Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 121023 huisarts HAP aansprakelijk vanwege delay bij doorverwijzing vanwege longembolieën

RBLIM 121023 huisarts HAP aansprakelijk vanwege delay bij doorverwijzing vanwege longembolieën
- toegewezen, cf verzoek, 23 uur x € 270,00 + 21% = € 7514,10, specialisatie ondanks afwezigheid Grotius opleiding & LSA lidmaatschap

2De feiten

2.1.

[verzoeker] heeft zich op zaterdag 17 juli 2021 gemeld bij Huisartsenpost Meditta Spoedzorg B.V. in Weert met klachten bestaande uit onder meer pijn op de borst uitstralend naar de keel, een drukkend gevoel en benauwdheid.

2.2.

[verweerder] was op dat moment de dienstdoende huisarts. [verzoeker] is in dat kader in de middag van 17 juli 2021 op de huisartsenpost gezien door [verweerder] . [verweerder] concludeerde tijdens het consult dat er geen aanwijzingen waren voor acute problemen. Ze adviseerde om bij toename van de klachten opnieuw contact op te nemen.

2.3.

In het door [verweerder] opgestelde “waarneembericht”, dat na het afsluiten van het consult aan de eigen huisarts van [verzoeker] is toegezonden, is onder meer het volgende opgenomen:

“(D36) Afgelopen week al niet lekker, misselijk gevoel. Woensdag gestopt met provera, vanochtend flinke menstruatie op gang gekomen. Elk half uur tamponwissel, voelt zich moe als ze naar toilet moet. Even gaan slapen, rond 10 uur wakker geworden ook drukgevoel op borst, straalde eerst uit naar arm, nu meer naar keel. Nu geen pijn meer, wel druk op borst. Blijft kortademig, hoest niet, pijn niet vastzittend aan ademhaling. Geen zuurbranden.

(O) (TRI) Let op! De urgentie is door RBA overschreven van U1 naar U2!

Motivatie: iom [verweerder]

(D36) T 37, 4. RR 110/68, sat 99%, pols 98 reg.

Oogt niet dyspnoeisch, niet pijnlijdend, niet bleek

Cor: S1S2, reg, S-

Pulm: VAG, geen bijgeluiden. Pijn niet opwekbaar bij palpatie thorax.

Extr: soepele kuiten, geen oedemen

CRP<5, d-dimeer dubieus

ECG: rustig SR, normale geleidingstijden. Geen ST-deviaties, geen Q’s, nl T-toppen. Normale ECG.

(P) (TRI) Advies: iom [verweerder] consult

Indien veslechtering eerder contact

(D36) Geen aanwijzingen voor acute problemen. Uitleg en geruststelling; mgl bij hevige menstruatie. Bij toename klachten hercontact. Covid-test geadviseerd, wil mw echter niet.”

2.4.

Op maandag 19 juli 2021 heeft [verzoeker] haar eigen huisarts bezocht, die haar direct heeft doorverwezen naar de spoedeisende hulp van het Sint Jans Gasthuis in Weert.

2.5.

Later die maandag 19 juli 2021 bleek vervolgens - na het verrichten van enkele onderzoeken - dat bij [verzoeker] sprake was van longembolieën. Hieraan is zij aansluitend in het zelfde ziekenhuis behandeld. Van 19 juli 2021 tot en met 20 juli 2021 is zij opgenomen geweest op de afdeling Longziekten en tuberculose.

2.6.

Bij brief van 17 december 2021 heeft [verzoeker] [verweerder] aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van de volgens haar onzorgvuldige behandeling op zaterdag 17 juli 2021.

2.7.

[verweerder] is voor aansprakelijkheid verzekerd bij Achmea. Zij heeft het voorval bij Achmea gemeld. Aansprakelijkheid wordt door [verweerder] van de hand gewezen.

3Het geschil

3.1.

