Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Amsterdam 130312 geen letselschade; beroepsfout advocaat; treft schikking met wp zonder dat vast is komen te staan dat cliënt daarmee instemde

Hof Amsterdam 130312 geen letselschadezaak; beroepsfout advocaat; treft schikking met wederpartij zonder dat vast is komen te staan dat cliënt daarmee instemde

3. De beoordeling 

3.1 In deze zaak heeft [ Appellant ] mr. [ Y ] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij geleden heeft als gevolg van door mr. [ Y ] gemaakte beroepsfouten. 

3.2 De rechtbank heeft tijdens een comparitie van partijen die op 6 juli 2010 plaatsvond, een mondeling tussenvonnis gewezen. Daarbij heeft de rechtbank [ Appellant ] opgedragen te bewijzen dat mr. [ Y ] bij de totstandkoming van de schikking tussen [ Appellant ] en [ Z ] BV als gevolmachtigde van [ Appellant ] in strijd met de instructies van [ Appellant ] aan de wederpartij heeft laten weten dat [ Appellant ] met het voorstel van mr. Diepraam van 12 december 2008 heeft ingestemd. Vervolgens heeft de rechtbank diezelfde dag [ Appellant ] en mr. [ Y ] als getuige gehoord. Bij eindvonnis van 8 september 2010 heeft de rechtbank geoordeeld dat [ Appellant ] niet geslaagd is in het hem opgedragen bewijs en zijn de vorderingen van [ Appellant ] afgewezen. 

3.3 De grieven 1 tot en met 7 hebben alle betrekking op de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [ Appellant ] niet geslaagd is in het hem opgedragen bewijs. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. 

3.4 Het hof stelt voorop dat het er bij de bewijsopdracht om gaat of de mededelingen die [ Appellant ] op 13 december 2008 aan mr. [ Y ] heeft gedaan, door laatstgenoemde in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs zo mochten worden begrepen, dat [ Appellant ] definitief instemde met het voorstel van [ Z ] BV, zoals dat was verwoord in het voorstel van mr. Diepraam van 12 december 2008, en wel zodanig dat sprake was van de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst tussen [ Appellant ] en [ Z ] BV. 

3.5 [ Appellant ] heeft zelf als getuige verklaard dat het voorstel van [ Z ] BV voor hem volstrekt niet acceptabel was, omdat het ongeveer € 30.000,-- slechter uitpakte voor hem dan zijn eigen voorstel. Voorts heeft hij verklaard dat hij op 13 december 2008 niet akkoord is gegaan met het voorstel van [ Z ] BV. Verder heeft hij ter comparitie bij de rechtbank verklaard dat hij mr. [ Y ] heeft gevraagd om tegen mr. Diepraam te zeggen 'dat hij (mr. [ Y ] – hof) dacht dat ik akkoord zou gaan en dat ik maandag contact op zou nemen'. Ter gelegenheid van het pleidooi bij het hof heeft [ Appellant ] verklaard dat hij dit zo heeft gezegd, omdat mr. [ Y ] tegen hem zei dat hij íets moest zeggen tegen mr. Diepraam en dat de volgende dag op vakantie zou gaan. Toen heeft [ Appellant ] gezegd, zo is vermeld in de memorie van grieven en heeft hij ter zitting bij het hof herhaald: 'zeg dan maar dat je denkt dat ik akkoord ga'. 
Deze verklaring van [ Appellant ], die slechts als aanvullend bewijs kan dienen omdat hij afkomstig is van een partijgetuige, wordt op essentiële punten ondersteund door het e-mailbericht van [ Appellant ] van maandag 15 december 2008. Uit dit bericht blijkt immers dat er op tal van punten nog onduidelijkheid bij [ Appellant ] bestond over het voorstel van mr. Diepraam. Voorts blijkt uit het e-mailbericht dat [ Appellant ] duidelijkheid hierover wilde verkrijgen voordat hij zou ondertekenen, waarbij hij kennelijk in de veronderstelling verkeerde dat er nog geen akkoord was zolang hij niet had ondertekend. De eerste zin van genoemd e-mailbericht, zo is ter zitting door [ Appellant ] verduidelijkt, is door hem zo geformuleerd, omdat hij bang was zijn onderhandelingspositie - waarvan de precieze stand voor hem onduidelijk was - te schaden. 
De verklaring van [ Appellant ] dat hij op 13 december 2008 niet akkoord was met het voorstel van mr. Diepraam, wordt voorts ondersteund door het feit dat er een verschil van ongeveer € 30.000,-- zat tussen het eigen voorstel van [ Appellant ] en het als finaal betitelde voorstel van mr. Diepraam. Het hof verwijst naar het eigen voorstel van [ Appellant ] van 11 december 2008 (r.o. 2.11), zoals hij dat zond naar mr. [ Y ], en het afwijkende voorstel van [ Z ] BV dat is neergelegd in het bericht van mr. Diepraam van 12 december 2008 (r.o. 2.13). 

