RBROT 171121 Flyct niet aansprakelijk voor kosten vervolgbehandelingen in België waarmee bij vso geen rekening is gehouden.
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 171121 Flyct niet aansprakelijk voor kosten vervolgbehandelingen in België waarmee bij vso geen rekening is gehouden.
1.
De zaak in het kort
Gedaagde heeft eiser vanaf 2009 als letselschadespecialist bijgestaan bij de afhandeling van zijn letselschade als gevolg van een ongeval in 2006. In januari 2016 is met bijstand van gedaagde een vaststellingsovereenkomst gesloten op grond waarvan eiser een schade-uitkering heeft ontvangen. Na het ongeval heeft eiser medische behandelingen ondergaan, waarbij in 2008 en in 2011 een neurostimulator is geïmplanteerd. De batterij daarvan moeten na tien jaar tegen hoge kosten worden vervangen.
De rechtbank moet oordelen over de vraag of het aan een beroepsfout van gedaagde is te wijten dat met die kosten geen rekening is gehouden bij totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en wijst de vordering af.
(.... red. LSA LM)
3.
De feiten
3.1.
[eiser] is op 7 december 2006 een verkeersongeval overkomen. [eiser] is toen geraakt door de rechterbuitenspiegel van een voorbijrijdende bus, waardoor hij hoofdletsel heeft opgelopen. De aansprakelijkheid voor de schade van dat ongeval is erkend door Achmea, de WAM-verzekeraar van de bus.
3.2.
Tot 2009 heeft [eiser] bij de behandeling van zijn aanspraken op Achmea rechtsbijstand ontvangen van zijn toenmalige advocaat mr. J.W.A. van Dommelen, hierna: mr. Van Dommelen.
3.3.
[eiser] kreeg na het ongeval onder meer ernstige tinnitus-klachten. In verband daarmee heeft [eiser] contact gelegd met de hoogleraar neurologie professor dr. [persoon A] , hierna: prof. [persoon A] , van het Universitair Ziekenhuis te Antwerpen, hierna: het UZA. Prof. [persoon A] ontwikkelde een nieuwe vorm van behandeling waarbij bij de patiënt een neurostimulator, ook wel aangeduid als IPG, wordt geïmplanteerd.
3.4.
Prof. [persoon A] heeft [eiser] de mogelijkheid genoemd de kosten van plaatsing van een neurostimulator, die zijn begroot op circa € 35.000,--, eventueel ten laste te brengen van een onderzoeksbudget, indien de zorgverzekeraar deze kosten niet vergoedt.
3.5.
Op 15 februari 2008 heeft de zorgverzekeraar van [eiser] , Groene Land Achmea, hierna: GL, [eiser] bericht dat kosten van plaatsing van een neurostimulator in het UZA niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze behandeling niet conform de stand van de wetenschap en de praktijk is.
3.6.
Mr. Van Dommelen bericht Achmea op 28 februari 2008 dat GL de kosten van behandeling in Antwerpen, waaronder de kosten van een implantatie, niet vergoedt en dat aan [eiser] daarvoor een nota van € 20.000,-- in het vooruitzicht is gesteld.
3.7.
Enige tijd daarna heeft Prof. [persoon A] bij [eiser] een neurostimulator geïmplanteerd.
3.8.
Op 4 juni 2008 bericht [eiser] aan mr. Van Dommelen dat hij opnieuw navraag heeft gedaan naar de nota van prof. [persoon A] , en dat hij deze na ontvangst zal doorzenden aan GL, en indien GL de nota niet vergoedt, hij deze zal doorzenden aan mr. Van Dommelen om de nota dan in te dienen bij Achmea.
3.9.
Op 24 juli 2008 bericht [eiser] aan mr. Van Dommelen dat hij van GL nog niets heeft vernomen en dat hij ook zelf nog geen rekening heeft ontvangen van de operaties in Antwerpen. Onduidelijk is gebleven wie de kosten daarvan heeft gedragen.
3.10.
Op 27 november 2008 heeft de medisch adviseur van Achmea onder meer geconcludeerd dat de causaliteit van de klachten van [eiser] waarvoor hij in Antwerpen is behandeld niet vast staat, en dat hij geen oordeel kan geven over de noodzaak van die behandeling. Achmea heeft daarop expertise door een externe deskundigen voorgesteld. Daarop heeft neurologische expertise plaatsgevonden, waarna een herbeoordeling is aangevraagd, waarna tussen (medisch adviseurs van) Van Dommelen Achmea is gediscussieerd over de vraag welke aanvullende expertise noodzakelijk zou zijn. Daarvan is afgezien omdat werd ingezet op onderhandelingen over afhandeling van de schade.
