Hof Arnhem-Leeuwarden 310516 motorongeval in Schotland in 1992; bestuurder motor had rekening moeten houden met aanwezigheid grind; aansprakelijk tov passagier; vanwege verjaring bbh aansprakelijk
- Meer over dit onderwerp:
Hof Arnhem-Leeuwarden 310516 motorongeval in Schotland in 1992; bestuurder motor had rekening moeten houden met aanwezigheid grind; aansprakelijk tov passagier; vanwege verjaring bbh aansprakelijk
vervolg op:
hof-arnhem-leeuwarden-210715-motorongeval-in-schotland-in-1992-deskundigenbericht-mbt-afstand-tussen-motoren
hof-arnhem-leeuwarden-190814-motorongeval-in-schotland-in-1992-bewijsopdracht-mbt-laag-grind-op-de-weg-en-afstand-tussen-de-motoren
hr-220213-beroepsfout-bbh-nagelaten-stuiting-verjaring-t-o-v-aansprakelijk-partij-zelf-na-ommekomst-wam-termijn
2 De procedure na verwijzing
2.1
In het tussenarrest van 19 augustus 2014 heeft het hof [geïntimeerde] bewijs opgedragen.
Nadat de getuigenverhoren hadden plaatsgevonden, hebben partijen een memorie na enquête genomen. Daarin hebben zij het hof verzocht terug te komen op (onderdelen van het) arrest van 19 augustus 2014. [appellant] had bij haar (antwoord)memorie ook twee producties gevoegd, waaronder een rapport van een door haar ingeschakelde partijdeskundige, [deskundige] van Ongevallenanalyse Apeldoorn.
2.2
In het tussenarrest van 21 juli 2015 heeft het hof enkele verschrijvingen in het arrest van 19 augustus 2014 gecorrigeerd en een (mogelijke) onduidelijkheid verhelderd. Het hof heeft tevens overwogen geen reden te zien terug te komen op hetgeen in het arrest van 19 augustus 2014 is overwogen. Het hof heeft [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld te reageren op de door [appellant] in het geding gebrachte producties en heeft beide partijen uitgenodigd zich uit te laten over een eventueel deskundigenbericht. Ten aanzien van deze instructie heeft het hof overwogen (rechtsoverweging 4.3):
“Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient [geïntimeerde] een akte te nemen waarin zij zich uitlaat over de producties van [appellant] en over een deskundigenbericht. [appellant] dient zich bij akte uit te laten over het deskundigenbericht. Het is niet de bedoeling dat [appellant] reageert op hetgeen [geïntimeerde] naar aanleiding van de producties van [appellant] naar voren brengt. Indien [geïntimeerde] in dat verband producties in het geding brengt, mag [appellant] zich uiteraard wel uitlaten over deze producties.”
3 De verdere beoordeling
toelaatbaarheid van het rapport van de partijdeskundige
3.1
[geïntimeerde] heeft in haar akte bezwaar gemaakt tegen het in het geding brengen van het deskundigenbericht door [appellant] . Volgens haar is het in een procedure na verwijzing in beginsel niet toegestaan nieuwe feiten en verweren aan te voeren. In het rapport wordt een nieuwe invulling van de feiten gegeven. Het rapport dient om die reden buiten beschouwing te worden gelaten, aldus [geïntimeerde] .
3.2
Het hof volgt [geïntimeerde] niet in dit betoog. Het hof heeft [geïntimeerde] bewijs opgedragen. Nadat in dat verband getuigen waren gehoord, mochten beide partijen zich bij memorie na enquête uitlaten over de vraag of [geïntimeerde] erin geslaagd was het haar opgedragen bewijs te leveren. Het stond beide partijen vrij om bij deze memorie aanvullend bewijs of tegenbewijs, bijvoorbeeld schriftelijk bewijs of bewijs door een partijdeskundige, bij te brengen. [appellant] heeft door het inbrengen van het rapport van [deskundige] van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Het hof stelt in dit verband vast dat het rapport van [deskundige] grotendeels betrekking heeft op het bewijsthema. Voor zover [appellant] zich - al dan niet op basis van het rapport van [deskundige] - op nieuwe feiten beroept, zal het hof beoordelen of dat in dit stadium van de procedure (rekening houdend met het karakter van de procedure na verwijzing en het grievenstelsel) nog mogelijk is. De vraag of dat het geval is, een vraag die het hof hierna nog zal behandelen, is echter een andere dan de vraag of het [appellant] op zichzelf vrijstaat het rapport van [deskundige] in het geding te brengen.
