Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Limburg 070318 opdracht aan advocatenmaatschap; redelijke uitleg AV; advocaat niet persoonlijk aansprakelijk

Rb Limburg 070318  opdracht aan advocatenmaatschap; redelijke uitleg AV; advocaat niet persoonlijk aansprakelijk

2 De feiten
2.1
De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
a. [eisers] c.s. waren vennoten in de op 1 maart 2013 opgerichte (productie 1 conclusie van antwoord) vennootschap onder firma [handelsnaam] (hierna de Vof). In 2014 raakte de Vof in financiële problemen en hebben [eisers] c.s. [gedaagde] benaderd om te bezien op welke wijze de onderneming kon worden beëindigd zonder dat [eisers] c.s. in privé in staat van faillissement zouden worden verklaard. [gedaagde] was toen als advocaat werkzaam bij de maatschap [naam maatschap] advocaten (hierna de maatschap).
b. Er is vervolgens een overeenkomst gesloten zoals is verwoord in de brief van 11 augustus 2014 (nr. 2 dagvaarding en productie 1 dagvaarding). Kort gezegd hield de overeenkomst in dat [gedaagde] voor een crediteurssanering zou zorgen. In de brief is onder het hoofd “Algemene Voorwaarden en Beperking Aansprakelijkheid:” vermeld “Tot slot deel ik u mede dat op onze dienstverlening de ingesloten algemene voorwaarden van toepassing zijn, waarin een beperking van onze aansprakelijkheid is opgenomen.”.
c. De algemene voorwaarden van de maatschap (hierna de AV, productie 1 dagvaarding) houden in, voor zover relevant:
“1. Begrippen
Onder opdrachtnemer wordt verstaan de maatschap [naam maatschap] Advocaten
(…)
2. Toepasselijkheid
Deze algemene voorwaarden zijn mede gemaakt ten behoeve van alle advocaten en overige personeel, werkzaam bij, voor of namens opdrachtnemer.
Deze algemene voorwaarden zijn van toepassing op alle (vervolg)opdrachten die opdrachtnemer van opdrachtgever ontvangt. Aanvaarding van opdrachten vindt slechts plaats met uitsluiting van de artikelen 7:404 en 7:407, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
(…)
9. Aansprakelijkheid
Opdrachtnemer aanvaardt slechts aansprakelijkheid voor door haar of haar personeel gemaakte beroepsfouten indien en voor zover de verplicht afgesloten aansprakelijkheidsverzekering in voorkomend geval aanspraak op een uitkering geeft en de gemaakte beroepsfout onomkeerbaar is.
Indien geen uitkering krachtens de beroepsaansprakelijkheidsverzekering mocht plaatsvinden, dan is de gezamenlijke aansprakelijkheid beperkt tot driemaal het in verband met de opdracht in rekening gebrachte en betaalde honorarium, met een maximum van € 25.000,00 tenzij aan de zijde van opdrachtnemer sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid.
(…)”.

d. Nadat in mei/juni 2015 partijen besprekingen hebben gevoerd omtrent de vraag of [gedaagde] zijn werkzaamheden moest neerleggen, heeft hij uiteindelijk zijn werkzaamheden neergelegd in juli 2015.
e. De Vof is in staat van faillissement verklaard bij vonnis van 22 september 2015 (nr. 4.40 conclusie van antwoord)

3 De vordering
3.1.
[eisers] c.s. vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat [gedaagde] jegens ieder van eisers toerekenbaar tekort geschoten is, althans onrechtmatig heeft gehandeld;
2. [gedaagde] veroordeelt om aan eisers tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen:
- primair € 771.668,91;
- subsidiair € 330.035,-;
telkens te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW over het bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;

3. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan eisers van een vergoeding voor de kosten van de procedure, salaris advocaat daaronder begrepen, welk bedrag te vermeerderen is met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.

[eisers] c.s. leggen aan deze vordering ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld omdat hij de opdracht niet heeft uitgevoerd of niet naar behoren heeft uitgevoerd. Zij verwijten hem hierbij concreet dat hij:
a. zijn salaris uit het saneringsbudget heeft betaald zonder dat dit was afgesproken;
b. de door de Vof verrichte activiteiten heeft overgedragen zonder overleg en instemming van hen;
c. de leaseverplichtingen van de Vof niet heeft overgedragen;
d. de crediteuren niet heeft uitbetaald, terwijl hij meermalen heeft verklaard de crediteuren uit te betalen;
e. onvoldoende met de crediteuren heeft gecommuniceerd, waardoor uiteindelijk een van hen het faillissement van de Vof heeft aangevraagd
f. heeft nagelaten nihilaangiften bij de Belastingdienst te doen, waardoor de Vof meerdere ambtshalve aanslagen zijn opgelegd die de schuldenlast hebben vergroot, terwijl de Belastingdienst beslag heeft gelegd op de WAZ-uitkering van [eiser sub 1] , de enige inkomstenbron van [eisers] c.s.;
g. heeft nagelaten om transparant te zijn richting PostNL, een belangrijke contractant/opdrachtgever voor de Vof;
h. zonder redelijke grond aan PostNL heeft doen voorkomen dat het saneringsbudget moest worden verhoogd van € 100.000,- naar € 250.000,-, waardoor PostNL is afgehaakt;
i. zonder overleg met [eisers] c.s. het voorstel van PostNL van 10 juli 2015 heeft afgewezen. Dit voorstel hield in om in elk geval de kleinere crediteuren inclusief de privé-schulden te betalen.