3.11.
Op 21 januari 2009 bericht [eiser] aan mr. Van Dommelen dat GL, voor zover hij op dat moment kan nagaan de kosten van Antwerpen vergoedt (behoudens eigen bijdrage), en dat hij bericht had ontvangen dat er rekeningen door GL aan het UZA zijn betaald.
3.12.
Medio 2009 heeft [eiser] in de plaats van mr. Van Dommelen [persoon B] , hierna: [persoon B] , aangezocht hem bij te staan bij de afhandeling van zijn aanrijdingsschade. [persoon B] was register-expert bij [naam letselschadebedrijf] , de rechtsvoorgangster van Flyct.
3.13.
Op 26 februari 2010 is namens [eiser] aan [persoon B] bericht dat implantatie van een tweede elektrode wordt overwogen en dat Prof. [persoon A] daarover nog een brief zou schrijven voor de verzekering.
3.14.
In maart 2011 is in Antwerpen een tweede neurostimulator bij [eiser] geïmplanteerd. [eiser] heeft daarvoor geen factuur ontvangen van het UZA en daarover ook geen bericht van GL gekregen. Het is niet meer op te helderen wie de kosten van deze ingreep heeft gedragen.
3.15.
In maart 2014 heeft [eiser] aan [persoon B] een berekening van zijn schade gezonden. In de toelichting bij het de post eigen risico van de ziektekostenverzekering over vermeldt [eiser] onder meer:
‘Wel is voor de jaren dat de batterijen vervangen moeten worden wel weer het complete eigen risico opgevoerd. (de batterij gaat maximaal 10 jaar mee en moet dan vervangen worden.)’
3.16.
Op 21 juli 2014 bericht [eiser] onder meer aan [persoon B] :
‘( ... ) de heer [persoon C] (heeft) ons de rapportage doen toekomen met betrekking tot het verlies aan inkomsten en pensioenschade. ( ... ) wij (hebben) een aantal opmerkingen.
(wij) hebben ( ... ) afgesproken dat u zou kijken naar alle kostenposten. Naar onze mening is het rapport van [persoon C] niet volledig.
( ... )
9.
De kosten voor reizen naar ziekenhuizen (Antwerpen, Zwolle, Nijmegen) vanaf 2006 zijn aanzienlijk hoger dan in de berekeningen opgenomen; wij verzoeken u die aan te passen naar de werkelijke gemaakte kosten.
( ... )
11.
Wij missen onderwerpen als: voorbehoud pgb, medische kosten, reiskosten etc. U heeft toestemming gekregen van ons om die gegeven op te vragen bij ziekenhuizen, verzekeraars etc.’
3.17.
In het cliëntendossier van Flyct bevindt zich een overzicht dat [eiser] heeft opgesteld met de titel: [naam eiser] , kenmerk [kenmerknummer] , Onkosten vanaf 7.12.2006, met daarin een gedetailleerd overzicht van zijn kosten van uiteenlopende aard vanaf de datum van het ongeval tot en met 2014. Van het UZA is in dat overzicht één nota ad € 151,04 opgenomen, met als datumvermelding 10-12-2009.
3.18.
Medio 2014 heeft [persoon D] , destijds directeur van [naam letselschadebedrijf] , de behandeling van de zaak van [eiser] overgenomen van [persoon B] .
3.19.
Nadat eerder een aanbod van Achmea van € 50.000,-- en nadien van € 150.000,-- van de hand is gewezen, bericht [persoon D] op 9 december 2014 na overleg met [eiser] aan Achmea dat een definitieve regeling van € 325.000,-- in totaal akkoord is, waarbij genoteerd is dat bij non-acceptatie alle discussies in het dossier weer herleven, en dat hij het voorstel voor deze regeling met een positief advies aan [eiser] zal voorleggen.
3.20.
Op 21 december 2014 bericht [persoon D] aan [eiser] :
‘Hierbij bevestig ik ons gesprek van afgelopen vrijdag over de afwikkeling van uw zaak. ( ... ) Wij hebben gesproken over een regeling van uw letselschade, waarbij zowel de mogelijkheid van het voortzetten van de behandeling van de zaak als het definitief afronden ervan inhoudelijk aandacht hebben gekregen.
Tijdens dit gesprek heb ik uitleg gegeven over de discussie met de wederpartij over de gevolgen van het ongeval en de hoogte van de schade.
