Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 281222 aansprakelijkheid advocaat in arbeidszaak vanwege onvoldoende monitoren van WIA-aanvraag

RBAMS 281222 aansprakelijkheid advocaat in arbeidszaak vanwege onvoldoende monitoren van WIA-aanvraag

2
De feiten

2.1.
[eiseres] werkte met ingang van november 2013 als Hoofd Interne Communicatie bij (oorspronkelijk) AkzoNobel.

2.2.
[gedaagde 1] is advocaat. In die hoedanigheid heeft zij [eiseres] gedurende enkele jaren bijgestaan. Deze bijstand vond eerst plaats vanuit de eenmanszaak van [gedaagde 1] ; sinds oktober 2018 heeft zij zich aangesloten bij [gedaagde 2] .

2.3.
[eiseres] is sinds 25 oktober 2016 arbeidsongeschikt voor haar werkzaamheden.

2.4.
Eind mei 2017 wendt [eiseres] zich tot [gedaagde 1] . Wederom, want [gedaagde 1] heeft [eiseres] eerder bijgestaan in het kader van een reorganisatie binnen AkzoNobel. In de opdrachtbevestiging van 9 juni 2017 schrijft [gedaagde 1] onder meer:

You have requested me again to advise you on a new matter with Akzo Nobel, your employer.

Since the last time we spoke, you’ve had a second child. Unfortunately, this child has health problems that prevented you from returning to employment. The company doctor has ruled that you are incapacitated for work. Your employer has been attempting to approache you in different ways. You have no idea why, which makes you feel extremely nervous and vulnerable. We agreed that I would approach your employer to find a solution.

I am happy to accept this assignment. ( ... )

2.5.
Na bemoeienis van [gedaagde 1] bleek dat de werkgever van [eiseres] verlangde dat zij een keuze maakte bij welke onderneming zij in dienst zou blijven c.q. treden na de splitsing van AkzoNobel. De uitkomst was dat de arbeidsovereenkomst van [eiseres] werd voortgezet door Nouryon.

2.6.
Half april 2018 heeft [eiseres] een brief van het UWV aan [gedaagde 1] gezonden. Uit de brief blijkt dat haar werkgever het UWV heeft gevraagd om een deskundigenoordeel met betrekking tot de re-integratie inspanningen van de werkgever. [gedaagde 1] en [eiseres] hebben deze brief met elkaar besproken.

2.7.
Op 11 september 2018 heeft [eiseres] [gedaagde 1] per e-mail onder meer geïnformeerd dat zij sinds half juli 2018 geen contact meer heeft gehad met de bedrijfsarts. Ook schrijft [eiseres] :

“ I would like to work out an exit with them but don’t know the best way to do this ( ... )?

We’ve had a difficult few months. I was diagnosed with breast cancer and had a mastectomy in mid July. ( ... )

2.8.
De volgende dag, op 12 september 2018, heeft [eiseres] een e-mail aan [gedaagde 1] gestuurd, met als bijlage een brief van haar werkgever waaruit volgt dat de WIA-aanvraag niet tijdig (want niet uiterlijk op 13 juli 2018) was ingediend. [eiseres] schrijft dat zij zich daarvan niet bewust was. En:

Would appreciate your guidance & how best to respond.

2.9.
Op 12 oktober 2018 heeft [eiseres] een e-mail aan [gedaagde 1] gestuurd, inclusief onderliggende correspondentie met haar werkgever met betrekking tot de WIA-aanvraag. Hieruit blijkt dat op dat moment de WIA-aanvraag nog niet volledig is ingediend.

2.10.
Op 30 november 2018 schrijft [eiseres] in een e-mail aan [gedaagde 1] onder meer dat zij inmiddels een WIA-uitkering heeft aangevraagd en dat zij de voorgaande dag een afspraak met het UWV had, maar dat zij die vanwege ziekte heeft moeten afzeggen.

2.11.
Bij beschikking van 7 januari 2019 heeft het UWV beslist om de WIA-aanvraag van [eiseres] niet verder in behandeling te nemen, omdat [eiseres] meermalen niet op afspraken is verschenen en niet heeft voldaan aan de geldende voorschriften. Eerst op 28 januari 2019 is [eiseres] bekend geraakt met deze beschikking.

2.12.
[eiseres] heeft tot 14 januari 2019 loon ontvangen.