[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om te beslissen over het tussen partijen bestaande deelgeschil, in die zin dat de kantonrechter bepaalt dat:

  1. [verweerder] aansprakelijk is voor de gevolgen van het niet voor verder onderzoek doorverwijzen van [verzoeker] naar een specialist op 17 juli 2021 om een longembolie te kunnen uitsluiten;

  2. [verweerder] gehouden is de daardoor bij [verzoeker] ontstane materiële en immateriële schade aan [verzoeker] te vergoeden.

  3. De kosten als bedoeld in artikel 1019aa lid 1 Rv worden begroot op € 6.946,70, zoals in alinea 50 van het verzoekschrift [de kantonrechter begrijpt: en de pleitnota, waarin een totaalbedrag van € 7.436,75 wordt genoemd] gespecificeerd, dan wel enig ander bedrag in goede justitie te bepalen en tevens dat deze kosten aan [verzoeker] worden toegewezen.

3.2.

Ter onderbouwing van haar verzoek voert [verzoeker] , kort samengevat, het volgende aan. [verweerder] heeft onzorgvuldig gehandeld omdat zij [verzoeker] na een dubieuze uitslag van de “D-dimeertest” op 17 juli 2021 naar huis heeft gestuurd. De D-dimeertest is bedoeld om risico op een longembolie uit te sluiten. Als het testresultaat “dubieus” is, dan is het onzorgvuldig om de patiënt naar huis te sturen. Daar komt bij dat bij [verzoeker] sprake was van risicofactoren die bij [verweerder] bekend waren (roken en hormoongebruik). [verweerder] is met het naar huis sturen van [verzoeker] na een dubieuze D-dimeertestuitslag, afgeweken van de NHG-standaard Diepveneuze trombose en longembolie (M86), opgesteld door het Nederlands Huisartsen Genootschap, hierna te noemen: “de NHG-standaard”). [verzoeker] stelt dat zij schade heeft geleden door de vertraging in de behandeling onder meer bestaande uit last van de longen, gederfde levensvreugde, psychische klachten en materiële schade.

3.3.

[verweerder] voert verweer. [verweerder] voert, kort samengevat, het volgende aan. Volgens [verweerder] is de zaak niet geschikt voor behandeling in een deelgeschil omdat nadere bewijslevering noodzakelijk is in deze zaak. [verweerder] betwist daarnaast dat sprake is van verwijtbaar handelen. Het enkele gegeven dat bij [verzoeker] longembolieën zijn geconstateerd, is onvoldoende om te concluderen dat [verweerder] voor het missen van die diagnose aansprakelijk is. [verweerder] heeft alle relevante omstandigheden in ogenschouw genomen en op basis daarvan de diagnose longembolie minder waarschijnlijk geacht. Daarnaast wijst [verweerder] erop dat ze [verzoeker] heeft medegedeeld dat zij bij toename van haar klachten opnieuw contact moest opnemen met de huisartsenpost. [verweerder] stelt dan ook dat zij heeft gehandeld als een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts.

Bovendien betwist [verweerder] dat [verzoeker] schade heeft geleden en dat sprake is van een causaal verband tussen het vermeende delay en de gestelde schade.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

Het eerste en tweede verzoek

4.1.

[verzoeker] verzoekt onder 1 om te bepalen dat [verweerder] aansprakelijk is voor de gevolgen van het niet voor verder onderzoek doorverwijzen van [verzoeker] naar een specialist op 17 juli 2021 om een longembolie uit te sluiten. Onder 2 verzoekt zij om te bepalen dat [verweerder] gehouden is de daardoor bij [verzoeker] ontstane materiële en immateriële schade aan [verzoeker] te vergoeden. [verzoeker] heeft de verzoeken ingesteld op basis van de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (artikelen 1019w-1019cc Rv). Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. De deelgeschilprocedure beoogt partijen die een geschil hebben over letsel- of overlijdensschade, een eenvoudige, snelle toegang tot de rechter te bieden. Dit ter oplossing van een (of meerdere) deelgeschil(len) in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase.

Lenen de verzoeken zich voor behandeling in een deelgeschilprocedure?

4.2.

Allereerst moet worden beoordeeld of de verzoeken van [verzoeker] zich lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure.

4.3.