Om een einde te maken aan deze discussie, is een voorstel gedaan om uw schade af te wikkelen tegen een lumpsum van € 325.000,- ( ... ).
Een lumpsum is een bedrag ineens voor de gehele afwikkeling van uw letselschade. Wij hebben besproken dat met dit bedrag uw zaak definitief zal worden afgewikkeld. Dat betekent dat u hier in de toekomst niet meer op kan terugkomen.
In dit bedrag zijn alle schadecomponenten begrepen, zoals o.a.: medische kosten, reiskosten, huishoudelijke hulp, verlies zelfwerkzaamheid, verlies van arbeidsvermogen en smartengeld. De schadeposten zijn niet nader gespecificeerd. Bij de vaststelling van de hoogte van dit bedrag is rekening gehouden met de goede en kwade kansen (onzekerheden) voor de toekomst. Ik ben van mening dat dit een goed voorstel is en heb u een positief advies gegeven.
( ... )
U heeft mij laten weten dat u akkoord gaat met dit voorstel. Zoals besproken, verzoek ik u vriendelijk dit nog even schriftelijk aan mij te bevestigen. ( ... )
Na ontvangst van uw bevestiging, zal ik de wederpartij vragen een vaststellingsovereenkomst op te maken. ( ... )’
3.21.
Op 22 december 2014 heeft [persoon D] aan Achmea bericht dat [eiser] akkoord is met de voorgestelde regeling.
3.22.
Op 11 januari 2015 heeft [persoon D] in antwoord op een bericht van [eiser] geschreven dat [eiser] nog even moet wachten met terugsturen van de getekende vaststellingsovereenkomst totdat [eiser] het laatste te verrekenen voorschotbedrag van Achmea heeft ontvangen. Verder beantwoordt [persoon D] de vraag van [eiser] waarom de zorgverzekeraar, die geen partij is bij de vaststellingsovereenkomst, in punt 5 daarvan is opgenomen en op wie de zorgverzekeraar een vordering zou kunnen verhalen:
‘Punt 5 is opgenomen ter zekerheidsstelling van jouzelf. Ook al heb jij de overeenkomst getekend, jouw zorgverzekeraar kan daarna nog geld verhalen voor de medische behandelingen die ongevalsgevolg zijn.
Ondanks dat jij jouw zaak afrond behoudt jouw zorgverzekeraar de rechten.
Zij verhalen dit op de aansprakelijke verzekeraar, Achmea dus.’
Artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst luidt:
‘5.
Deze overeenkomst heeft geen gevolgen voor eventuele vorderingen van de zorgverzekeraar van de heer [eiser] .’
3.23.
[eiser] heeft op 12 januari 2016 de vaststellingsovereenkomst met Achmea ondertekend en geretourneerd. Achmea heeft de overeengekomen schade-uitkering aan [eiser] voldaan.
3.24.
Op 21 juni 2018 stuurt Dr. [persoon E] van de afdeling neurochirurgie van het UZA een brief aan [eiser] , bestemd voor zijn huisarts en zijn zorgverzekeraar, over de neurostimulator die in 2008 bij [eiser] is geplaatst en over de noodzaak om de batterij daarvan te vervangen. Daarin staat onder meer dat de neurostimulator in studieverband is geplaatst, dat er toen geen afspraken zijn gemaakt over de eventuele batterijvervanging, ook niet door de fabrikant en dat eventuele vervanging van de batterij niet wordt vergoed door ‘de studie’. Dr. [persoon E] sluit af met het verzoek aan de zorgverzekeraar de IPG-batterij te vergoeden.
3.25.
Op 9 juli 2018 heeft GL aan [eiser] bericht dat zij de vervanging van de batterijen van de neurostimulator in België niet betaalt omdat het niet om een erkende behandeling gaat. Daarom, zo bericht GL, zal zij de kosten daarvan ook niet verhalen op Achmea als schadeverzekeraar.
3.26.
Op 28 juli 2018 betaalt [eiser] € 19.655,52 aan het UZA voor vervanging van een IPG-batterij. Het UZA heeft [eiser] bericht dat de ziektekostenverzekeraar de aanvraag tot vergoeding daarvan heeft afgewezen.
3.27.
Op 21 november 2019 betaalt [eiser] € 17.207,93 aan het UZA voor vervanging van de tweede IPG-batterij, die vervolgens is geplaatst.
3.28.