3.2.
[gedaagde] voert verweer.

4 De beoordeling
4.1
De rechtbank stelt voorop dat hier sprake is van een geval waarin [eisers] c.s. als klanten [gedaagde] aanspreken als de advocaat die de opdracht feitelijk heeft uitgevoerd, maar die niet hun contractuele wederpartij is. Uit art. 1 AV volgt immers dat de maatschap de opdrachtnemer is (zie rov. 2.1 sub c). Aansprakelijkheid van [gedaagde] kan dan slechts worden aangenomen met inachtneming van de daarvoor in art. 6:162 BW gestelde eisen. In een dergelijk geval waarin [eisers] c.s. als klanten een opdracht hebben gegeven aan een advocatenmaatschap, maar de opdracht feitelijk wordt uitgevoerd door een advocaat die betrokken is bij die maatschap, kan die advocaat-niet contractant aansprakelijk zijn indien hij als beroepsbeoefenaar niet de zorgvuldigheid betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht (zie HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2745).

4.2
De rechtbank gaat er veronderstellenderwijze in al het hierna volgende van uit dat [gedaagde] met de hiervoor in rov. 3.1 sub a tot en met i vermelde verwijten een onrechtmatige daad heeft gepleegd ten opzichte van [eisers] c.s. Dit betekent dat dan de vraag moet worden beantwoord of hij een beroep kan doen op de AV in die zin dat hij met succes kan aanvoeren dat uit de tussen de maatschap en [eisers] c.s. gesloten overeenkomst ook volgt dat hij niet uit hoofde van onrechtmatige daad door [eisers] c.s. kan worden aangesproken.

Gelet op het vorenstaande moet er in elk geval van worden uitgegaan dat er geen overeenkomst bestaat tussen [eisers] c.s. en [gedaagde] . De AV kunnen dan ook niet op grond van een overeenkomst gesloten tussen [gedaagde] en [eisers] c.s. van toepassing zijn op de rechtsverhouding tussen [eisers] c.s. en [gedaagde] .

4.3.1
[gedaagde] heeft daarnaast ook aangevoerd dat in de AV uitdrukkelijk de persoonlijke aansprakelijkheid zoveel mogelijk is uitgesloten (nr. 6.3 conclusie van antwoord) en dat uit art. 2 AV volgt dat de algemene voorwaarden zoveel mogelijk ook zijn gestipuleerd ten behoeve van bij de maatschap werkzame privé personen.

4.3.2
De uitsluiting van art. 7:404 BW in art. 2 AV betekent dat [eisers] c.s. niet hebben kunnen afdwingen dat [gedaagde] de werkzaamheden in persoon zou uitvoeren. Met de uitsluiting van art. 7:407 lid 2 BW in art. 2 AV hebben [eisers] c.s. ermee ingestemd dat bij meerdere opdrachtnemers, niet elke opdrachtnemer hoofdelijk aansprakelijk is. Hiermee is, gerelateerd aan de onderliggende zaak, bedoeld dat alleen de maatschap kan worden aangesproken. [eisers] c.s. hebben er verder mee ingestemd dat als opdrachtnemer moet worden beschouwd de maatschap, ook al zijn alle contacten tussen hen en [gedaagde] in persoon geweest. Een redelijke uitleg van de uitsluiting van de artikelen 7:404 BW en 7:407 lid 2 BW in de AV bezien in onderling verband en samenhang met de bepaling in de AV dat de maatschap als opdrachtnemer moet worden beschouwd, brengt met zich dat het ervoor moet worden gehouden dat [eisers] c.s. ermee hebben ingestemd dat [gedaagde] in persoon niet zou worden aangesproken, ook niet uit hoofde van onrechtmatige daad, en dat [gedaagde] zich hierop mag beroepen indien hij onverhoopt toch wordt aangesproken uit hoofde van onrechtmatige daad. Bij deze uitleg weegt de rechtbank ook mee dat het aansprakelijkheidsrisico dat een advocaat loopt, aanzienlijk is. De hoogte van de door [eisers] c.s. ingestelde vordering onderschrijft deze vooropstelling. Ook weegt de rechtbank mee dat uit art. 9 AV voortvloeit dat de maatschap een aansprakelijkheidsverzekering heeft gesloten die, zo begrijpt de rechtbank, dekking geeft voor de door [eisers] c.s. aan [gedaagde] gemaakte verwijten als hiervoor in rov. 3.1 sub a tot en met i vermeld. Tenslotte merkt de rechtbank nog op dat niet voldoende duidelijk en onderbouwd is aangevoerd dat de aan [gedaagde] gemaakte verwijten opzettelijk gemaakte fouten zijn dan wel dat sprake is van grove schuld aan de zijde van [gedaagde] doordat hij die fouten heeft gemaakt.

4.4
Dit alles leidt tot de conclusie dat de vordering moet worden afgewezen, met veroordeling van [eisers] c.s. als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten. ECLI:NL:RBLIM:2018:2157