toelaatbaarheid akte [geïntimeerde]
3.3
[geïntimeerde] heeft van de haar geboden gelegenheid te reageren op de door [appellant] overgelegde producties gebruik gemaakt door in haar akte (met een productie, bestaande uit een aantal foto’s) ook te reageren op het tussenarrest van 21 juli 2015. Het hof heeft haar die mogelijkheid niet geboden. Het hof zal de randnummers 3 tot en met 15 van de akte van [geïntimeerde] om die reden buiten beschouwing laten.
toelaatbaarheid antwoordakte [appellant]
3.4
Van de antwoordakte van [appellant] hebben de randnummers 14 tot en met 16 betrekking op de eventuele benoeming van een deskundige. Dit deel van de akte is toelaatbaar. Datzelfde geldt voor de inleiding van de akte en voor de randnummers 3 tot en met 6 waarin [appellant] , weliswaar nogal omstandig, ingaat op de door [geïntimeerde] bij haar akte overgelegde productie. In de randnummers 7 tot en met 13 stelt [appellant] andere onderwerpen aan de orde. Het hof zal dit deel van de akte buiten beschouwing laten.
nieuwe grieven
3.5
[appellant] heeft zich er steeds op beroepen dat [echtgenoot geintimeerde] en [Y] geen rekening hoefden te houden met de aanwezigheid van split op de weg. Waar [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat er een nieuwe laag niet ingereden split op de weg lag, waardoor de aanwezigheid van split [echtgenoot geintimeerde] (en [Y] ) niet had hoeven te verrassen, heeft [appellant] herhaaldelijk aangevoerd dat de motorrijders geen rekening hoefden te houden met de aanwezigheid van split. Volgens [appellant] lag er “voor het eerst in de bocht waar de heer [echtgenoot geintimeerde] ten val kwam” split (memorie van grieven randnummer 20.2) en was sprake van de “plotselinge aanwezigheid van split in een bocht” (memorie van grieven randnummer 20.3). In haar memorie na verwijzing heeft [appellant] aangevoerd dat “alleen in de bocht sprake was van split” (randnummer 9) en bij gelegenheid van het schriftelijk pleidooi heeft haar raadsman dat herhaald (pleitnotities onder 15 en 19 - onder 19 wordt melding gemaakt van de “onverwachte aanwezigheid van split”).
3.6
Na de getuigenverhoren stelt [appellant] , zich baserend op het hiervoor genoemde rapport van [deskundige] , dat op binnenwegen in Schotland altijd wel enig split wordt aangetroffen. Op deze wegen is sprake van zichtbare rijsporen. In de sporen zelf bevindt zich doorgaans geen split, buiten de sporen kan aan de buitenzijde van een bocht - wel split liggen en in de berm ligt ook split. De hoeveelheid split is normaal gesproken niet zodanig dat er grote instabiliteit uit voortvloeit. Dat dit bij [echtgenoot geintimeerde] wel gebeurde, geeft volgens [deskundige] aan dat er in de bocht waarin [echtgenoot geintimeerde] ten val kwam buitengewoon veel grind of split moet hebben gelegen. Uit het feit dat [Y] erin is geslaagd om vanaf de rechterzijde naar de linkerzijde van de weg uit te wijken zonder te slippen, leidt [deskundige] af dat het onaannemelijk is dat vóór de bocht in het midden van de weg, tussen de sporen, split lag.
