. Wij hebben twee gangen. Ik kwam K. tegen en vroeg haar of zij ook de klap had gehoord. Zij vertelde mij dat het het dicht slaan van een deur was. (...) Na de val kwam ik als eerste K. tegen. U vraagt mij of het klopt dat ik ook S. heb gesproken. Dat kan. Er waren twee collega's ik weet niet meer zeker wie. Ik weet dat ik naar de front office liep en dat wij daar gesproken hebben over wat er met J. aan de hand was. J. was erg overstuur. Ik vroeg aan mijn collega's wie heeft J. zover gekregen dat ze zo overstuur is. Ik was daarover zeer verbaasd.
Vervolgens ben ik teruggegaan naar mijn werkplek op de after care en heb mijn rapport afgemaakt. (.....) Nadat ik klaar was met mijn werk ben ik naar de kleedkamer gegaan om mij om te kleden. Daar zag ik J. U vraagt mij of het klopt dat wij met zijn drieën het ziekenhuis uit zijn gelopen naar de auto. Ik, J. en S. Dat klopt niet. Naar mijn weten ben ik alleen met J. naar de auto gelopen. Ik ben vervolgens met de auto naar huis gereden. Ik woon in W. Ik had ontzettend veel pijn in mijn hoofd en heb daar pijnstilling voor genomen. Ook ben meteen naar bed gegaan. Het klopt dat ik donderdag en vrijdag nog heb gewerkt. Dat ging niet goed. Ik had veel hoofdpijn en was misselijk. Ik ben op beide dagen eerder naar huis gegaan. Ik heb mij afgemeld. (...) Ik heb geen melding gemaakt op woensdag, donderdag of vrijdag bij mijn leidinggevende K. (...) Ik heb het wel toen ik J. in de kleedkamer zag gelijk aan haar verteld. (...)

K.:
(.......) U houdt mij voor dat uit de stukken naar voren komt dat [eiseres] een fijne hardwerkende collega was. En u vraagt mij of ik het daarmee eens ben. Zeker. Volgens mijn ervaring is [eiseres] niet een collega die zich bij elk pijntje of ziekte ziek meldt. U vraagt mij naar de reden voor de aanschaf van de andere kruk/stoel. In 2016 en 2017 is tijdens het jaargesprek ter sprake gekomen dat [eiseres] de werkplek niet fijn vond. Er is toen zelfs nog iemand van vastgoed bij geweest om te kijken of de werkplek aangepast kon worden. Dat kon niet zomaar. Daarom was het advies eerst kijken of een ander zitmeubel de oplossing was. (...) Het klopt dat [eiseres] heeft gemeld dat ze niet tevreden was over de draaikruk met wieltjes. Ze heeft met name gemeld dat ze de werkplek niet prettig vond. (...) Het klopt dat alleen [eiseres] van de afdeling after care heeft geklaagd over de werkplek met de draaikrukken. (...) U vraagt mij wat ik deed na afloop van het gesprek met J.. Ik ben achter haar aan gelopen omdat ik zag dat J. boos was en ik was bezorgd. (...) Ik ben vrijwel gelijk achter haar aangelopen. Ik ben mevrouw [eiseres] daarbij niet tegengekomen. In de garderobe heb ik een tijdje met J. gepraat. Ik denk dat dit 5 minuten is geweest maar zeker weten doe ik dat niet. (...) Vervolgens ben ik uit de garderobe gekomen en teruggegaan naar mijn kamer. Daar zat nog de andere collega waarmee J. in gesprek was. Op de terugweg naar mijn kamer heb ik mevrouw [eiseres] gezien. Ik heb haar niet gesproken. Wij hebben wel oogcontact gehad. Zij stond geleund over de balie. Achter de balie zat een andere collega te werken. Dat was S.. Zij keken mij verwachtingsvol aan en waren denk ik vooral in afwachting van wat ik zou doen. Ik ben doorgelopen naar mijn kamer en heb beiden daarna niet meer gesproken. Toen ik naar huis ging was iedereen al weg. (...) Ik heb die donderdag en vrijdag niets bijzonders gezien aan mevrouw [eiseres]. Ik weet niet of zij die dagen eerder naar huis is gegaan. Zij heeft zich in ieder geval  niet bij mij gemeld om te zeggen dat ze eerder naar huis gaat, bijvoorbeeld omdat ze zich niet lekker voelt. (...)
J.:
U houdt mij de verklaringen voor die als productie 13 en 14 bij verzoekschrift in het geding zijn gebracht. En een verklaring die ter zitting is overgelegd. Het gaat om de verklaringen van 30 december 2020, 24 maart 2021 en de verklaring van 12 juli 2022. U heeft deze verklaringen zojuist aan mij voorgelezen. Ik blijf bij de inhoud van deze verklaringen. (...) Het klopt dat ik op de dag van het krukincident boos ben weggelopen uit spreekkamer 6. (...) K. kwam toen achter mij aan zij probeerde mij gerust te stellen. We stonden toen in de garderobe/kleedruimte. Daarna kwam [eiseres] bij mij in de garderobe/kleedruimte. Of K. daar nog bij was dat kan ik mij zo niet meer herinneren. Gelijk na K. kwam [eiseres] bij mij in de garderobe/kleedruimte. Daarom weet ik ook niet meer zeker of K.er nog bij was of niet. [eiseres] kwam naar mij toe en wreef over haar hoofd. Ze vertelde mij dat ze gevallen was. [eiseres] is bij mij gebleven tot ik naar huis ging. Wij zijn samen naar de parkeerplaats gelopen. Naar mijn idee liepen wij met zijn tweeën naar de parkeerplaats maar ik weet dat niet meer zeker. Ik weet niet of mevrouw B. of mevrouw S, daarbij ook meeliepen. Zij waren wel aanwezig die dag. En meestal liepen wij met zijn allen naar de parkeerplaats maar ik weet het niet meer. (...)