Het deelgeschil ziet op de beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag. Een dergelijke vraag kan in beginsel in een deelgeschilprocedure aan de rechter worden voorgelegd. Een vaststelling van aansprakelijkheid zou de impasse tussen partijen namelijk kunnen doorbreken en een bijdrage kunnen leveren aan het vlot trekken van de onderhandelingen.

4.4.

[verweerder] stelt dat de verzoeken zich niet lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Zij voert daartoe aan dat er in deze zaak twee haaks op elkaar staande medische adviezen van partijdeskundigen beschikbaar zijn. Bij die stand van zaken is volgens [verweerder] nadere bewijslevering via een onafhankelijk deskundigenonderzoek noodzakelijk, waarvoor een deelgeschilprocedure zich niet leent. De kantonrechter volgt [verweerder] niet in dat verweer. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn er, zoals hieronder nader zal worden toegelicht, voldoende gegevens beschikbaar om een oordeel te kunnen geven over de aansprakelijkheid. Het verzoek leent zich dan ook voor behandeling in een deelgeschil.

De kantonrechter komt daarmee toe aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.

Heeft [verweerder] gehandeld als een goed hulpverlener?

4.5.

[verzoeker] grondt haar verzoeken op een tekortkoming in de nakoming van de geneeskundige behandelovereenkomst omdat [verweerder] volgens haar niet heeft gehandeld als een goed hulpverlener (artikel 6:74 BW jo. 7:453 BW).

Het juridisch kader

4.6.

Tussen partijen is niet in geschil dat tussen hen op 17 juli 2021 een geneeskundige behandelovereenkomst in de zin van artikel 7:446 e.v. BW tot stand is gekomen.

4.7.

Op grond van artikel 6:74 lid 1 BW is de hulpverlener verplicht de schade te vergoeden die de patiënt lijdt ten gevolge van een tekortkoming in de nakoming van een uit de geneeskundige behandelingsovereenkomst voortvloeiende verbintenis, tenzij deze tekortkoming de hulpverlener niet kan worden toegerekend.

4.8.

Op grond van artikel 7:453 BW moet de hulpverlener bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen. Daarbij moet de hulpverlener handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid vloeit voort uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW), die mede wordt bepaald door onder meer de stand van inzichten in de medische wetenschap, richtlijnen en protocollen. Deze zorgplicht komt erop neer dat de hulpverlener die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Indien niet wordt voldaan aan deze zorgplicht, dan is de tekortkoming in de nakoming in beginsel gegeven.

4.9.

Het enkele feit dat de vertraging in het stellen van de diagnose en het later inzetten van de behandeling voorkomen had kunnen worden, leidt niet automatisch tot aansprakelijkheid van de hulpverlener. Relevant is of – gelet op de concrete situatie en op dat moment bekende feiten en omstandigheden – [verweerder] op 17 juli 2021 als goed hulpverlener heeft gehandeld zoals hiervoor omschreven.

Heeft [verweerder] in dit geval de zorg van een goed hulpverlener in acht genomen?

4.10.

Het verwijt dat [verzoeker] [verweerder] maakt is dat [verweerder] [verzoeker] op 17 juli 2021 naar huis heeft gestuurd en niet heeft doorverwezen voor verder onderzoek. Dit alles ondanks een dubieuze uitslag van de D-dimeertest en factoren die een verhoogd risico op longembolieën geven.

4.11.

De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] ten opzichte van [verzoeker] inderdaad niet die zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Daarmee heeft [verweerder] bij haar werkzaamheden niet de zorg van een goed hulpverlener in acht genomen en is zij tekort gekomen in de nakoming van de geneeskundige behandelovereenkomst met [verzoeker] . De kantonrechter zal hierna uitleggen hoe zij tot dat oordeel is gekomen.

4.11.1.

Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verweerder] op de bewuste 17 juli 2021 tijdens het consult met [verzoeker] vanwege haar klachten terecht (onder meer) gedacht aan een longembolie als diagnose. Zij meldde zich immers op de huisartsenpost met klachten bestaande uit onder meer pijn op de borst, hetgeen volgens pagina 9 en 10 van de NHG-standaard een klacht is die kan passen bij een longembolie. Ook staat vast dat zij in dat kader de NHG-standaard heeft geraadpleegd. Partijen zijn het erover eens dat voornoemde standaard in dit geval de (in beginsel) te volgen professionele standaard betreft. Dat brengt mee dat de in dit geval in acht te nemen zorg van goed hulpverlener als bedoeld in artikel 7:453 BW, mede wordt bepaald door onder meer de inhoud van de NHG-standaard.

4.11.2.

[verweerder] heeft tijdens het consult het “Stroomdiagram DVT en longembolie” gevolgd zoals opgenomen in de NHG-standaard op pagina 9. Na toepassing van de zogenoemde “Wells regel” kwam zij tot een score van “minder dan 4” en werd, conform de NHG-standaard een D-dimeer bepaling gedaan. De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] tot dit punt de zorg van een goed hulpverlener in acht heeft genomen.

Vervolgens komt in het stroomschema aan de orde wat er moet gebeuren aan de hand van de uitslag van de D-dimeerbepaling. Is de uitslag ‘normaal’ dan is er geen longembolie. Is de uitslag ‘verhoogd’ dan moet dezelfde dag worden verwezen naar een internist of longarts.

4.11.3.

Uit het stroomschema, in samenhang met de inleiding en pagina 9 van de NHG-standaard, volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat:

  • -

    alleen als de uitslag van de D-dimeerbepaling ‘normaal’ is een longembolie kan worden uitgesloten;

  • -

    dezelfde dag moet worden doorverwezen naar een internist of longarts als de uitslag niet ‘normaal’ is.

Zo luidt de inleiding van de NHG-standaard (pagina 2 onder het kopje “Kernboodschappen”) als volgt:

 Bij een deel van de patiënten is DVT of longembolie uit te sluiten door gebruik te maken van een beslisregel die bestaat uit gegevens uit de anamnese en lichamelijk onderzoek, en daarnaast een D-dimeerbepaling.

 Als DVT en longembolie na toepassing van de beslisregel niet kunnen worden uitgesloten, is beeldvormend onderzoek noodzakelijk.

Op pagina 9 van de NHG-standaard is onder het kopje “Richtlijnen diagnostiek” het volgende opgenomen:

 Op grond van anamnese en lichamelijk onderzoek alléén zijn zowel DVT als longembolie niet met voldoende zekerheid te bevestigen of uit te sluiten.

 Bij een deel van de patiënten is met behulp van beslisregels gecombineerd met een D-dimeerbepaling zowel DVT als longembolie met grote waarschijnlijkheid uit te sluiten. Verwijzing is voor deze patiënten dan niet noodzakelijk; bij een vermoeden van DVT hoeft tot 49% van de patiënten dan niet te worden verwezen, bij longembolie is dat 45%.

 Voor definitieve vaststelling van een DVT of longembolie is beeldvormend onderzoek noodzakelijk. Het zorgvuldig vaststellen van DVT of longembolie is belangrijk vanwege de ernst van de aandoening, maar ook omdat de behandeling intensief, langdurig en niet zonder risico is.

4.11.4.

Omdat de uitslag van de D-dimeerbepaling in dit geval “dubieus” was, kon een longembolie in dit geval naar het oordeel van de kantonrechter niet met voldoende zekerheid worden uitgesloten. [verweerder] had [verzoeker] in lijn met het bepaalde in de NHG-standaard dezelfde dag nog moeten verwijzen naar de longarts of internist voor beeldvormend onderzoek. Nu [verweerder] dat niet heeft gedaan, maar haar in plaats daarvan naar huis heeft gestuurd, heeft zij naar het oordeel van de kantonrechter niet de zorg van goed hulpverlener in de zin van artikel 7:453 BW in acht heeft genomen.

4.11.5.

De drie beschikbare medische adviezen hebben de kantonrechter gesterkt in dat oordeel.

