Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 280525-01

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2025/RBDHA-280525-01

eerder al op het LSA Letselschade Magazine, nu ook op rechtspraak.nl: Rechtbank Den Haag 28 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:9742

beschikking


RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer/rekestnummer: C/09/676968 / HA RK 24-649

Beschikking van 28 mei 2025

in de zaak van
[verzoeker] te Boskoop.
hierna te noemen:  [verzoeker].
verzoeker.
advocaat mr. G.J. Knotter te Utrecht.
tegen
1. STICHTING HAGAZIEKENHUIS (voorheen Stichting Langeland Ziekenhuis) te Den Haag,
hierna te noemen: HagaZiekenhuis.
2. ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ CENTRAMED BA te Zoetermeer.
hierna te noemen: Centramed.
verweersters.
advocaat mr. M.L. Jinkes de Jong te Zoetermeer.

1. De procedure
1.1 [verzoeker] heeft op 9 december 2024 een verzoekschrift ingediend tot behandeling van een deelgeschil, met producties 1 tot en met 4. Bij brief van 13 januari 2025 heeft  [verzoeker] de processtukken in de eerdere deelgeschilprocedures tussen partijen ingediend (genummerd I tot en met 6).

1.2. Vervolgens heeft de rechtbank de brief van 1 april 2025, met als bijlage een medisch advies met een declaratie, van  [verzoeker] ontvangen.

1.3. Op 10 april 2025 hebben verweersters een verweerschrift ingediend, met producties 1 tot en met 3.

1.4. Op 17 april 2025 heeft een gecombineerde mondelinge behandeling plaatsgevonden van zowel de onderhavige zaak als de zaak bekend onder zaaknummer C/09/677740 en rekestnummer HA RK 24-675. Hierbij zijn verschenen:
- de heer [verzoeker], bijgestaan door mr. Knotter voornoemd;
- mevrouw J. Peter (jurist) namens HagaZiekenhuis, bijgestaan door mr. Jinkes de Jong voornoemd.

Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken.

1.5. Ten slotte is een datum voor het geven van een beschikking bepaald. In voormelde zaak met zaaknummer C/09/677740 en rekestnummer HA RK 24-675 zal bij afzonderlijke beschikking worden beslist op 28 mei 2025.

2. De feiten

2.1. [verzoeker] is tussen oktober 2009 en oktober 2010 en in de periode van augustus 2015 tot en met januari 2016 bij neurologen van het Langeland Ziekenhuis (nu: HagaZiekenhuis) onder behandeling geweest vanwege neurologische klachten. Zijn klachten zijn daarbij gediagnosticeerd als myelitus transversa (een ontsteking van het ruggenmerg) ter hoogte van wervel C2 en zijn als zodanig behandeld.

2.2. Eind 2018 heeft  [verzoeker] vanwege aanhoudende klachten de neurologische polikliniek van het Groene Hart Ziekenhuis geconsulteerd.  [verzoeker] is daar doorverwezen naar de neurochirurg in verband met een geconstateerde myelopathie (een beschadiging van het ruggenmerg) in verband met een aangeboren vernauwing van het wervelkanaal. Op  15 januari 2019 is  [verzoeker] geopereerd op de afdeling neurochirurgie van het HagaZiekenhuis. Daarbij is de vernauwing opgeheven en zijn de nekwervels C2 en C3 gefixeerd.

2.3. Na de operatie is  [verzoeker] last blijven houden van klachten.  [verzoeker] heeft zich ор het standpunt gesteld dat Langeland Ziekenhuis aansprakelijk is voor de schade die hij lijdt en heeft geleden doordat de behandelend artsen van Langeland Ziekenhuis verwijtbaar hebben gehandeld door niet de juiste diagnose te stellen. Centramed, de
aansprakelijkheidsverzekeraar van Langeland Ziekenhuis (en van HagaZiekenhuis), heeft aansprakelijkheid afgewezen.

2.4. Bij beschikking van 17 maart 2022 heeft deze rechtbank in de procedure voorlopig deskundigenbericht kort gezegd een onderzoek bevolen door neuroloog dr. W.I.M. Verhagen. Het verzoekschrift waarmee  [verzoeker] die procedure heeft ingeleid bevatte ook een verzoek in deelgeschil.  [verzoeker] heeft dat deel van zijn verzoek tijdens de mondelinge behandeling van die beide verzoeken ingetrokken.