S.:
(...) Op 5 februari 2020 hoorde ik een harde klap. Dat was van een deur die dichtgetrokken werd. Ik zat op dat moment achter de balie, Alleen  [eiseres] was op dat moment aan het werk. Zij zat op de afdeling after care. Verder was er niemand aan het werk. Er waren geen patiënten op dat moment. Ik heb na de klap van de deur geen andere klap gehoord. Ik heb niets gehoord. Na de klap van de deur kwam mevrouw [eiseres] bij mij. (...) Dat was vrijwel gelijk na de klap van de deur. Wij hebben elkaar verbaasd aangekeken zo van huh wat is er gebeurd? Of we ook gesproken hebben samen dat weet ik niet. (...) Mij is niets bijzonders aan mevrouw [eiseres] opgevallen op dat moment. Zij heeft mij niet gezegd dat ze was gevallen. Het klopt dat ik mevrouw J. naar de garderobe/kleedkamer hen zien lopen. Mevrouw [eiseres] stond toen al bij mij. Ik heb ook mevrouw K. naar de kleedkamers zien lopen. Zij liep vrijwel gelijk achter J. aan. [eiseres] heeft toen niet met K. gesproken. Ik weet dat omdat zij bij mij stonden en K. naar de garderobe/kleedruimte liep. Daarna heb ik K. naar haar eigen kamer zien teruglopen. Kamer 6. Ook toen is er niet gesproken tussen mij. [eiseres] en K.. [eiseres] is daarna naar de kleedkamer/garderobe gegaan. (...) Ik kwam vrijwel gelijk achter [eiseres] aan. Er is in de kleedkamer niet gesproken met elkaar. Ik ben daarna met [eiseres] en J. naar de auto gelopen. Daar waren geen anderen bij aanwezig. Ik weet niet of we toen nog hebben gesproken. We hebben elkaar wel dag gezegd. Ik wist niets over een val. Er is niet over een val gesproken. (...)