2.13.
Op 28 januari 2019 heeft [eiseres] een brief ontvangen van haar werkgever, waarin opschorting van de loonbetaling wegens het schenden van de re-integratievoorschriften wordt medegedeeld. Diezelfde dag heeft [eiseres] een e-mail aan [gedaagde 1] verstuurd, met bijgevoegd deze brief en de beschikking van het UWV.

2.14.
Op 1 maart 2019 heeft [eiseres] een e-mail aan [gedaagde 1] gestuurd, met de in r.o. 2.13 genoemde bijlagen en met een brief van 25 februari 2019, waarin haar werkgever te kennen geeft de loonopschorting te handhaven omdat [eiseres] nog steeds het UWV niet voorzien heeft van de noodzakelijke informatie voor een WIA-uitkering. De e-mail aan [gedaagde 1] bevat ook de reactie van [eiseres] aan haar werkgever, waarin [eiseres] benoemt dat zij in Schotland verblijft voor haar behandeling en herstel en waarin zij onder meer schrijft:

Thank you for offering to help. I’m happy for you to inform UWV of the above and please let me know what information they require or have a further conversation with them. ( ... )

2.15.
In september 2020 is [gedaagde 1] wegens gezondheidsproblemen uitgevallen.

2.16.
Op 15 februari 2021 heeft [eiseres] [gedaagde 1] aansprakelijk gesteld.

2.17.
Op 14 april 2021 hebben de opvolgend advocaten van [eiseres] een WIA-uitkering aangevraagd. Deze uitkering is door het UWV aan [eiseres] toegekend bij beschikking van 21 mei 2021, met terugwerkende kracht vanaf 14 april 2020.

2.18.
De arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en haar werkgever is beëindigd door middel van een op 29 december 2021 gesloten vaststellingsovereenkomst.

2.19.
Op grond van de toepasselijke cao is de (inmiddels: voormalig) werkgever van [eiseres] gehouden om, zolang [eiseres] recht heeft op een WIA-uitkering, deze uitkering aan te vullen tot 75% van haar laatste jaarsalaris. Deze loonsuppletie is geëffectueerd met terugwerkende kracht vanaf 14 april 2020.

3
Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert na eiswijziging – samengevat – het volgende, uitvoerbaar bij voorraad:

Primair en subsidiair
- een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aansprakelijk zijn voor de door [eiseres] geleden schade bestaand uit een misgelopen WIA-uitkering en salarisaanvulling en juridische kosten;
- veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot voldoening van € 135.317,24 bruto c.q. € 79.558,58 netto aan misgelopen WIA-uitkering en salarisaanvulling, met wettelijke rente;
- veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (naar de rechtbank begrijpt: hoofdelijk) tot voldoening van € 32.249,77 aan advocaatkosten, met wettelijke rente;

Deze vorderingen baseert [eiseres] primair op tekortschieten van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in het nakomen van de op hen rustende verplichtingen en subsidiair op onrechtmatige daad.

Meer subsidiair
- een beslissing die de rechtbank redelijk voorkomt

Primair, subsidiair en meer subsidiair
- hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van de procedure, met wettelijke rente.

3.2.
[eiseres] stelt dat zij schade heeft geleden als gevolg van het handelen of nalaten van [gedaagde 1] . [gedaagde 1] wordt verweten dat zij niet heeft gehandeld zoals van een zorgvuldig handelend advocaat mag worden verwacht. [gedaagde 1] heeft nagelaten om [eiseres] actief te wijzen op de risico’s van het niet-verschijnen bij het UWV, terwijl de e-mails van [eiseres] van 11 en 12 september 2018 en 30 november 2018 voldoende red flags voor [gedaagde 1] opleverden. Ook had [gedaagde 1] in januari 2019, of desnoods in maart 2019, direct in bezwaar moeten gaan tegen het besluit van het UWV om de WIA-aanvraag niet verder in behandeling te nemen.

3.3.
[gedaagden] voert gezamenlijk verweer.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling

De inhoud van de opdracht en de taak van de advocaat

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de inhoud van de taak van een advocaat niet slechts wordt bepaald door de gegeven opdracht of de gestelde vragen. Van een redelijk handelend advocaat wordt verwacht dat hij of zij zich een zelfstandig oordeel vormt over de voorliggende kwestie en over hetgeen daarvoor van betekenis kan zijn. Onder omstandigheden kan op de advocaat ook een plicht rusten om ongevraagd te adviseren, waartoe wel vereist is dat de advocaat bekend is of redelijkerwijs bekend kan zijn met de voor die advisering relevante feiten.