2.5. Bij beschikking van 18 september 2023 heeft deze rechtbank:
1. voor recht verklaard dat Langeland Ziekenhuis (nu: HagaZiekenhuis) aansprakelijk is
voor de schade van  [verzoeker] als gevolg van de gemiste diagnose (cervicale myelopathie):
2. Langeland Ziekenhuis en Centramed hoofdelijk veroordeeld om aan  [verzoeker] te betalen:
- € 7.500 als voorschot op de materiële en immateriële schade:
- € 4.200,52 in verband met het door  [verzoeker] betaalde voorschot op de kosten van de deskundige:
- € 3.547 in verband met de kosten van het (eerste) deelgeschil;
- € 10.000 als voorschot op de buitengerechtelijke kosten:
3. de kosten van het deelgeschil begroot en Langeland Ziekenhuis en Centramed
hoofdelijk veroordeeld om die kosten aan  [verzoeker] te betalen;
4. het meer of anders verzochte afgewezen.
De rechtbank heeft in deze beschikking overwogen dat onduidelijk is welke schade  [verzoeker] precies lijdt door de tekortkoming van het ziekenhuis. De rechtbank heeft partijen dringend in overweging gegeven daarover snel met elkaar in gesprek te gaan.

2.6. Hierna heeft overleg plaatsgevonden tussen de advocaten van partijen over het causaal verband tussen de gemiste diagnose en de door  [verzoeker] gestelde schade. Partijen zijn er niet in geslaagd om een minnelijke regeling te treffen. Zij zijn het er wel over eens dat nader medisch onderzoek door een neurochirurg geïndiceerd is.

2.7.  [verzoeker] heeft vervolgens medisch advies ingewonnen bij SMAS specialistisch medisch advies slachtoffers. Op 10 september 2024 heeft neuroloog prof. dr. J.A. Grotenhuis (hierna: Grotenhuis) advies uitgebracht. Uit dat advies volgt dat een neurochirurgische expertise noodzakelijk is om opheldering te krijgen over de tussen partijen bestaande discussiepunten. Grotenhuis adviseert een neurochirurg met aandachtsgebied cervicale wervelkolomaandoeningen, waarbij hij denkt aan prof. dr. Bartels (Radboudumc), dr. Vleggeert-Lankamp (LUMC) en prof. dr. Van Santbrink (Maastricht UMC). Verder staat in het advies dat het voor een neurologische expertise zeker van belang zal zijn om te beschikken over alle medische gegevens uit de periode 2010-2016, ook die gegevens waarvan men misschien op voorhand denkt dat er geen samenhang is met de vraagstelling.

2.8.  [verzoeker] heeft het advies van Grotenhuis bij brief van 1 oktober 2024 aan de advocaat van verweersters toegestuurd en voorgesteld om als deskundige dr. Vleggeert-Lankamp in te schakelen. Verder heeft  [verzoeker] aanvullende medische informatie verstrekt. Verweersters hebben niet gereageerd op het voorstel om dr. Vleggeert-Lankamp als deskundige in te schakelen.

2.9. Op 11 april 2025 hebben verweersters  [verzoeker] een aanvullend voorschot van € 7.500 betaald. In totaal hebben verweersters een bedrag van € 26.000 bevoorschot.

3. Het geschil

3.1.  [verzoeker] verzoekt de rechtbank om bij beschikking in deelgeschil HagaZiekenhuis en Centramed, hoofdelijk, te veroordelen tot betaling van:
I. een algeheel voorschot op de schade van  [verzoeker] voor een bedrag van € 25.000. althans een zodanig bedrag dat de rechtbank redelijk acht:
II. de buitengerechtelijke kosten ex artikel 6:96 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) ter grootte van € 11.504.28, althans een daarmee overeenstemmend voorschot:
III. de kosten van het deelgeschil ex artikel 1019aa van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) ter grootte van € 3.668.43, althans een zodanig bedrag dat de rechtbank redelijk acht.