3.13. Op verzoek van (de raadsman van) [eiseres] heeft hogere veiligheidsdeskundige Jan Doornbusch onderzoek gedaan naar eventuele nalatigheid van Nocepta. In het rapport d.d. 14 december 2023 dat hij naar aanleiding van dat onderzoek heeft opgesteld staat de volgende conclusie vermeld:
Alles overziend lijkt het mij dat geconcludeerd mag worden dat de werkgever, Nocepta, als degene die belast is geweest met de zorg voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden nalatig  is geweest waardoor mevrouw [eiseres] letsel heeft opgelopen dat op basis van arbowetgeving voorkomen had kunnen worden als aan die voorwaarden was voldaan.

4. Het geschil

4.1. [eiseres] vordert - samengevat - om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht te verklaren dat Nocepta c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiseres] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade die voortvloeit uit het [eiseres] op 5 februari 2020 overkomen arbeidsongeval;
b. voor recht te verklaren dat Medirisk gehouden is om binnen de grenzen van artikel 7:954 BW de onder de bij haar gesloten aansprakelijkheidsverzekering uit te keren vergoeding rechtstreeks aan [eiseres] over te (doen) maken;
c. gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een voorschot op de verschenen materiële schade van [eiseres] van € 25.000,00 en een voorschot op de immateriële schade van € 7.500,00, beide te vermeerderen met de wettelijke rente;
d. gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.2. Gedaagden voeren verweer. Zij concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres], met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

5. De beoordeling

5.1. In deze zaak ligt de vraag voor of Nocepta op grond van artikel 7:658 Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk is te houden voor een ongeval dat [eiseres] op 5 februari 2020 tijdens de uitvoering van haar werkzaamheden voor Nocepta zou zijn overkomen en zo ja, of gedaagden een voorschot dienen te betalen op de schade die [eiseres] stelt door dat ongeval te hebben geleden.

Is [eiseres] gevallen tijdens de uitvoering van haar werkzaamheden?
5.2. [eiseres] stelt dat zij op 5 februari 2020 tijdens het verrichten van administratieve werkzaamheden ten val is gekomen, toen zij de kruk waarop zij zat haastig verliet. Volgens [eiseres] hoorde zij een harde klap op de gang en dacht zij dat een patiënt ten val was gekomen of dat sprake was van een andere gebeurtenis die onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk kon maken. Zij verliet daarom snel haar kruk en daarbij zijn haar voeten van de gladde voetensteun geschoten en is de kruk onder haar vandaan geschoten, waardoor zij kwam te vallen en met haar hoofd tegen de vloer is geslagen. [eiseres] heeft daarbij een schedeltrauma opgelopen en nadien was sprake van aanhoudende nek- en hoofdpijnklachten, cognitieve klachten en problemen met prikkelverwerking, door de behandelend neuroloog geduid als passend bij een postcommotioneel syndroom in combinatie met acceptatieproblematiek, aldus steeds [eiseres].

5.3. Gedaagden zijn van mening dat [eiseres] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij op 5 februari 2020 van haar kruk is gevallen en dat zij daarbij letsel heeft opgelopen. Gedaagden hebben het vermoeden dat [eiseres] hen een poot wil uitdraaien en vragen zich af of er niet iets anders gebeurd is. Volgens gedaagden kloppen de verhalen van [eiseres] namelijk niet en zijn de feiten zo gek dat zij grote vraagtekens bij de gestelde val zetten. Gedaagden voeren daartoe aan dat niemand [eiseres] heeft zien vallen en dat ook niemand de door [eiseres] gestelde val heeft gehoord, terwijl daarbij sprake moet zijn geweest van een harde klap en S. op slechts een paar meter afstand van [eiseres] aan het werk was. Volgens gedaagden werd de harde klap die [eiseres] hoorde vóór de gestelde val veroorzaakt doordat J. na een verhit gesprek met een collega een deur hard achter zich dicht trok en kan [eiseres] toen niet gedacht hebben dat een patiënt was gevallen, omdat zij wist dat er op dat moment geen patiënten meer aanwezig waren. Gedaagden wijzen er ook op dat de tijdens het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen van [eiseres], S., K. en J. over de gebeurtenissen na de klap van de deur uiteenlopen, onder meer daar waar [eiseres] heeft verklaard dat zij na haar val even beduusd op de grond heeft gelegen, K. heeft gesproken en samen met J. naar de parkeerplaats is gelopen. Zij zetten gelet op die verklaringen ook vraagtekens bij de stelling van [eiseres] dat zij J. over de val verteld heeft. Verder vragen gedaagden zich af hoe het mogelijk is dat [eiseres] rechtstreeks op haar hoofd is gevallen, aangezien bij een val vaak sprake is van een reflex om je handen vooruit te steken. Daarnaast betogen gedaagden dat er na de gestelde val niks aan [eiseres] te zien was, dat het opmerkelijk is dat [eiseres] haar werk die dag nog heeft kunnen afmaken en naar huis heeft kunnen rijden en dat [eiseres] vervolgens nog twee dagen heeft gewerkt en zich pas na vijf dagen heeft ziek gemeld.