3.6 Tegenover de hiervoor genoemde bewijsmiddelen staat het eigen woord van mr. [ Y ], dat [ Appellant ] hem op 13 december 2008 heeft geïnstrueerd tot het aanvaarden van het voorstel van mr. Diepraam, en de bevestiging van het akkoord in de mail van mr. [ Y ] van 13 december 2008 aan mr. Diepraam. Naar 's hofs oordeel legt de eigen verklaring van mr. [ Y ], afgelegd tijdens de comparitie van partijen van 6 juli 2010, en de bevestiging daarvan door mr. [ Y ] als getuige, echter onvoldoende gewicht in de schaal om af te doen aan het van de zijde van [ Appellant ] bijgebrachte bewijs. Het hof overweegt hierbij dat 
mr. [ Y ] geen bevredigende verklaring heeft gegeven voor aanvaarding van het voorstel door [ Appellant ], gegeven het feit - zo is niet gemotiveerd betwist door mr. [ Y ] - dat dit € 30.000,-- lag onder het eigen minimumvoorstel van [ Appellant ], en [ Appellant ] in feite brodeloos zou worden door de formulering van het concurrentiebeding. Het gegeven dat het voorstel als 'finaal' is betiteld, kan in dit verband niet zwaar wegen, nu al eerder een 'finaal' voorstel was gedaan, waarvan de acceptatietermijn ook zonder gevolgen was verstreken. Hoe ernstig de dreiging met een faillissement en executiemaatregelen (overigens was het verstekvonnis jegens [ Appellant ] pas op 11 december 2008 uitgesproken, zodat dit nog nauwelijks een rol heeft kunnen spelen) is in de procedure niet duidelijk geworden, met name niet omdat er door mr. [ Y ] in het geheel geen schriftelijke, juridisch en feitelijk gemotiveerde uiteenzetting van de positie van [ Appellant ] ten opzichte van [ Z ] BV is gegeven. 
Ook heeft mr. [ Y ] niet gemotiveerd betwist dat er over de door [ Appellant ] in zijn mail van 15 december 2008 genoemde punten nog geen duidelijkheid bestond. 
Ten slotte heeft mr. [ Y ] niet betwist dat hij [ Appellant ] termijn gesteld heeft - met het oog op zijn vertrek de volgende dag - om diezelfde dag 13 december 2008 nog een reactie te geven aan mr. Diepraam. 