4.2.
Vast staat dat ten tijde van de verweten gedragingen sprake was een opdrachtrelatie tussen [gedaagde 1] als advocaat en [eiseres] als cliënt. Uit de opdrachtbevestiging van 9 juni 2017 blijkt dat [gedaagde 1] ervan op de hoogte was dat [eiseres] arbeidsongeschikt was en dat [eiseres] het gevoel had dat zij door haar werkgever onder druk gezet werd.

4.3.
Eveneens staat vast dat [gedaagde 1] , zo volgt ook uit de eigen stellingen van [gedaagde 1] , sinds 11 september 2018 [eiseres] heeft bijgestaan in het kader van de beëindiging van haar dienstverband en dat [eiseres] ook toen nog (inmiddels bijna twee jaar) arbeidsongeschikt was. Partijen verschillen van mening of [gedaagde 1] ook plichten had met betrekking tot de WIA-uitkering van [eiseres] .

4.4.
Naar oordeel van de rechtbank is de bijstand door een advocaat in het kader van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met een langdurig arbeidsongeschikte werknemer in beginsel niet beperkt tot de afwikkeling van de contractuele relatie met de werkgever. In die situatie dient een redelijk handelend en bekwaam advocaat zich bewust te zijn van het belang van de cliënt bij een inkomensvoorziening na beëindiging van het dienstverband. Dit betekent niet dat de advocaat zich steeds actief zou dienen op te stellen bij het aanvragen van een WIA-uitkering, maar wel dat verwacht mag worden dat de advocaat handelt indien de ontwikkelingen met betrekking tot de WIA-aanvraag daartoe aanleiding geven. Deze zorgplicht geldt ook indien de opdrachtbevestiging niet rept over socialezekerheidsuitkeringen.

4.5.
Dit algemene oordeel is ook van toepassing op de opdrachtrelatie tussen [gedaagde 1] en [eiseres] . Hierna, bij de beoordeling of [gedaagde 1] is tekortgeschoten in de op haar rustende verplichtingen, zal de rechtbank beoordelen welk handelen in de gegeven omstandigheden van [gedaagde 1] mocht worden verwacht.

4.6.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de inhoud van een opdracht aan een advocaat niet statisch hoeft te zijn en gaandeweg kan evolueren. Zo heeft [gedaagde 1] in april 2018 [eiseres] ook geadviseerd naar aanleiding van het door de werkgever aangevraagde deskundigenoordeel, waarmee de werkgever zijn re-integratie inspanningen beoordeeld wilde zien in aanloop naar de WIA-aanvraag. Kennelijk heeft [gedaagde 1] de aan haar verleende opdracht dus ook zelf niet zo beperkt opgevat als zij in deze procedure doet voorkomen.

Is [gedaagde 1] tekortgeschoten in de op haar rustende verplichtingen?

4.7.
[eiseres] verwijt [gedaagde 1] onder meer dat zij heeft nagelaten te handelen in februari en maart 2019, toen [gedaagde 1] bekend werd dat het UWV had beslist om de WIA-aanvraag van [eiseres] niet verder te behandelen.

4.8.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde 1] inderdaad had moeten handelen naar aanleiding van het besluit van het UWV, te meer omdat de opschorting van de verplichting tot loondoorbetaling door de werkgever met dat besluit samenhing, en stelt vast dat [gedaagde 1] dit heeft nagelaten. Dat levert een tekortkoming op. Hiertoe zijn de volgende omstandigheden redengevend.

4.9.
Vast staat dat [gedaagde 1] weet had van de persoonlijke situatie van [eiseres] , die ten tijde van de aan [gedaagde 1] verweten gedragingen een buitengewoon zware periode doormaakte als gevolg van meerdere ingrijpende gebeurtenissen op het vlak van haar eigen gezondheid en die van haar naaste familieleden.

4.10.
Sinds 11 september 2018 was [gedaagde 1] ervan op de hoogte dat [eiseres] reeds sinds half juli 2018 geen contact meer had gehad met de bedrijfsarts, en sinds in elk geval 12 september 2018 was [gedaagde 1] ervan op de hoogte dat de WIA-aanvraag niet tijdig (want niet uiterlijk 13 juli 2018) was ingediend. Naar oordeel van de rechtbank hadden reeds deze omstandigheden voor [gedaagde 1] aanleiding dienen te zijn om bij [eiseres] te informeren wat er aan de hand was en haar vervolgens te adviseren. Daar komt bij dat [eiseres] hier ook uitdrukkelijk om vraagt in haar e-mail van 12 september 2018: “Would appreciate your guidance & how best to respond.”