3.2. [verzoeker] legt aan zijn verzoeken ten grondslag dat de aansprakelijkheid voor de gemiste diagnose vast staat. Als gevolg van de gemiste diagnose is  [verzoeker] de kans op een beter resultaat in zijn gezondheidssituatie ontnomen. Dat rechtvaardigt een ruime toekenning van de (causale) schade. Tijdens de mondelinge behandeling heeft  [verzoeker] nog een beroep gedaan op punitive damages als een rechtvaardiging voor het toekennen van extra smartengeld in verband met het lange tijdsverloop sinds de beschikking van 18 september 2023. Dat werkt ook als een motivatie om tot een vaststellingsovereenkomst te komen.

3.3. HagaZiekenhuis en Centramed voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de verzoeken van  [verzoeker].

3.4. Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

Behandeling in een deelgeschilprocedure


4.1. In de eerste plaats moet worden beoordeeld of de verzoeken van  [verzoeker] zich lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w Rv. Dit artikel biedt betrokkenen bij een geschil over letselschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling.

4.2. De rechtbank stelt in dit verband voorop dat geschillen over de toekenning van een voorschot op de schadevergoeding in een deelgeschilprocedure aan de orde kunnen komen. De rechtbank zal de verzoeken daarom inhoudelijk beoordelen. Verweersters stellen dat de verzoeken zich niet lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure, omdat in het buitengerechtelijk traject door  [verzoeker] geen verzoek tot aanvullende bevoorschotting is gedaan. Dit verzoek was in dat geval misschien niet noodzakelijk geweest, maar dat maakt niet dat het verzoek niet behandelbaar is in een deelgeschilprocedure.

Aanvullend voorschot op de schadevergoeding
4.3.  [verzoeker] verzoekt een aanvullend voorschot van € 25.000 op de schadevergoeding en legt aan zijn verzoek het volgende ten grondslag. Aan  [verzoeker] is in de beschikking van 18 september 2023 een voorschot op zijn schade toegekend van € 7.500. Sindsdien is veel tijd verstreken zonder zicht op (meer) concrete vooruitzichten en afwikkeling in de zaak. De aansprakelijkheid voor het delay staat vast. Als gevolg daarvan is  [verzoeker] de kans op een beter resultaat in zijn gezondheidssituatie ontnomen. Dat rechtvaardigt een ruime toerekening van de causale schade, ondanks dat relevante vragen daarover met de neurochirurgische expertise nog moeten worden beantwoord. Daarom vergt de redelijkheid dat, vanwege de verstreken tijd en de te verwachten tijd die met de expertise en daarna zal zijn gemoeid, een voorschot van € 25.000 wordt toegekend.

4.4.  [verzoeker] stelt dat de schade bestaat uit arbeidsvermogensschade en blijvende kosten voor medische behandeling en medische hulpmiddelen. Voor wat betreft de hoogte van het te begroten smartengeld is volgens  [verzoeker] uitgangspunt dat het delay forse neurologische schade heeft veroorzaakt met onder andere een incomplete dwarslaesie tot gevolg.  [verzoeker] verwijst naar de Smartengeldgids 2021, nr. 2446, waaruit volgt dat bij een incomplete dwarslaesie een bedrag aan smartengeld past van € 25.000. Verder verwijst  [verzoeker] naar een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 februari 2020 (ECLI:NL:RBGEL:2020:1114), waarin een voorschotbedrag werd toegekend van € 25.000 in geval van een partiële dwarslaesie.

4.5.Verweersters stellen zich op het standpunt dat bij beschikking van 18 september 2023 al een beslissing in deelgeschil is genomen over een voorschot op de door  [verzoeker] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade. Het onderhavige verzoek ziet op dezelfde schade en is daarom niet toewijsbaar.

4.6. Verweersters betogen dat overigens nog altijd onduidelijk is welke schade  [verzoeker] precies lijdt door de tekortkoming van het ziekenhuis. Zo staat niet vast dat  [verzoeker] als gevolg van medisch onzorgvuldig handelen arbeidsongeschikt is geworden of forse neurologische schade heeft. Dat is nu juist onderwerp van onderzoek door de te benoemen deskundige. Verder had  [verzoeker] al eerder gezondheidsklachten die kunnen leiden tot beperkingen in het dagelijks leven.  [verzoeker] heeft nog altijd geen inkomensgegevens van vóór 2019 overgelegd. In de beschikking van 18 september 2023 is maar een klein gedeelte van het door  [verzoeker] verzochte voorschot toegewezen. Dit onderstreept de onzekerheid van causaal verband tussen de klachten en de schade, aldus verweersters.