Achmea heeft [persoon D] bevestigd dat zij [eiser] in 2019 heeft laten weten dat zij niet bereid is de vaststellingsovereenkomst open te breken en dat zij hem uit coulance een bedrag van € 20.000,-- heeft aangeboden en dat dit aanbod bij gebreke van een reactie daarop is vervallen.
3.29.
[eiser] heeft via zijn advocaat Flyct kort gezegd aansprakelijk gesteld voor de gemaakte en nog te maken kosten van vervanging van de batterijen omdat daarmee volgens hem als gevolg van een beroepsfout geen rekening is gehouden bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst met Achmea. Flyct wijst deze aansprakelijkheid af.
4.
De vordering
4.1.
[eiser] vordert – enigszins verkort weergegeven – dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat Flyct jegens [eiser] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden en nog zal lijden nu bij de vaststellingsovereenkomst geen rekening is gehouden met de kosten van vervanging van de batterijen, met veroordeling van Flyct tot een nader omschreven schadevergoeding, vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
[eiser] voert – zakelijk en naar de kern weergegeven – het volgende aan als grondslag van zijn vordering.
4.3.
Een collega-schaderegelaar die over voldoende ervaring en vakbekwaamheid beschikt zou, anders dan Flyct heeft gedaan:
- in de vaststellingsovereenkomst een voorbehoud hebben gemaakt ter zake de latent aanwezige kosten van vervanging van de batterijen;
- bij de bepaling van een lumpsum/all-in bedrag in de vaststellingsovereenkomst deze zeer waarschijnlijke toekomstige schadepost hebben meegenomen;
- de te verwachten kostenpost van batterijvervanging ten minste nadrukkelijk onder de aandacht van [eiser] hebben gebracht, opdat hij voldoende geïnformeerd daarover een eigen afweging van goede en kwade kansen had kunnen maken.
4.4.
Flyct is daarmee tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht met [eiser] , althans heeft zij onrechtmatig gehandeld jegens hem. Flyct moet daarom de gevolgen van haar tekortschieten dragen. De hoogte van de schade staat nog niet vast zodat verwijzing naar de schadestaatprocedure moet volgen.
4.5.
Bij wijze van voorschot op de schadevergoeding vordert [eiser] de kosten van de inmiddels uitgevoerde eerste vervanging van twee batterijen ad in totaal € 36.863,45.
4.6.
Aan buitengerechtelijke kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid en verhaal van schade heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [eiser] inmiddels € 7.024,05 voldaan. Deze kosten doorstaan de dubbele redelijkheidstoets. Die kosten behoren ten laste te komen van Flyct. Daarnaast heeft [eiser] € 25,-- uitgegeven aan het UZA om informatie te verkrijgen. Deze kosten vallen onder artikel 6:96 lid 2 sub b BW. In totaal heeft [eiser] op dit punt € 7.049,05 te vorderen.
4.7.
[eiser] vordert rente over de hoofdsom ad 2% per jaar vanaf het moment dat hij de tweede factuur van het UZA heeft voldaan.
5.
Het verweer
5.1.
Flyct voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van vordering met een bij voorraad uitvoerbare veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding, de nakosten daaronder begrepen.
5.2.
Flyct bestrijdt dat zij een beroepsfout jegens [eiser] heeft gemaakt en daarmee toerekenbaar is tekortgeschoten of onrechtmatig heeft gehandeld.
5.3.
Flyct bestrijdt dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het haar verweten handelen.
5.4.
Subsidiair is er sprake van eigen schuld aan de zijde van [eiser] , aldus Flyct.
5.5.
Meer subsidiair bestrijdt Flyct de gestelde omvang van de schade en de noodzaak tot verwijzing naar de schadestaatprocedure.
6.
De beoordeling
6.1.
Bij de beoordeling van de vorderingen van [eiser] moet de rechtbank de vraag beantwoorden of Flyct toerekenbaar is tekortgeschoten in hetgeen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam letselschaderegelaar in vergelijkbare omstandigheden mocht worden gevergd, door bij de schaderegeling – kort gezegd – geen rekening te houden met de toekomstige kosten van vervanging van de IPG-batterijen.
6.2.
Voor een bevestigend antwoord op die vraag is ten minste vereist dat Flyct, toen zij [eiser] begeleidde bij de afhandeling van zijn schade en bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst wist, of had moeten weten, dat de kosten van vervanging van de batterijen in 2018/2019, en vervolgens telkens na ongeveer tien jaar niet ten laste van GL– of eventueel ten laste van een onderzoeksbudget van UZA – gebracht zouden kunnen worden.