5.4. De kantonrechter stelt voorop dat een werkgever op grond van artikel 7:658 lid 1 BW die maatregelen moet treffen die nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn functie schade lijdt. In lid 2 van artikel 7:658 BW is bepaald dat de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk is voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.

5.5. [eiseres] dient op grond van de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te stellen en zo nodig te bewijzen dat zij schade heeft geleden tijdens de uitvoering van haar werkzaamheden. Op grond van vaste rechtspraak betekent dit niet dat zij ook dient te bewijzen hoe het ongeval heeft plaatsgehad of wat de oorzaak daarvan is.

5.6. Hoewel vast staat dat niemand [eiseres] op 5 februari 2020 heeft zien of horen vallen, gaat de kantonrechter ervan uit dat [eiseres] die dag wel degelijk van haar kruk is gevallen. Van belang in dit kader is ten eerste dat de kantonrechter het verhaal van [eiseres] over die val consistent en geloofwaardig acht en dat dit aansluit bij het feit dat zij op 14 februari 2020 de polikliniek neurologie heeft bezocht. Dat [eiseres] stelt na de val snel te hebben willen opstaan omdat ze dacht dat er een patiënt was gevallen, terwijl zij moet hebben geweten dat er op dat moment helemaal geen patiënten meer aanwezig waren, vindt de kantonrechter niet gek. Aannemelijk is namelijk dat [eiseres] als verpleegkundige op een pijnpoli alert was op omgevingsgeluiden, zodat het begrijpelijk is dat zij in een reflex dacht snel te moeten handelen en niet direct heeft beseft dat er geen patiënten meer aanwezig waren.

5.7. Het verhaal van [eiseres] sluit ook aan bij de verklaring van J. dat [eiseres] haar in de kleedkamer heeft verteld over de val, welke verklaring is opgenomen in de in overweging 3.9 geciteerde e-mail. J. is ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor bij die verklaring gebleven en heeft onder ede herhaald dat [eiseres] haar in de garderobe/kleedruimte over de val heeft verteld. Hiermee is bewezen dat dit inderdaad het geval is geweest. In combinatie met de door [eiseres] onder ede afgelegde verklaring over de val levert dit bewijs in het voordeel van [eiseres] op.