4.7. De rechtbank is van oordeel dat een redelijke onderbouwing van het verzoek om een aanvullend voorschot ontbreekt en licht dit als volgt toe. In de beschikking van 18 september 2023 heeft de rechtbank  [verzoeker] een voorschot op zijn schade toegekend van € 7.500. Dit voorschot had betrekking op de materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft in die zaak overwogen dat onduidelijk was welke schade  [verzoeker] precies lijdt door de tekortkoming van het ziekenhuis.  [verzoeker] verzocht in die procedure een voorschot van € 40.000 op door hem geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade.  [verzoeker] stelde dat zijn materiële schade bestond uit directe kosten zoals ziekenhuisverblijf, ziekenhuisbehandeling en arbeidsvermogensschade vanaf 2019.  [verzoeker] verwachtte dat hij op den duur aanzienlijke kosten zou maken voor het aanpassen van zijn woning of verhuizing naar een gelijkvloerse woning.  [verzoeker] had geen inkomensgegevens van vóór 2019 overgelegd. De rechtbank kon niet vaststellen dat sprake was van het gestelde verlies aan arbeidsvermogen, maar achtte het niet ondenkbaar dat  [verzoeker] materiële en immateriële schade lijdt. De rechtbank overwoog verder dat de precieze hoogte van de schade zal afhangen van de vraag wanneer en in hoeverre  [verzoeker] ook zonder de tekortkoming van het ziekenhuis klachten zou hebben ontwikkeld. De rechtbank achtte het op basis van de beschikbare (beperkte) gegevens plausibel dat de schade van  [verzoeker] in ieder geval € 7.500 zal bedragen.

4.8. De rechtbank stelt vast dat  [verzoeker] geen andere of aanvullende stukken in het geding heeft gebracht ter onderbouwing van zijn schade dan de stukken die in de eerdere procedures tussen partijen zijn overgelegd.  [verzoeker] heeft in deze procedure niet meer gesteld en onderbouwd dan in de zaak die heeft geleid tot de beschikking van 18 september 2023.

4.9. Tijdens de mondelinge behandeling heeft  [verzoeker] nog een beroep gedaan op punitive damages als een rechtvaardiging voor het toekennen van extra smartengeld in verband met het lange tijdsverloop sinds de beschikking van 18 september 2023. Nog afgezien van de vraag of sprake is van een lang tijdsverloop sinds de beschikking van 18 september 2023, kan dit niet leiden tot toewijzing van het verzoek om vergoeding van schade in de vorm van punitive damages. Het Nederlandse rechtsstelsel kent immers geen vorm van schadevergoeding als straf (punitive damages), zodat dit geen reden voor verhoging van de schadevergoeding kan zijn. Een aanspraak van  [verzoeker] op vergoeding van schade in de vorm van punitive damages kan dus niet worden gehonoreerd.

4.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek wordt afgewezen.

Buitengerechtelijke kosten
4.11.  [verzoeker] heeft verzocht om veroordeling van verweersters tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 11.504.28. Dit betreft declaraties van mr. Knotter van 6 augustus 2024 en 1 oktober 2024 die niet door verweersters zijn betaald. Deze declaraties hebben betrekking op werkzaamheden van mr. Knotter in de periode van 20 september 2023 tot 1 oktober 2024 en betreffen correspondentie, het opstellen van de (voorlopige) schadestaat en de werkzaamheden van SMAS.

4.12. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Knotter verklaard dat de declaraties dubbeltellingen bevatten, namelijk in de periode mei 2024 tot en met augustus 2024 en dat het gaat om een bedrag van ongeveer € 3.000. Daarmee heeft mr. Knotter zijn verzoek tijdens de mondelinge behandeling verminderd, zodat overblijft een bedrag van € 8.504,28.

4.13. Verweersters hebben op 11 april 2025 een aanvullend voorschot betaald van € 7.500. Tijdens de mondelinge behandeling hebben zij toegelicht dat dit voorschot de gehele buitengerechtelijke kosten betreft, inclusief de kosten van de medisch adviseur. In totaal hebben verweersters inmiddels een bedrag van € 26.000 bevoorschot.