3.7
De rechtbank Maastricht is er in haar vonnis van 20 juni 2007 vanuit gegaan dat er niet alleen in de bewuste bocht maar op de gehele weg split lag en dat [echtgenoot geintimeerde] en [Y] om die reden rekening dienden te houden met een verhoogd slipgevaar. In (de toelichting op) haar grieven IV en V betreffende de aansprakelijkheid van respectievelijk [echtgenoot geintimeerde] en [Y] heeft [appellant] aangevoerd dat er alleen in de bocht waar [echtgenoot geintimeerde] ten val kwam, en dus onverwachts voor [echtgenoot geintimeerde] en [Y] , split lag. [echtgenoot geintimeerde] en [Y] hoefden om die reden geen rekening te houden met de aanwezigheid van split op de weg. “Uitgaande van de plotselinge aanwezigheid van split in een bocht, in een situatie dat daarvoor niet gewaarschuwd is, is een beroep op overmacht zonder meer gerechtvaardigd” (MvG nr. 20.3). De stelling van [appellant] na de enquête, inhoudende dat er op de weg, buiten de sporen, her en der wel split lag, maar dat de sporen vrij waren en dat er in de bocht waar [echtgenoot geintimeerde] ten val kwam buitengewoon veel split moet hebben gelegen en dat [echtgenoot geintimeerde] en [Y] daar geen rekening mee hoefden te, wijkt af van hetgeen zij bij memorie van grieven heeft aangevoerd. Naar het oordeel van het hof is geen sprake van een nuancering, of een nadere invulling, van een eerder ingenomen stelling, maar van een nieuwe stelling - ook als er elders op de weg split lag, hoefden [echtgenoot geintimeerde] en [Y] geen rekening te houden met een, kennelijk, grote hoeveelheid split in de bocht -, die als een nieuwe grief moet worden aangemerkt.
3.8
[geïntimeerde] heeft zich uitdrukkelijk verzet tegen het aanvoeren van nieuwe grieven door [appellant] . Het hof zal de grief, die ook in een wel heel laat stadium (in de verwijzingsprocedure, na pleidooi in die procedure, na een inhoudelijk tussenarrest en na bewijslevering in het kader van een bewijsopdracht die is ingegeven door een met de nieuwe grief bezwaarlijk te verenigen verweer van [appellant] , dat alleen in de bocht los split lag) is ontwikkeld, buiten beschouwing laten. Het hof ziet geen reden om in dit geval een uitzondering aan te nemen op de “in beginsel strakke regel”, dat grieven bij memorie van grieven dienen te worden ontwikkeld.
3.9
[appellant] heeft in haar antwoordmemorie na enquête ook aangevoerd dat het causaal verband tussen de (door [appellant] betwiste) verkeersfout van [echtgenoot geintimeerde] en de val van [Y] ontbreekt. Volgens [appellant] was voor [echtgenoot geintimeerde] niet voorzienbaar dat [Y] als gevolg van zijn verkeersfout in de berm ten val zou komen. Het hof stelt vast dat [appellant] in haar memorie van grieven niet heeft aangevoerd dat de rechtbank Maastricht ten onrechte causaal verband heeft aangenomen tussen de verkeersfout van [echtgenoot geintimeerde] en de val van [Y] (en [geïntimeerde] ) in de berm. Het betreft dan ook een nieuwe grief, die het hof, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de toelaatbaarheid van nieuwe grieven, buiten beschouwing zal laten.
verder over de grieven
3.10
In het tussenarrest van 19 augustus 2014 heeft het hof [geïntimeerde] opgedragen te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat ten tijde van ongeval op 2 augustus 1992:
a. de weg waarop het ongeval plaats vond recent was voorzien van een nieuwe laag grind, althans dat ook elders op de weg dan in de bocht waarin het ongeval plaats vond los grind aanwezig was;
b. de afstand tussen de motor van [echtgenoot geintimeerde] en de motor van [Y] onvoldoende was.
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft [geïntimeerde] naast zichzelf als partijgetuige de heren [echtgenoot geintimeerde] (haar echtgenoot), [getuige 1] , [getuige 2] en [Y] als getuige doen horen.
3.11
Bij de waardering van de getuigenverklaringen houdt het hof er rekening mee dat de getuigen hebben verklaard over een ongeval ten tijde van het afleggen van hun verklaring ruim 22 jaar geleden heeft plaatsgevonden. Hun herinnering over dat ongeval en de omstandigheden waaronder het plaatsvond zal enerzijds zijn vervaagd en zal anderzijds (vooral bij [geïntimeerde] en [echtgenoot geintimeerde] ) kunnen zijn gekleurd door de procedure die nadien heeft plaatsgevonden en door de voorbereiding op het verhoor (de getuigen zijn gezamenlijk vanuit [regio] naar [plaats] gereden). Dat betekent niet dat aan de verklaringen van de getuigen in het geheel geen gewicht kan worden toegekend, maar wel dat hun verklaringen met behoedzaamheid dienen te worden gebruikt, zeker voor zover die afwijken van hetgeen zij (betrekkelijk) kort na het ongeval schriftelijk over de toedracht van het ongeval hebben verklaard. Voor de verklaring van [geïntimeerde] geldt dan nog dat de verklaring van een partijgetuige alleen bewijs in het voordeel van de met de bewijslast belaste partij kan opleveren, indien aanvullend bewijs voorhanden is dat zodanig sterk is en zulke essentiële punten betreft dat het zijn verklaring voldoende geloofwaardig maakt.