5.8. De kantonrechter acht tot slot ook van belang dat de stelling van gedaagden dat [eiseres] probeert hen een poot uit te draaien niet past bij de wijze waarop [eiseres] zich tijdens het dienstverband met Nocepta heeft gedragen en het beeld dat Nocepta daarbij van haar heeft gekregen. Uit het proces-verbaal van getuigenverhoor volgt namelijk dat K. [eiseres] zag als een fijne, hardwerkende collega die zich niet zomaar ziek meldde. Uit de door gedaagden overgelegde verslagen van de met [eiseres] in de jaren 2016 tot en met 2019 gevoerde jaargesprekken komt eveneens een beeld naar voren van een zeer prettige, goed functionerende werknemer met een groot verantwoordelijkheidsgevoel die vertrouwen creëert en zich respectvol gedraagt. Gedaagden hebben ook niets gesteld over eerdere leugenachtige verklaringen of ander oneerlijk gedrag van [eiseres] en de kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat [eiseres] de val van de kruk heeft verzonnen om een andere gebeurtenis voor rekening van Nocepta te laten komen. Het feit dat de getuigenverklaringen van [eiseres], S.. K. en J. op bepaalde onderdelen uiteenlopen is wat dit betreft onvoldoende. Ook het feit dat [eiseres] (aanvankelijk) tegen K. en S. niets heeft gezegd over haar val of over de klachten die ze daardoor had en het feit dat zij zich niet direct ziek heeft gemeld maken niet dat aangenomen moet worden dat het verhaal van [eiseres] niet klopt. Het is immers begrijpelijk dat [eiseres] haar klachten even heeft willen aanzien, zeker nu zij iemand is die zich niet snel ziek meldt en een groot verantwoordelijkheidsgevoel heeft. Uit de door [eiseres] overgelegde medische informatie volgt bovendien dat haar klachten in de dagen na de val in ernst toenamen.
De kantonrechter gaat er dus van uit dat [eiseres] op 5 februari 2020 tijdens de uitvoering van haar werkzaamheden voor Nocepta inderdaad een ongeval is overkomen.

Schending zorgplicht of ongelukkige samenloop van omstandigheden?
5.9. De vraag is vervolgens of Nocepta haar zorgplicht jegens [eiseres] heeft
geschonden.

5.10. [eiseres] betoogt ter onderbouwing van haar standpunt dat dit inderdaad het geval is dat Nocepta kantoormeubilair aan haar ter beschikking heeft gesteld dat niet geschikt is voor de (administratieve) werkzaamheden die zij diende te verrichten en een potentieel valgevaar veroorzaakte. Dit gevaar heeft zich, zo stelt [eiseres], gerealiseerd, terwijl het eenvoudig te voorkomen was geweest indien het personeel had kunnen beschikken over een laag bureau of een verstelbaar hoog/laag bureau met een lagere bureaustoel. [eiseres] verwijst in dit kader naar het rapport van Doornbusch en voert onder meer het volgende aan. De kruk was niet voorzien van armleuningen of een ruggensteun en omdat deze wieltjes had, schoot de kruk op de harde ondervloer onder de gebruiker vandaan als deze snel opstond. De voetensteun zat bovendien niet op een zodanige hoogte dat deze de voeten ook daadwerkelijk ondersteunde. [eiseres] heeft meerdere malen gemopperd over de onbruikbaarheid en onveiligheid van de kruk, maar Nocepta heeft geen reden gezien om naar aanleiding daarvan maatregelen te treffen. Nocepta heeft ook geen instructies gegeven voor een veilig gebruik van de kruk.

5.11. Gedaagden betwisten dat Nocepta haar zorgplicht heeft geschonden en menen dat sprake is geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Zij stellen zich onder verwijzing naar het rapport van Nova Questa op het standpunt dat de kruk veilig was en bij de werkplek van [eiseres] paste. Zij wijzen er onder meer op dat zowel de zitting als de voetensteun van de kruk in hoogte verstelbaar waren, dat de kruk stevig en zwaar was en dat deze over zachte wielen beschikte die geschikt zijn voor harde vloeroppervlakten. Volgens gedaagden heeft Nocepta naar aanleiding van de signalen van [eiseres] ook wel degelijk maatregelen getroffen door in 2017 een werkplekonderzoek uit te laten voeren en op enig moment een nieuwe kruk voor haar aan te schaffen, die [eiseres] vervolgens nauwelijks heeft gebruikt. Wat betreft het rapport van Doornbusch betogen gedaagden dat dit niet bruikbaar is, omdat Doornbusch de werkplek en/of de kruk niet zelf heeft onderzocht en de meeste Arbo wetsartikelen en richtlijnen waarnaar hij in dat rapport verwijst niet van toepassing zijn.