6.3.
Op [eiser] rust de last om concrete feiten te stellen en zo nodig te bewijzen die uitwijzen dat Flyct dat inderdaad wist of had moeten weten. Hetgeen [eiser] concreet heeft gesteld is, gelet ook op de inhoud van de overgelegde stukken voor zover daarop een beroep is gedaan, daarvoor echter niet toereikend. Dat oordeel wordt als volgt toegelicht.
6.4.
Vast staat dat GL op 15 februari 2008 aan [eiser] heeft bericht dat kosten van plaatsing van een neurostimulator in het UZA niet voor vergoeding in aanmerking komen.
6.5.
Ook staat vast dat de voorganger van Flyct, mr. Van Dommelen, Achmea op 28 februari 2008 heeft bericht dat GL de kosten van behandeling in Antwerpen, waaronder de kosten van een implantatie, niet vergoedt en dat aan [eiser] daarvoor een nota van € 20.000,-- in het vooruitzicht is gesteld.
6.6.
Vanaf dat moment ligt het voor de hand dat een redelijk handelend en redelijk bekwaam letselschaderegelaar bij de schaderegeling rekening houdt met een mogelijke kostenpost voor de (eerste) implantatie een neurostimulator. Daarmee is overigens nog niet gegeven dat Achmea ook bereid zou zijn geweest deze post bij de hoogte van de te regelen schade in aanmerking te nemen, of daarvoor een voorbehoud in een vaststellingsovereenkomst op te nemen. Immers, het betrof, in ieder geval destijds, een experimentele behandeling die niet conform de stand van de wetenschap was, en het causaal verband tussen het ongeval en de noodzaak van deze behandeling werd door Achmea betwist. Feiten die een aanwijzing vormen dat Achmea daartoe desondanks wel bereid zou zijn geweest, zijn niet gesteld.
6.7.
Vervolgens heeft [eiser] bij herhaling tevergeefs bij het UZA om een nota voor zijn behandeling in verband met de eerste implantatie gevraagd en mr. Van Dommelen, die deze bij niet-vergoeding door GL zou indienen bij Achmea, daarover steeds geïnformeerd. Ook voor [eiser] zelf is onduidelijk gebleven wie de kosten van die eerste ingreep heeft gedragen en [eiser] heeft zich naar eigen zeggen toen ook geen rekenschap gegeven van de vraag of kosten van vervanging van de batterij ook eventueel uit een onderzoekspot bekostigd zouden worden.
6.8.
Enige tijd daarna, in januari 2019, gebeurt er iets opmerkelijks doordat [eiser] aan mr. Van Dommelen bericht dat voor zover hij, [eiser] kan nagaan, GL de kosten van behandeling in Antwerpen vergoedt, behoudens een eigen risico en dat hij, [eiser] , bericht had ontvangen dat er rekeningen door GL aan het UZA zijn betaald.
6.9.
[eiser] benadrukt dat Flyct, nadat zij de begeleiding van [eiser] bij de afhandeling van de ongevalsschade had overgenomen, volledig geïnformeerd is over de stand van zaken tot dan toe, ook waar het ‘Antwerpen’ betreft en dat zij in ieder geval door bestudering van het overdragen dossier daarvan in detail op de hoogte moest zijn.
6.10.
Onder de op dat moment gegeven omstandigheden mag een redelijk handelend en redelijk bekwaam letselschaderegelaar naar het oordeel van de rechtbank afgaan op de informatie die hij van zijn cliënt ontvangt, wat betekent dat Flyct er toen vanuit mocht gaan dat de tot dan toe gemaakte kosten van het UZA, behoudens een eigen risico voor de zorgverzekering, niet betrokken hoeven te worden in de schaderegeling. Aannemende dat Flyct er toen ook al van op de hoogte was dat de IPG-batterijen ongeveer om de tien jaar tegen hoge kosten vervangen zouden moeten worden, zijn er geen feiten gesteld op grond dat Flyct er rekening mee had moeten houden dat deze later opkomende kosten niet door GL worden gedragen. [eiser] ging er zelf namelijk op dat moment ook vanuit dat GL (ook) die kosten zou dragen. De zeer gedetailleerde overzichten van kosten van zijn hand sluiten daar ook bij aan.
6.11.
