Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 280325, PHR 070225, 81 RO; vervolg op Miragelplombe kwestie; beroepsaansprakelijkheid advocaat

HR 280325 81 RO; vervolg op Miragelplombe kwestie; beroepsaansprakelijkheid advocaat

in vervolg op:
HR 300623 81 RO onvoldoende gesteld voor het oordeel dat Miragelplombe in juli 1992 niet (langer) “state of the art” was
en

PHR 120523 PG Wissink, Miragelplombe II, Stelplicht en bewijslast t.z.v. vraag of plombe in 1992 "state of the art" was
en

GHSHE 050422 onvoldoende gesteld voor het oordeel dat Miragelplombe in juli 1992 niet (langer) “state of the art” was
en

HR 190620 miragelplombe; gebruik 'state of art', hulpmiddel kan niet als tekortkoming worden aangemerkt; aan toepassing 6:77 BW wordt niet toegekomen

2Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).Hoge Raad 28 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:484

 


PHR 070225, Drijber, vervolg op Miragelplombe kwestie; beroepsaansprakelijkheid advocaat

1 Inleiding en samenvatting

1.1

Deze zaak betreft een geschil tussen een advocatenkantoor en een cliënt over advisering en bijstand in een cassatieprocedure.1 De cliënt heeft gevorderd dat de overeenkomst van opdracht met het advocatenkantoor wordt vernietigd, althans ontbonden, met hoofdelijke veroordeling van verweerders tot betaling van het bedrag van de voldane declaraties.

1.2

De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Het hof heeft het vonnis bekrachtigd. Het heeft geoordeeld dat weliswaar sprake is van een tekortkoming, maar dat deze niet de ontbinding rechtvaardigt. Verder heeft het hof geoordeeld dat de overeenkomst niet wordt vernietigd, omdat geen sprake is van een wilsgebrek of een oneerlijke handelspraktijk. Tot slot heeft het hof geoordeeld dat geen grond bestaat voor toewijzing van een vordering uit onrechtmatige daad.

1.3 In cassatie voert de cliënt aan dat het hof de rechtsverhouding tussen partijen onjuist heeft gekwalificeerd. Verder stelt hij onder meer de toepassing van de informatieplichten uit art. 6:230l en 6:230m BW aan de orde en klaagt hij over de afwijzing van de vernietiging van de overeenkomst van opdracht op grond van oneerlijke handelspraktijken. Daarmee ligt, meer dan in feitelijke instanties, het accent op het consumentenrecht. Ik zal tot de slotsom komen dat alle klachten falen. Parket bij de Hoge Raad 7 februari 2025, ECLI:NL:PHR:2025:166