5.12. De kantonrechter constateert dat op pagina 2 van het rapport van Doornbusch een foto is opgenomen van een geheel andere kruk dan de kruk waar [eiseres] vanaf is gevallen. Het is dus de vraag of het onderzoek van Doornbusch wel betrekking heeft gehad op de juiste kruk. Aangezien de kantonrechter dit niet uit het rapport van Doornbusch kan afleiden, gaat hij aan dat rapport voorbij.

5.13. De kantonrechter stelt vast dat het standpunt van [eiseres] dat Nocepta geen actie heeft ondernomen naar aanleiding van haar klachten over de kruk, onjuist is. [eiseres] heeft ter zitting namelijk erkend dat Nocepta een werkplekonderzoek heeft laten uitvoeren en beaamd dat er een andere kruk voor haar is aangeschaft. Dit betrof echter een barkruk met een trompetvoet, die de kantonrechter Arbo technisch niet verantwoord lijkt. Wat hier echter ook van zij, de kantonrechter is ondanks de pogingen van Nocepta om een oplossing te vinden voor de klachten van [eiseres], hoe dan ook van oordeel dat Nocepta haar zorgplicht jegens haar heeft geschonden. Ter zitting is namelijk gebleken dat [eiseres] niet aanwezig is geweest bij het werkplekonderzoek dat Nocepta in 2017 heeft laten uitvoeren. Dit is vreemd, omdat juist de klachten van [eiseres] volgens de eigen stellingen van gedaagden de reden waren voor dat onderzoek en uit het voorlopig getuigenverhoor van K. blijkt dat [eiseres] de enige was die klachten had geuit over het gebruik van de kruk. De werkplekonderzoeker had dus juist met [eiseres] moeten praten om te achterhalen welke problemen zij precies met de kruk ondervond en of zij de kruk wel op de juiste manier gebruikte.

5.14. Hier komt bij dat ter zitting is gebleken dat [eiseres] niet op de hoogte was van één van de essentiële punten voor een juist en veilig gebruik van de kruk, namelijk de mogelijkheid om de voetensteun in hoogte te verstellen. Nocepta had dit aan [eiseres] duidelijk moeten maken, althans een instructieboekje voor het juist instellen van de kruk aan haar ter beschikking moeten stellen. Gedaagden stellen zich op het standpunt dat dit de val van [eiseres] niet had voorkomen, aangezien het gelet op de lengte van [eiseres] niet nodig was om de voetensteun in hoogte te verstellen, maar de kantonrechter gaat niet in dit verweer mee. [eiseres] stelt namelijk dat de val is veroorzaakt doordat zij met haar voeten van de voetensteun is geschoten en heeft wat dit betreft ter zitting toegelicht dat zij de zitting van de kruk vrij hoog moest zetten om bij het toetsenbord te kunnen en dat zij daardoor alleen met haar tenen/de bal van haar voeten op de voetensteun kon steunen. Volgens [eiseres] stonden haar voeten daarbij in exact dezelfde houding als die van de persoon op de door gedaagden als productie 6 overgelegde foto, welke persoon volgens gedaagden ongeveer dezelfde lengte heeft als [eiseres]. Gedaagden hebben die foto overgelegd om te onderbouwen dat het voor [eiseres] niet nodig was om de voetensteun in hoogte te verstellen, maar uit de betreffende foto blijkt naar het oordeel van de kantonrechter juist wel die noodzaak. De persoon in kwestie kon immers niet voldoende met de voeten op de voetensteun steunen om snel te kunnen handelen.
Volgens gedaagden is het afstellen van de voetensteun niet aan de orde gekomen, omdat de klacht van [eiseres] niet was dat zij met haar voeten bungelde maar dat ze haar werkplek niet prettig vond. Indien de door Nocepta ingeschakelde werkplekonderzoeker [eiseres] bij zijn onderzoek had betrokken, was echter gesignaleerd dat de voetensteun in hoogte versteld had moeten worden. Nocepta kan zich er dus niet achter verschuilen dat zij niet wist van het probleem met de voetensteun.