3.7 Bij de weging van het bewijsmateriaal heeft voorts het volgende te gelden. 
Op grond van de voor advocaten geldende Gedragsregel 8 was mr. [ Y ] gehouden ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan [ Appellant ] te bevestigen. Het hof constateert dat in het onderhavige geval geen schriftelijke verslaglegging van enige betekenis door mr. [ Y ] heeft plaatsgevonden. 
Meer in het bijzonder is door mr. [ Y ] op vrijdag 12 of zaterdag 13 december 2010 niet schriftelijk aan [ Appellant ] te kennen gegeven wat de inhoud en reikwijdte was van het voorstel van mr. Diepraam, noch wat zijn advies was aan [ Appellant ] omtrent het wel of niet aanvaarden van dit voorstel. Voorts heeft mr. [ Y ] - in zijn verhouding tot [ Appellant ] - niet schriftelijk vastgelegd welke instructie van [ Appellant ] hij had gekregen over het al dan niet aanvaarden van het voorstel van mr. Diepraam. Evenmin is door mr. [ Y ] geverifieerd - althans enige schriftelijke vastlegging hiervan ontbreekt - wat de bedoeling was van de uitlatingen van [ Appellant ]. 
Aldus heeft te gelden dat sprake is geweest van schending van gedragsregel 8 door mr. [ Y ], zoals ook is geoordeeld door de Raad van Discipline. 
Nu de eis om afspraken schriftelijk vast te leggen juist is bedoeld om misverstanden als hier aan de orde zijn, te voorkomen, kan het ontbreken van deugdelijke schriftelijke vastlegging niet ten nadele van [ Appellant ] werken. 

3.8 Aldus komt het hof tot de conclusie dat uit de beschikbare bewijsmiddelen redelijkerwijs is af te leiden dat de mededelingen die [ Appellant ] op 13 december 2008 aan mr. [ Y ] heeft gedaan, door laatstgenoemde in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet zo mochten worden begrepen, dat [ Appellant ] definitief instemde met het voorstel van [ Z ] BV, zoals dat was verwoord in het voorstel van mr. Diepraam van 12 december 2008, namelijk zodanig dat sprake was van de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst tussen [ Appellant ] en [ Z ] BV. 
Daarmee is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat [ Appellant ] geslaagd is in het hem opgedragen bewijs. 

3.9 Het hof passeert het bewijsaanbod van mr. [ Y ], nu zowel hij zelf als [ Appellant ] reeds als getuige zijn gehoord en niet is aangevoerd dat een van hen nog meer of anders zou kunnen verklaren dan zij hebben gedaan. Voorts is niet naar voren gekomen dat er nog andere getuigen zijn die iets zouden kunnen verklaren dat relevant is voor het bewijsthema. 

3.10 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat mr. [ Y ] zonder instructie van [ Appellant ] mr. Diepraam heeft laten weten dat [ Appellant ] het voorstel van [ Z ] BV van 12 december 2008 had aanvaard. Daarmee heeft mr. [ Y ] een beroepsfout gemaakt jegens [ Appellant ] en is hij aansprakelijk voor de schade die [ Appellant ] daardoor heeft geleden. 

3.11 [ Appellant ] heeft terzake verwijzing naar de schadestaatprocedure gevorderd. Deze vordering is toewijsbaar, nu voldoende aannemelijk is dat [ Appellant ] schade heeft geleden door de beroepsfout van mr. [ Y ], in die zin dat voor [ Appellant ] een beter onderhandelingsresultaat met [ Z ] BV mogelijk was geweest. Het hof verwerpt het verweer van mr. [ Y ], dat er in het geheel geen causaal verband bestaat tussen zijn beroepsfout en de door [ Appellant ] gevorderde schade. In de schadestaatprocedure dient aan de orde te komen wat de omvang is van de schade van [ Appellant ]. 

3.12 Naar ’s hofs oordeel is er onvoldoende grond voor toewijzing van de vorderingen van [ Appellant ] jegens de maatschap, nu [ Appellant ] niet betwist heeft dat hij uitsluitend een overeenkomst is aangegaan met mr. [ Y ], en hij geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan diens handelen aan de maatschap moet worden toegerekend. 
Nu verder geen afzonderlijk verweer is gevoerd door de maatschap ziet het hof geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten gunste van de maatschap. 

3.13 [ Appellant ] heeft zijn vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten in hoger beroep niet gehandhaafd, zodat die vordering niet meer besproken hoeft te worden. 

3.14 De grieven slagen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen zullen worden toegewezen als nader in het dictum te bepalen. LJN BX2158