4.11.
Deze omstandigheden hadden in elk geval aanleiding moeten zijn voor [gedaagde 1] om het verdere verloop van de WIA-aanvraag vanaf toen meer actief te monitoren. Dat heeft [gedaagde 1] nagelaten.

4.12.
Uit de e-mails van [eiseres] van 12 oktober 2018 en 30 november 2018 is het [gedaagde 1] vervolgens onder meer gebleken dat de WIA-aanvraag weliswaar was ingediend maar nog niet was toegewezen en dat [eiseres] wegens ziekte een afspraak met het UWV had afgezegd. In laatstgenoemde e-mail verzoekt [eiseres] [gedaagde 1] om contact op te nemen met haar casemanager bij haar werkgever, van wie [eiseres] had verwacht reeds te horen. [gedaagde 1] heeft nadien contact gehad met deze casemanager.

4.13.
Op 28 januari 2019 raakt [eiseres] ermee bekend dat het UWV bij besluit van 7 januari 2019 heeft beslist om haar WIA-aanvraag niet verder in behandeling te nemen. Eveneens op 28 januari 2019 heeft [eiseres] aan [gedaagde 1] per e-mail een brief doorgestuurd die zij diezelfde dag van haar werkgever heeft ontvangen, waarin haar werkgever het loon opschort en onder meer beschrijft dat het UWV de WIA-aanvraag niet langer in behandeling neemt vanwege het onvoldoende meewerken door [eiseres] .

4.14.
[gedaagde 1] stelt dat deze informatie haar op dat moment niet heeft bereikt. De juistheid van die stelling kan in het midden blijven. De rechtbank gaat er veronderstellenderwijs van uit dat [gedaagde 1] eind januari 2019 niet op de hoogte is geraakt van de op dat moment actuele stand van zaken met betrekking tot de WIA-uitkering, dat [gedaagde 1] pas eind februari/begin maart 2019 was gebleken dat de WIA-aanvraag door het UWV was afgewezen en dat [gedaagde 1] de brieven van het UWV en van de werkgever eerst op 1 maart 2019 van [eiseres] heeft ontvangen.

4.15.
[gedaagde 1] stelt dat zij ervan uitging dat [eiseres] alsnog een WIA-uitkering zou ontvangen. Daartoe wijst zij erop dat zij sinds 1 maart 2019 ook wist dat [eiseres] richting haar werkgever had gereageerd dat zij gebruik wilde maken van de door haar werkgever aangeboden hulp bij het alsnog verkrijgen van de WIA-uitkering.

4.16.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat er reeds sinds half september 2018 sprake was van omstandigheden die maakten dat [gedaagde 1] het verdere verloop van de WIA-aanvraag meer actief diende te monitoren. Die verplichting is [gedaagde 1] onvoldoende nagekomen: dat [gedaagde 1] in maart 2019 heeft aangenomen dat [eiseres] en haar werkgever het ontstane probleem samen zouden oplossen door een nieuwe WIA-aanvraag in te dienen, acht de rechtbank daartoe bepaald onvoldoende. [gedaagde 1] blijft zich immers passief opstellen, ook nadat het haar is gebleken dat de reden voor het UWV om de WIA-aanvraag niet verder in behandeling te nemen is gelegen in gedragingen van haar cliënt, van wie [gedaagde 1] weet dat zij een zware tijd doormaakte. Onder deze omstandigheden lag het op de weg van [gedaagde 1] om bij [eiseres] na te gaan of de door haar werkgever aangeboden hulp inmiddels daadwerkelijk had geleid tot het aanvragen van een WIA-uitkering en tot de toekenning daarvan. Dit heeft [gedaagde 1] nagelaten. Niet alleen in de periode kort na 1 maart 2019, maar ook nadien. Totdat [gedaagde 1] in september 2020 zelf wegens gezondheidsproblemen uitviel, heeft zij geen enkele stap ondernomen om te achterhalen of [eiseres] inmiddels wél een WIA-uitkering was toegekend.