3.12
Met inachtneming van deze uitgangspunten acht het hof [geïntimeerde] geslaagd in de haar verstrekte bewijsopdracht onder a. Daartoe is het volgende redengevend:
- uit het rapport van [deskundige] volgt dat het op wegen als deze in Schotland gebruikelijk is dat er (in de bochten, weliswaar buiten de sporen) los split op de weg ligt. Het rapport draagt dan ook bij aan het bewijs van de stelling dat ook elders op de weg dan in de bocht waarin het ongeval plaatsvond los grind aanwezig was;
- de getuigen [Y] , [echtgenoot geintimeerde] en [getuige 2] , en ook partijgetuige [geïntimeerde] , bevestigen wat in het rapport van [deskundige] is vermeld over de toestand van wegen als de onderhavige in Schotland, een ‘single road track’. Volgens [Y] zie je op dit soort wegen waar gereden wordt. Er zijn twee sporen, een rechts en een links. In het midden ligt doorgaans grind of gravel;
- de heer [Z] heeft in een schriftelijke verklaring van 5 oktober 1995 verklaard dat de weg bedekt was met nieuwe split. [getuige 2] heeft in zijn schriftelijke verklaring van 16 oktober 1995 iets soortgelijks aangegeven. Volgens hem was sprake van een smalle weg die bedekt was met los grind. Als getuige heeft hij verklaard dat wat hij destijds op schrift heeft gezet de waarheid is. Wat hij heeft opgeschreven, weet hij niet, maar hij meent zich te kunnen herinneren dat de weg waarop het ongeluk plaatsvond een grindachtige weg was;
- de schriftelijke verklaringen van [Z] en [getuige 2] worden bevestigd door de getuigenverklaring van [geïntimeerde] , die verklaart dat er split op de weg lag en niet alleen in de bocht waar het ongeval plaatsvond;
- in het licht van hetgeen vaststaat over dit soort wegen acht het hof bewezen dat op de weg waar het ongeval plaatsvond ook vóór de bewuste bocht los grind op de weg lag.
3.13
Aan hetgeen hiervoor is overwogen, doet naar het oordeel van het hof niet af dat [getuige 1] op 28 november 1994 een schriftelijke verklaring heeft afgelegd waarin hij aangeeft dat er waarschijnlijk alleen in de bocht grind op de weg lag. Deze verklaring is niet alleen weinig stellig - “waarschijnlijk” -, maar wordt ook vergaand gerelativeerd door een schriftelijke verklaring van hem van 5 oktober 1995, waarin hij aangeeft dat de weg bedekt was met nieuw aangebracht split en dat die split los op de weg lag. Als getuige kon [getuige 1] geen verklaring geven voor dit verschil. Hij kon zich niet meer herinneren of, en zo ja waar, er grind op de weg lag. De schriftelijke verklaringen van [getuige 1] doen dan ook, per saldo, geen afbreuk aan het bijgebrachte bewijs over de aanwezigheid van grind op de weg.
3.14
Dat geldt ook voor de schriftelijke verklaring en de getuigenverklaring van [Y] . In de schriftelijke verklaring is niets vermeld over de staat van de weg. Als getuige heeft [Y] alleen in zijn algemeenheid verklaard over de staat van vergelijkbare wegen in Schotland, maar heeft hij aangegeven zich niet te kunnen herinneren hoe de situatie van de bewuste weg ten tijde van het ongeval was.
3.15
[echtgenoot geintimeerde] heeft in een schriftelijke verklaring van 28 november 1994 aangegeven dat voor zover hij weet alleen in de bewuste bocht grind lag. De vraag of er op meerdere plaatsen grind op de weg lag, heeft hij als volgt beantwoord:
“Op een weg laat je meestal onder het rijden een voet over de weg glijden. Als er los grind op de weg ligt merk je dat meteen. Dat was hier niet het geval.”