4.14. Verweersters stellen zich op het standpunt dat met voormeld aanvullend voorschot van € 7.500 de buitengerechtelijke kosten zijn voldaan. Voor zover dat niet het geval is. moet het verzoek tot betaling van (aanvullende) buitengerechtelijke kosten worden afgewezen. omdat de deelgeschilprocedure daar niet voor is bedoeld. Dan is volgens verweersters feitelijk sprake van een incassoprocedure. De verzochte beslissing kan onvoldoende bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, zodat het verzoek ook op grond van artikel 1019z Rv moet worden afgewezen. Verweersters verwijzen naar de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 7 februari 2022 (RBGEL 070222) en van deze rechtbank van 6 juni 2023 (ECLI:NL:GHDHA:2023:21218). Ten slotte maken verweersters bezwaar tegen het aantal gedeclareerde uren. Uit de declaraties maken zij op dat mr. Knotter 14,5 uur heeft besteed aan het opstellen van een schadestaat. Van een gespecialiseerd letselschadeadvocaat mag een efficiëntere werkwijze verlangd worden en matiging is daarom op zijn plaats, aldus verweersters.

4.15. Mr. Knotter heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat zijn verzoek geen betrekking heeft op kosten die hij namens  [verzoeker] heeft gemaakt, maar is beperkt tot de kosten van de medische adviezen van dr. Grotenhuis. Dat is een bedrag van € 1.914,99. Mr. Knotter gaat ervan uit dat deze kosten niet in het voorschot van € 7.500 zijn begrepen.

4.16. De rechtbank becijfert het bedrag dat mr. Knotter stelt niet vergoed te hebben gekregen op: € 8.504,28 +€ 1.914,99 = € 10.419,27 € 7.500 = € 2.919,27.

4.17. Mr. Knotter heeft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling als volgt toegelicht. Hij declareert 12 uur voor het opstellen van de schadestaat en verwijst daarvoor naar de urenstaat. Die vordering heeft hij eigenlijk ingetrokken om de rechtbank niet te belasten met verhandelingen over de rechtvaardigheid. Dan blijven de kosten van de medisch adviseur over. Als de kosten van de medisch adviseur in het voorschot van € 7.500 zijn begrepen, staat dat niet in verhouding tot de werkzaamheden van mr. Knotter, want hij heeft veel uren besteed aan het opmaken van de schadestaat.

4.18. De rechtbank overweegt als volgt. In voormelde uitspraak van deze rechtbank van 6 juni 2023 (ECLI:NL:GHDHA:2023:21218) werd geoordeeld dat een geschil over de redelijkheid van het te hanteren uurtarief van een gemachtigde zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. In voormelde uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 februari 2022 (RBGEL 070222) oordeelde de kantonrechter dat de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht was ingesteld, omdat deze vooral was ingesteld met het doel betaling van declaraties en niet om een vaststellingsovereenkomst dichterbij te brengen. De rechtbank is van oordeel dat in die uitspraken geen met deze procedure vergelijkbare omstandigheden aan de orde waren. De verzoeken in die procedures betroffen namelijk alleen de buitengerechtelijke kosten. In deze procedure is ook een verzoek gedaan om een voorschot op de schadevergoeding te betalen. Daarom bieden voormelde uitspraken in deze zaak geen steun voor afwijzing van het verzoek om vergoeding van buitengerechtelijke kosten.

4.19. De rechtbank heeft begrepen dat mr. Knotter de buitengerechtelijke kosten voor zover betrekking hebbend op de advocaatkosten tijdens de mondelinge behandeling heeft ingetrokken. De kosten van dr. Grotenhuis blijven dan over, dat zijn twee declaraties van in totaal € 1.914.99. Verweersters stellen dat de kosten van dr. Grotenhuis zijn begrepen in het aanvullend voorschot van € 7.500. Verder hebben verweersters gemotiveerd betwist dat de advocaatkosten die zijn besteed aan het opstellen van de schadestaat redelijke kosten zijn. Gelet op dit een en ander is de rechtbank van oordeel dat mr. Knotter onvoldoende heeft gesteld dat zijn kosten en de kosten van de medisch adviseur het betaalde bedrag van € 7.500 te boven gaan. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

De kosten van het deelgeschil
4.20. Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten van de deelgeschilprocedure aan de zijde van de benadeelde begroot, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Dat geldt ook als een verzoek in deelgeschil wordt afgewezen. Alleen als de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, hoeven de kosten van de procedure niet te worden begroot. De rechtbank is van oordeel dat van deze laatste situatie in dit geval geen sprake is. De rechtbank gaat daarmee voorbij aan het verweer dat begroting van de kosten van het deelgeschil achterwege moet blijven.