5.15. De conclusie is dan ook dat Nocepta de klachten van [eiseres] over de kruk onvoldoende serieus heeft genomen en dat Nocepta haar zorgplicht jegens [eiseres] niet is nagekomen. Het rapport van Nova Questa kan wat dit betreft niet tot een ander oordeel leiden. Dit betekent dat de stelling van gedaagden dat sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden wordt gepasseerd.

Schade als gevolg van het ongeval en voorschot op schadevergoeding
5.16. Gedaagden hebben zich in hun conclusie van antwoord tot slot ook op het standpunt gesteld dat nog niet vaststaat of de val van [eiseres] wel tot klachten heeft geleid en zo ja, tot welke. Volgens gedaagden blijken de door [eiseres] gestelde klachten niet (voldoende) uit de overgelegde medische informatie en kan uit die informatie geconcludeerd worden dat hooguit sprake is geweest van een hersenschudding. [eiseres] heeft eerder een auto-ongeluk gehad en is van kinds af aan bekend met ernstige hoofdpijn- en migraineklachten. De door haar gestelde klachten kunnen ook daardoor veroorzaakt zijn, al dan niet in combinatie met een eventueel veranderende hormoonhuishouding of andere voorvallen/ongevallen, aldus steeds gedaagden.

5.17. Ter zitting hebben gedaagden desgevraagd verduidelijkt dat zij, indien vast staat dat [eiseres] inderdaad van de kruk is gevallen, op zichzelf niet betwisten dat [eiseres] daardoor schade heeft geleden maar dat zij alleen betwisten dat alle door [eiseres] gestelde klachten door die val komen. Nu de val is komen vast te staan, kan er dus van worden uitgegaan dat [eiseres] schade heeft geleden in de uitvoering van haar werkzaamheden voor Nocepta. Overigens heeft [eiseres] met het overleggen van de als productie 1 tot en met 9 overgelegde medische informatie naar het oordeel van de kantonrechter voldoende onderbouwd dat zij inderdaad letsel heeft opgelopen als gevolg van het ongeval.

5.18. Nu [eiseres] in de uitoefening van haar werkzaamheden voor Nocepta schade heeft geleden en Nocepta haar zorgplicht heeft geschonden, is Nocepta op grond van artikel 7:658 lid 2 BW aansprakelijk voor de schade die [eiseres] daardoor heeft geleden. Gedaagden sub 2 tot en met 4 zijn als vennoten van Nocepta eveneens (hoofdelijk) aansprakelijk te houden voor die schade. De daarop gerichte verklaring voor recht zal dus worden toegewezen.

5.19. De betwisting van het causaal verband tussen de val van [eiseres] en de door haar gestelde klachten en schade is nog wel van belang voor de door [eiseres] gevorderde voorschotbedragen.

5.20. [eiseres] vordert een bedrag van € 25.000,00 als voorschot op de door haar geleden en nog te lijden materiële schade en een bedrag van € 7.500,00 als voorschot op haar immateriële schade, die volgens haar € 20.000,00 bedraagt. Ter onderbouwing van haar materiële schade heeft zij een voorlopige schadestaat overgelegd ter hoogte van € 483.577,00. In die schadestaat staat reeds geleden schade vermeld, onder meer bestaande uit kosten voor huishoudelijke hulp/mantelzorg, onverzekerde medische kosten en reiskosten, maar ook toekomstige schade, zoals toekomstig verlies aan verdienvermogen. Daarnaast heeft [eiseres] een specificatie overgelegd van de door haar tot en met 31 december 2023 gemaakte kosten voor rechtsbijstand ter hoogte van € 12.680,19. Mede gelet op deze kosten acht de kantonrechter het gevorderde bedrag van € 25.000,00 aan voorschot op de materiële schade reëel, zodat dit bedrag zal worden toegewezen. Uit de door [eiseres] overgelegde medische informatie kan voldoende worden afgeleid dat de klachten van [eiseres] in ieder geval deels aan het ongeval zijn toe te schrijven en dat haar hoofdpijn- en migraineklachten, die zij inderdaad al van jongs af heeft, na het ongeval zijn toegenomen. Voor wat betreft het door gedaagden aangehaalde auto-ongeluk geldt dat ter zitting is gebleken dat dit al in 1995 heeft plaatsgehad en [eiseres] toen binnen zes weken weer volledig aan het werk was. De kantonrechter gaat er dus van uit dat er geen verband bestaat tussen dat ongeluk en de klachten van [eiseres].