4.17.
[gedaagde 1] is aldus tekortgeschoten in de nakoming van de verbintenissen die voortvloeien uit de opdrachtovereenkomst tussen haar als advocaat en [eiseres] als cliënt. Zodoende is [gedaagde 1] aansprakelijk voor de daardoor ontstane schade. Dit geldt evenzeer voor [gedaagde 2] , onder wiens vlag [gedaagde 1] als advocaat werkzaam is en reeds was ten tijde van de tekortkoming.

Omvang van de schade

4.18.
De door [eiseres] gevorderde schade bestaat uit twee componenten. Enerzijds het gemis aan WIA-uitkering en de daaraan gekoppelde loonsuppletie. Anderzijds de juridische kosten.

WIA-uitkering en loonsuppletie

4.19.
De rechtbank oordeelt dat het gemis aan WIA-uitkering en loonsuppletie het gevolg is van de tekortkoming van [gedaagde 1] . Indien [gedaagde 1] in maart 2019 had ingegrepen, was het immers mogelijk geweest om alsnog een WIA-uitkering te verkrijgen met terugwerkende kracht tot (in elk geval) 14 januari 2019, het moment sinds wanneer [eiseres] geen loon meer heeft ontvangen.

4.20.
Ter zitting heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat [eiseres] bij de door haar gevorderde inkomensschade, ook na haar akte eiswijziging, ten onrechte veronderstelt dat bij een juist handelen van [gedaagde 1] een WIA-uitkering zou zijn toegekend per 26 oktober 2018. Het loon van [eiseres] is echter doorbetaald tot 14 januari 2019, zodat eerst sinds die datum sprake is van schade die bestaat uit het gemis aan een WIA-uitkering en loonsuppletie.

De rechtbank acht het aannemelijk dat [eiseres] , zoals zij stelt en met een e-mail van de advocaat van haar werkgever heeft onderbouwd, als onderdeel van de met haar werkgever gesloten vaststellingsovereenkomst een aanvullend bedrag heeft ontvangen gelijk aan een bedrag van 1,5 maand gemiste WIA-uitkering en loonsuppletie. De hierop betrekking hebbende stellingen van [gedaagden] zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd en worden gepasseerd.

4.21.
Volgens [gedaagden] hadden [eiseres] en haar opvolgend advocaten voortvarender moeten handelen en reeds in januari 2021 een nieuwe WIA-aanvraag moeten indienen, die dan met terugwerkende kracht per januari 2020 zou zijn toegekend. Voor dat gedeelte van de schade betwist [gedaagden] het causaal verband met de haar gemaakte verwijten, althans stelt zij dat deze schade haar niet kan worden toegerekend als bedoeld in artikel 6:98 BW.

4.22.
De rechtbank volgt [gedaagden] hierin niet. In januari 2021 wendde [eiseres] zich met een concept-beëindigingsovereenkomst tot haar opvolgend advocaten. Voor hen was niet direct duidelijk dat [eiseres] geen WIA-uitkering ontving, wat de reden daarvan was en of er sinds de beschikking van het UWV van 7 januari 2019 nog enige actie was ondernomen. Onder die omstandigheden en gelet op de beperkingen die voortvloeien uit de persoonlijke situatie van [eiseres] en op het wel gevoerde overleg met het UWV, acht de rechtbank het niet onredelijk dat de opvolgend advocaten niet eerder dan op 4 april 2021 een volledige WIA-aanvraag hebben ingediend. De rechtbank oordeelt daarom dat geen sprake is van een doorbreking van het causaal verband tussen de gedragingen van [gedaagde 1] en de daadwerkelijk door [eiseres] gemiste WIA-uitkering en loopsuppletie. De schade kan [gedaagden] ook worden toegerekend, mede gelet op de aard van de aansprakelijkheid van [gedaagde 1] als beroepsbeoefenaar in de relatie advocaat/cliënt.

4.23.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat [gedaagden] een positieve bijdrage had kunnen leveren aan de door de opvolgend advocaten verrichte werkzaamheden, door hen te voorzien van de door hen opgevraagde stukken. [gedaagden] heeft daartoe kennelijk pas aanleiding gezien nadat de WIA-aanvraag al was ingediend en na interventie van de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten. Dat geeft te minder aanleiding voor het verwijt dat [gedaagden] de opvolgend advocaten maakt.