4.21. Bij de begroting van de kosten moet de rechtbank de zogenaamde “dubbele redelijkheidstoets" hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.

4.22. Mr. Knotter maakt aanspraak op een bedrag van € 3.668,43. Dit bedrag is inclusief 21% btw en griffierecht van € 314. Mr. Knotter heeft de hoogte van de advocaatkosten als volgt onderbouwd. Mr. Knotter stelt de totale tijdsbesteding aan dit deelgeschil op 10 uur. waarvan 3 uur aan het opstellen van het verzoekschrift, 3 uur aan bestudering van het verweerschrift en voorbereiden van de mondelinge behandeling en 4 uur voor de mondelinge behandeling en reistijd. Hij hanteert daarbij een uurtarief van € 265 exclusief 21% btw.

4.23. Verweersters betogen dat de rechtbank er bij de kostenbegroting rekening mee moet houden dat de werkzaamheden van mr. Knotter vooral zien op het opstellen van het verzoekschrift voorlopig deskundigenbericht. Het verzoek in deelgeschil is zeer beperkt en ook niet inhoudelijk. Verder overlapt de begroting van de tijdsbesteding ten aanzien van de mondelinge behandeling met de werkzaamheden in verband met het verzoekschrift voorlopig deskundigenbericht. Verweersters geven niet aan wat zij wel een redelijke tijdsbesteding vinden voor dit deelgeschil. Zij hebben de hoogte van het door mr. Knotter gehanteerde uurtarief niet betwist.

4.24. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek een overzichtelijke kwestie betreft en acht het door mr. Knotter begrote aantal uren in combinatie met het gehanteerde uurtarief- en met inachtneming van de door verweerders geuite terechte kritiek - niet redelijk. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het verzoekschrift in dit deelgeschil inhoudelijk grotendeels gelijk is aan het verzoekschrift van het voorlopig deskundigenbericht en alleen de verzoeken daarvan afwijken. Dat verzoekschrift in verband met het voorlopig deskundigenbericht had mr. Knotter sowieso uitgebracht, zodat er geen rechtvaardiging is de kosten voor het opstellen van het verzoekschrift ten laste van het deelgeschil te laten komen. De rechtbank gaat dan ook uit van de extra tijdsbesteding in verband met de aanvulling van het verzoekschrift ten behoeve van het deelgeschil. Ook de kosten voor bestudering van het verweerschrift acht de rechtbank in het licht van het uurtarief te hoog. De rechtbank acht een tijdsbesteding van in totaal 6 uur redelijk. Aangezien € 1.325 aan griffierecht in rekening is gebracht, zal de rechtbank van dat bedrag uitgaan. De rechtbank zal de kosten daarom begroten op een bedrag van € 3.248,89 (€ 1.923,90 + € 1.325).

4.25. Voor een veroordeling van verweersters tot betaling van de kosten van dit deelgeschil ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding. De aansprakelijkheid voor de schade van  [verzoeker] als gevolg van de gemiste diagnose staat weliswaar vast, maar het causaal verband tussen de medische fout en de gezondheidsklachten van  [verzoeker] is nog onderwerp van discussie tussen partijen en staat (nog) niet vast. Hiervoor moet nog een medische expertise plaatsvinden. Om die reden is er op dit moment nog onvoldoende aanleiding om verweersters te veroordelen in de kosten van het deelgeschil. Dat is pas anders als in rechte komt vast te staan dat nog een substantiële aanvullende schadevergoeding dient te worden betaald.

5. De beslissing

De rechtbank:
5.1. begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 3.248,89;
5.2. wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025. 

Met dank aan dhr mr. Govert Jan Knotter, Wout van Veen Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2025/RBDHA-280525-01