5.21. Het door [eiseres] gevorderde voorschot op een immateriële schadevergoeding acht de kantonrechter ook toewijsbaar. Dat [eiseres] recht heeft op een dergelijke schadevergoeding staat vast, gelet op het lichamelijk letsel dat zij heeft opgelopen en het bepaalde in artikel 6:106 sub b BW. [eiseres] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat op termijn een smartengeldvergoeding van € 20.000,00 redelijk is aangevoerd dat zij haar werkzaamheden uiteindelijk heeft moeten staken en haar baan én BIG-registratie is kwijtgeraakt, terwijl de functie van verpleegkundige haar droombaan was. Volgens [eiseres] hebben het ongeval en de daardoor nog dagelijks door haar ervaren klachten en beperkingen een forse impact gehad op haar huwelijk, haar (gezins)leven en haar zelfstandigheid en heeft zij daar veel verdriet van. De kantonrechter acht dit aannemelijk en is van oordeel dat [eiseres] hiermee voldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om aan te nemen dat op termijn minstens een immateriële schadevergoeding van € 7.500,00 zal worden toegewezen. De wettelijke rente over de toe te wijzen voorschotbedragen zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, zijnde 3 april 2024.

5.22. Nu Nocepta jegens [eiseres] aansprakelijk is en de door [eiseres] gevorderde voorschotbedragen toewijsbaar zijn, is aannemelijk dat Medirisk een vergoeding aan [eiseres] dient uit te keren. De gevorderde verklaring voor recht dat Medirisk gehouden is de te betalen vergoeding rechtstreeks aan [eiseres] over te maken zal dus ook worden toegewezen.
5.23.
Gedaagden worden in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding € 142,99
- griffierecht € 706,00
- salaris gemachtigde € 1.086,00 (2 punten € 543,00)
- nakosten € 120,00 (plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.054,99

6. De beslissing

De kantonrechter

6.1. verklaart voor recht dat Nocepta als werkgever en gedaagden sub 2 tot en met 4 hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiseres] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade die voortvloeit uit het [eiseres] op 5 februari 2020 overkomen arbeidsongeval;

6.2. verklaart voor recht dat Medirisk, in haar hoedanigheid van aansprakelijkheidsverzekeraar van Nocepta, gehouden is om binnen de grenzen van artikel 7:954 BW de onder de bij haar gesloten aansprakelijkheidsverzekering uit te keren vergoeding rechtstreeks aan [eiseres] over te (doen) maken;

6.3. veroordeelt gedaagden hoofdelijk tot betaling van een voorschot op de verschenen materiële schade van [eiseres] van € 25.000,00 en een voorschot op de immateriële schade van € 7.500,00, beide te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 3 april 2024 tot de dag van volledige betaling;

6.4. veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten van € 2.054,99, te betalen. binnen veertien dagen na heden, te vermeerderen met de kosten van betekening als gedaagden niet binnen genoemde termijn betalen en vervolgens betekening van het vonnis plaatsvindt en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 2.054,99 vanaf de vijftiende dag na heden en over het bedrag van de kosten van betekening vanaf de vijftiende dag na de betekening;

6.5. verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.3 en 6.4 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;

6.6. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.S. Kuipers op 28 januari 2025. 

 

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2025/RBOVE-280125