Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 200116 civiele vordering tzv mishandeling is verjaard; bewijsopdracht slachtoffer dat opdrachtovereenkomst tot stand is gekomen met advocaat die haar tov Schadefonds bijstond

Rb Rotterdam 200116 civiele vordering tzv mishandeling is verjaard; bewijsopdracht slachtoffer dat opdrachtovereenkomst tot stand is gekomen met advocaat die haar tov Schadefonds bijstond

2 De feiten

2.1.
[eiseres] is op 30 juni 2007 slachtoffer geworden van zware mishandeling. De dan 13 jarige [persoon 1] (hierna [persoon 1] ) is op 25 oktober 2007 daarvoor door de kinderrechter strafrechtelijk veroordeeld.

2.2.
[eiseres] heeft een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Op 27 mei 2008 heeft het Schadefonds Geweldsmisdrijven besloten een bedrag van € 771, - toe te kennen. Tegen die beslissing is bezwaar ingesteld. Van Daalhuizen heeft op 17 juni 2009 een beroepschrift ingediend bij het Gerechtshof Den Haag. Het beroep is afgewezen.

2.3.
In de brief van mr. Van Daalhuizen aan [eiseres] d.d. 7 februari 2008 schrijft mr. Van Daalhuizen:

“ (…) In opgemelde zaak zend ik u bijgaand een kopie van mijn brief d.d. heden aan het parket Rotterdam.
Ik heb de gegevens opgevraagd van de jongen die u op 30 juni 2007 heeft mishandeld en daarvoor door de kinderrechter is veroordeeld.
Zodra de gegevens bij mij bekend zijn verneemt u nader van mij (…)”

2.4.
In de brief van mr. Van Daalhuizen aan het Arrondissementsparket te Rotterdam, Informatiepunt slachtoffers d.d. 7 februari 2008 schrijft mr. Van Daalhuizen:

“(…) Mijn cliënte, mevrouw [eiseres] , is op 30 juni 2007 slachtoffer geworden van mishandeling. Op 1 juli 2007 heeft cliënte aangifte gedaan. Een kopie van uw brief d.d. 24-09-2007 treft u hierbij aan.
De verdachte, een minderjarige jonger dan 14 jaar, is inmiddels door de rechtbank veroordeeld tot een werkstraf. De zaak is behandeld op de zitting van 25 oktober 2007 om 9.40 uur.
Cliënte wenst de ouders van de dader civielrechtelijk aansprakelijk te stellen voor de door haar geleden materiële en immateriële schade. Om één en ander in gang te kunnen zetten verzoek ik u vriendelijk aan mij de personalia van de dader te verstrekken.(…)”

3 Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat – een verklaring voor recht dat Van Daalhuizen en Nationale Nederlanden toerekenbaar tekort zijn geschoten (danwel onrechtmatig hebben gehandeld) en dat zij aansprakelijk zijn voor de schade.

3.2.
Nationale Nederland concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van [eiseres] , omdat zij geen zelfstandig vorderingsrecht heeft jegens de verzekeraar.

3.3.
Van Daalhuizen concludeert tot afwijzing van de vordering. Hij betwist dat er sprake is van een overeenkomst van opdracht. Voorts wordt de schade betwist.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [eiseres] de vordering jegens Nationale Nederlanden ingetrokken.

4.2.
[eiseres] stelt zij schade heeft geleden doordat Van Daalhuizen niet heeft gehandeld als een redelijk vakbekwaam en redelijk handelend vakgenoot en baseert haar vordering aldus op een overeenkomst van opdracht die volgens [eiseres] tussen haar en Van Daalhuizen tot stand is gekomen. Van Daalhuizen heeft dit gemotiveerd betwist. Voor een verdere beoordeling van het geschil zal eerst moeten komen vast te staan dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen.

4.3.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat zij aan Van Daalhuizen mondeling opdracht heeft gegeven om de schade op de minderjarige [persoon 1] dan wel zijn ouders te verhalen en dat, nu hij die procedure niet heeft gevoerd en de vordering inmiddels verjaard is, toerekenbaar te kort is geschoten in de nakoming van die overeenkomst van opdracht.
Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij, naar aanleiding van de door haar met Van Daalhuizen gevoerde gesprekken in 2012/2013 waarbij haar nicht dan wel haar zus aanwezig waren, tot het intakegesprek met mr. Nasar, de opvolgend advocaat, op 1 augustus 2013 er steeds vanuit is gegaan dat Van Daalhuizen ten behoeve van haar een civiele procedure bij de rechtbank was gestart. Ter adstructie heeft zij een schriftelijke verklaring van haar nicht [persoon 2] overlegd (bijlage 7 bij dagvaarding). De collega’s van Van Daalhuizen kunnen bevestigen dat zij met haar zus op kantoor aanwezig was.
Van Daalhuizen had als advocaat zelfstandig moeten beoordelen wat in het kader van de gegeven opdracht nodig was en had dus de verjaring van de vordering moeten stuiten dan wel [eiseres] moeten wijzen op de verjaring.

4.4.
Van Daalhuizen stelt zich op het standpunt dat van een mondelinge opdracht tot het verhalen van de schade op de minderjarige [persoon 1] dan wel zijn ouders geen sprake is. Het door [eiseres] aan hem toevertrouwde belang heeft zich slechts beperkt tot het afwikkelen van de bestuursrechtelijke aspecten van de gevolgen van de mishandeling, namelijk het instellen van beroep tegen het Besluit Schadefonds d.d. 27 mei 2008. Alleen in het kader van de schadefondszaak hebben gesprekken met [eiseres] plaatsgevonden. Bij deze gesprekken waren haar nicht noch haar zus aanwezig De brief van 7 februari 2008 aan het Openbaar Ministerie (zie 2.4) was bestemd voor de schadefondszaak en is niet verzonden in het kader van een civiele procedure. Verder stelt hij niet bekend te zijn met het feit dat [eiseres] [persoon 1] dan wel zijn ouders civiel aansprakelijk wilde stellen voor de mishandeling. Als hij dat wel had geweten dan had hij haar doorverwezen naar een letselschadeadvocaat, omdat hij noch zijn kantoorgenoten personenschadezaken behandelen.
[eiseres] heeft in dezen zelfstandig gehandeld; immers [eiseres] heeft geprobeerd de schade zelfstandig te verhalen en de voeging in de strafzaak zelf geregeld. Ook met de claim van [eiseres] bij Reaal eind 2011 in verband met een mishandeling heeft hij geen bemoeienis gehad.

4.5.
Gelet op de gemotiveerde betwisting aan de zijde van Van Daalhuizen, zal [eiseres] , die zich beroept op enig rechtsgevolg, worden opgedragen te bewijzen dat tussen haar en Van Daalhuizen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, die er op ziet om de ouders van [persoon 1] civielrechtelijk aansprakelijk te stellen voor de schade die is ontstaan ten gevolge van de mishandeling op 30 juni 2007. ECLI:NL:RBROT:2016:674