4.24.
[gedaagden] heeft voorts een beroep gedaan op eigen schuld van [eiseres] als bedoeld in artikel 6:101 BW. [eiseres] zou in overwegende mate hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Hieraan legt [gedaagden] ten grondslag dat [eiseres] zich kort na maart 2019 tot [gedaagde 1] had moeten wenden met de mededeling dat de nieuwe WIA-aanvraag niet van de grond was gekomen en zij aldus geen WIA-uitkering en/of loon ontving. Daarbij acht [gedaagden] van belang dat [eiseres] een hoog opleidingsniveau en dito salaris heeft, terwijl het ook voor rekening en risico van [eiseres] komt dat zij in eerste instantie niet de vereiste medewerking aan het UWV heeft verleend.

4.25.
De rechtbank verwerpt het beroep op eigen schuld van [eiseres] aangezien in dit geval de billijkheid eist dat de vergoedingsplicht geheel in stand blijft. Op zichzelf is het juist dat van schade geen sprake zou zijn indien [eiseres] aan haar verplichtingen jegens het UWV zou hebben voldaan in het kader van de eerste WIA-aanvraag. Dat doet naar oordeel van de rechtbank echter niet af aan de verplichting die [gedaagde 1] als advocaat had om de tweede WIA-aanvraag meer actief te monitoren, welke verplichting juist mede was ingegeven door de kwetsbare persoonlijke situatie van [eiseres] waarvan [gedaagde 1] op de hoogte was. Daarnaast wordt [gedaagde 1] als Nederlandse advocaat, gespecialiseerd in het arbeidsrecht, geacht inzicht te hebben in de ingrijpende gevolgen van het niet-voltooien van de WIA-aanvraag, terwijl [eiseres] in veel mindere mate kennis had van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel en minder zicht op die gevolgen zal hebben gehad. Ook gelet op de aard van de rechtsverhouding mocht [eiseres] ervan uitgaan dat haar advocaat [gedaagde 1] haar taak naar behoren zou vervullen.

4.26.
De slotsom is aldus dat [gedaagden] veroordeeld wordt tot betaling van de gemiste WIA-uitkering en loonsuppletie, te vermeerderen met wettelijke rente. [eiseres] krijgt de gelegenheid om zich bij akte uit te laten over de hoogte van deze schadepost, rekening houdende met de in r.o. 4.20 genoemde uitgangspunten. Op het bedrag aan gederfde WIA-uitkering en loonsuppletie zal vervolgens in mindering moeten worden gebracht de vergoeding die [eiseres] op grond van de beëindigingsovereenkomst van haar werkgever heeft ontvangen, voor zover dat bedrag de wettelijke transitievergoeding overstijgt. [gedaagden] krijgt de gelegenheid om op de akte van [eiseres] te reageren.

Juridische kosten

4.27.
[eiseres] vordert vergoeding van juridische kosten tot een bedrag van € 32.249,77. [gedaagde 1] heeft deze vordering op meerdere wijzen betwist.

4.28.
Dit gedeelte van de vordering zal worden afgewezen. [eiseres] heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat dit gehele bedrag in causaal verband staat tot de beroepsfout van [gedaagde 1] . De zonder nadere toelichting overgelegde facturen voldoen hiertoe niet. Ook is onvoldoende gemotiveerd gesteld waarom de gemaakte kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid niet van kleur verschieten en in dit geval niet geacht moeten worden te zijn begrepen in de proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 241 Rv.

4.29.
De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om [eiseres] in de gelegenheid te stellen om zich nader uit te laten over haar vordering voor wat betreft de juridische kosten of om haar stellingen op dit punt nog aan te vullen. [gedaagden] heeft haar bezwaren tegen deze vordering bij conclusie van antwoord naar voren gebracht, maar zowel in haar akte als tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] nagelaten om dit gedeelte van de vordering voldoende te onderbouwen.

Verklaring voor recht

4.30.
Nu de rechtbank tot het oordeel komt dat [gedaagden] aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] heeft geleden als gevolg van de tekortkoming van [gedaagde 1] , heeft [eiseres] geen afzonderlijk belang bij de gevorderde verklaringen voor recht.

4.31.
Reeds nu wordt overwogen dat [gedaagden] bij eindvonnis als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten zal worden veroordeeld, de kosten van tolkenbijstand aan [eiseres] bij de mondelinge behandeling daaronder begrepen.

Vervolg van de procedure

4.32.
De zaak zal voor het in r.o. 4.26 weergegeven doel naar de rol worden verwezen voor een door [eiseres] te nemen akte eisvermindering, gevolgd door een antwoordakte van [gedaagden]

4.33.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. ECLI:NL:RBAMS:2022:7197