Als getuige heeft [echtgenoot geintimeerde] deze schriftelijke verklaring toegelicht. Zijn toelichting komt erop neer dat er in het spoor geen los grind lag, maar buiten het spoor wel. In de bocht is hij buiten het spoor terecht gekomen. Ook wanneer er, met [appellant] , van wordt uitgegaan dat de toelichting van [echtgenoot geintimeerde] op zijn schriftelijke verklaring is gekleurd door de positie van [echtgenoot geintimeerde] , als echtgenoot van [geïntimeerde] , en die toelichting buiten beschouwing wordt gelaten, blijft overeind dat de schriftelijke verklaring van [echtgenoot geintimeerde] de enige verklaring is waarin ondubbelzinnig wordt aangegeven dat alleen in de bocht los grind lag. Naar het oordeel van het hof weegt deze verklaring niet op tegen de hiervoor gememoreerde verklaringen, die anders luiden.
3.16
Nu [geïntimeerde] geslaagd is te bewijzen dat ook elders op de weg los grind aanwezig was, faalt grief IV, waarmee [appellant] zich keert tegen het oordeel van de rechtbank Maastricht, kort gezegd inhoudende, dat [echtgenoot geintimeerde] aansprakelijk is door in die situatie, waarin sprake is van verhoogd slipgevaar, welk gevaar zich ook heeft gerealiseerd, met een snelheid van 50 km per uur te (blijven) rijden. Bij deze stand van zaken staat de aansprakelijkheid van [echtgenoot geintimeerde] vast. Het hof tekent daarbij aan dat het enkele feit dat in de sporen geen los grind ligt niet betekent dat [echtgenoot geintimeerde] geen rekening hoefde te houden met voor hem relevante aanwezigheid van grind. Als sprake is van los grind buiten de sporen kan, zeker in bochten, bijvoorbeeld doordat een voorganger is uitgeweken, plotseling wel grind in de sporen liggen. Bovendien dient er rekening mee te worden gehouden dat het spoor, zeker in de bochten, niet altijd kan worden gevolgd. In dit verband wijst het hof op hetgeen in het rapport van [deskundige] is uiteengezet over de verschillen in beweging tussen een auto en een motor bij het nemen van een bocht.
3.17
Uit het voorgaande volgt dat het verweer van [appellant] tegen de vorderingen van [geïntimeerde] dat in deze verwijzingsprocedure centraal staat, te weten dat [geïntimeerde] geen schade heeft geleden door de fout van [appellant] , niet slaagt. Door de fout van [appellant] kan [geïntimeerde] de door het ongeval geleden schade niet op Generali, de WAM-verzekeraar van [echtgenoot geintimeerde] , verhalen waardoor zij schade lijdt. Dat betekent dat grief VI van [appellant] , waarin zij opkomt tegen toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] op [appellant] niet slaagt.
3.18
Naar het oordeel van het hof kan in het midden blijven of ook [Y] een verkeersfout heeft gemaakt. Ook indien [Y] geen verkeersfout heeft gemaakt, en [geïntimeerde] dus geen schade heeft geleden doordat [appellant] de vordering op (de WAM-verzekeraar Interpolis van) [Y] heeft laten verjaren, blijft staan dat [geïntimeerde] wel schade heeft geleden doordat de vordering op [echtgenoot geintimeerde] /Generali is verjaard. Dat [geïntimeerde] meer of anders van Interpolis had kunnen vorderen dan van Generali is gesteld noch gebleken. Dat betekent dat een verder onderzoek naar een verkeersfout [Y] niet tot een ander oordeel kan leiden over de aansprakelijkheid van [appellant] jegens [geïntimeerde] . Om die reden zal het hof de vraag of [geïntimeerde] ook is geslaagd in de bewijsopdracht onder b. onbeantwoord laten. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat voor het antwoord op die vraag een deskundigenonderzoek nodig is. Bij de verdere bespreking van grief V, betreffende de aansprakelijkheid van [Y] , heeft [appellant] dan ook geen belang. ECLI:NL:GHARL:2016:4282