Ook de omstandigheid dat prof. [persoon A] ten behoeve van de implantatie van de tweede neurostimulator in 2011 een brief zou schrijven voor de verzekering, zoals [eiser] berichtte aan [persoon B] , die inmiddels mr. Van Dommelen was opgevolgd, past in de lijn van de informatie die op dat moment over de bekostiging van de behandeling in Antwerpen voor Flyct beschikbaar was.
6.12.
[eiser] wijst in dit verband ook op zijn mail van 6 maart 2014. Naar het oordeel van de rechtbank valt daarin echter in redelijkheid niet te lezen dat [eiser] daarmee bij Flyct aandacht heeft gevraagd voor de batterijenvervanging en de daaraan verbonden kosten. Het bericht behelst namelijk niet méér, dan de toelichting van [eiser] waarom hij in zijn schadeopstelling voor de jaren waarin vervanging van een batterij aan de orde zal zijn, het volledige eigen risico onder de zorgverzekering als schadepost opneemt. Dat [eiser] dat doet vormt eerder een aanwijzing dat hijzelf ervan uitging dat GL die kosten, behoudens dat eigen risico, zou vergoeden.
6.13.
Ook opmerkingen van [eiser] in de door hem aangehaalde mail van 21 juli 2014 vormen naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzing dat Flyct, in weerwil van eerdere berichten van [eiser] , rekening had moeten houden met niet elders te declareren kosten van batterijvervanging. Niet valt in te zien hoe zijn daar gestelde vragen over eigen bijdrage PGB, AWBZ, WMO gerelateerd zouden kunnen worden aan kosten van vervanging van batterijen.
6.14.
Ook de aantekening: 'nog invoegen niet vergoede kosten door de zorgverzekering' in het bestand dat [eiser] door tussenkomst van zijn zwager, die hem naast zijn echtgenote bijstond in de behartiging van zijn belangen, op 14 december 2014 aan [persoon B] stuurt met de opgaaf van zijn schade/kosten inclusief pro memorie lijstje, is in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen geen aanwijzing op dat Flyct op dat moment wist of behoorde te weten dat kosten van vervanging ingebracht zouden moeten worden in de onderhandelingen met Achmea. Een aanduiding om de aard van de kosten waar het daarbij om zou gaan ontbreekt namelijk.
6.15.
Anders dan [eiser] heeft aangevoerd, is de vraag die namens hem is gesteld naar de reden waarom de zorgverzekeraar wordt genoemd in artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst geen aanwijzing dat Flyct wist of behoorde te weten dat zij rekening moest houden met de kosten van vervanging van de batterijen bij de onderhandelingen met Achmea over de vaststellingsovereenkomst. Gelet op de formulering van die vraag valt het Flyct niet te verwijten dat zij daarin niet heeft gelezen dat [eiser] , zoals hij in deze zaak betoogt, ‘opnieuw’ die kwestie aan de orde heeft gesteld en er is geen grond voor het oordeel dat Flyct toen moet hebben begrepen dat [eiser] , zoals hij aanvoert, met het antwoord van Flyct – ten onrechte – is gerustgesteld dat GL deze kosten zou vergoeden.
6.16.
De klachten die [eiser] heeft geuit over de wijze waarop Flyct zijns inziens te voortvarend zijn mondelinge instemming met de vaststellingsovereenkomst heeft doorgegeven, en over de gang van zaken rond het ondertekenen van die overeenkomst, die volgens [eiser] onder druk van Flyct heeft plaatsgevonden, komen de rechtbank ongegrond voor, al was het maar gezien het tijdsverloop tussen mondelinge instemming van [eiser] daarmee op 21 december 2014, en zijn ondertekening daarvan op 12 januari 2015, nadat [eiser] op aanraden van Flyct met ondertekening nog even had gewacht totdat het laatste voorschotbedrag van Achmea was ontvangen.
6.17.
Nu ook overigens geen concrete feiten zijn aangevoerd die tot de slotsom zouden kunnen leiden dat Flyct:
- in de vaststellingsovereenkomst een voorbehoud had moeten maken ter zake de latent aanwezige kosten van vervanging van de batterijen;
- bij de bepaling van een lumpsum/all-in bedrag in de vaststellingsovereenkomst de kosten van vervanging van de IPG-batterijen had moeten meenemen;
- de kosten van batterijvervanging ten minste nadrukkelijk onder de aandacht van [eiser] had moeten brengen (opdat hij voldoende geïnformeerd daarover een eigen afweging van goede en kwade kansen had kunnen maken),
is de vordering van [eiser] , die daar wel van uitgaat, niet toewijsbaar. ECLI:NL:RBROT:2021:11398