Zo volgt uit het medisch advies van drs. [deskundige 1] (huisarts, medisch adviseur van [verzoeker] , hierna: [deskundige 1] ) onder meer het volgende:

Ervan uitgaand, dat de beslisregel inderdaad een score van kleiner dan of gelijk aan vier opleverde, werd terecht een D-dimeer bepaling gedaan. Zou de uitslag daarvan negatief zijn geweest, dan zou volgens de NHG-standaard een longembolie met voldoende zekerheid zijn uitgesloten.

(…).

In deze casus was de uitslag van de D-dimeer test dubieus. Dat betekent, dat een longembolie niet met voldoende zekerheid uitgesloten kon worden. Bij deze jonge vrouw met bijkomende risicofactoren als hormoongebruik en roken, had de dubieuze uitslag van de D-dimeer test, vanwege het levensbedreigende karakter van een longembolie, zeker moeten leiden tot een verwijzing naar de longarts voor verdere diagnostiek.

Verder is in het advies van verzekeringsarts-neurochirurg niet praktiserend drs. [deskundige 2] (medisch adviseur van Achmea/ [verweerder] ) onder meer het volgende opgenomen:

Het stroomschema longembolie van de Nederlandse huisartsen laat zien dat erbij een score van viereneenhalf of meer voor het vermoeden van een longembolie direct verwezen moet worden naar internist of longarts en bij een score onder de 4 een D-dimeer bepaling moet plaatsvinden. Indien deze verhoogd is zou er alsnog sprake kunnen zijn van een diepe veneuze trombose maar wordt geconcludeerd dat er geen longembolie is.

De huisarts heeft op17-07-2021 het stroomschema gevolgd en geconcludeerd dat er sprake was van een score van minder dan vier en daarboven dan ook een D-dimeer bepaling verricht. De uitslag hiervan was dubieus.

Het is mij niet bekend welke specifieke test hiervoor gebruikt is en welke betrouwbaarheid deze test heeft.

Duidelijk is dat door de huisarts op 17-07-2021 gedacht is aan mogelijke longembolie maar op grond van al het onderzoek wat verricht is werd geconcludeerd dat dit minder waarschijnlijk was. Achteraf is dit waarschijnlijk niet correct geweest en heeft mogelijk tot een delay in diagnose en behandeling geleid van twee dagen.

In het medisch advies van orthopedisch chirurg dr. [deskundige 3] (medisch adviseur van Achmea/ [verweerder] ) staat onder meer het volgende:

Huisarts [verweerder] kwam bij toepassing van deze Wells regel tot een score van <4 en er werd een D-dimeer bepaling gedan. Deze was dubieus en leidde tot de achteraf onjuiste conclusie dat op grond van het onderzoek dat een longembolie minder waarschijnlijk was.

De huisarts had zich kunnen realiseren dat de betrouwbaarheid van de D-Dimeer sneltest bepaling op de huisartsenpost minder betrouwbaar is dan een bepaling op een laboratorium en had bij symptomen die haar deden denken aan een longembolie, met daarbij nog risico-verhogende factoren (roken en hormoonbehandeling) zich beter niet bij een dubieuze testuitslag kunnen neerleggen en client gerust te stellen en naar huis te gaan.

(…)

Achteraf ware het juiste geweest bij de symptomen en de additionele risicofactoren van betrokkene geen genoegen te nemen met de uitslag “dubieus” en haar voor nader onderzoek in te sturen naar de SEH, waarbij in het laboratorium van het ziekenhuis een meer betrouwbare D-dimeer bepaling kon plaatsvinden en eventueel vervolgdiagnostiek en behandeling ingesteld kon worden.

Uit alledrie de geciteerde passages in medische adviezen volgt dat het niet correct was van [verweerder] om [verzoeker] in de gegeven omstandigheden niet dezelfde dag door te verwijzen voor nader onderzoek.

4.11.6.

Het feit dat [verweerder] in verband met de uitslag van de D-dimeerbepaling nog een ECG heeft uitgevoerd, leidt niet tot een andere conclusie. Uit de NGH-richtlijn kan namelijk niet worden afgeleid dat op basis van een EGC een longembolie alsnog uitgesloten kon worden.

4.11.7.

[verweerder] stelt verder dat het in dit geval nog maar de vraag is of zij überhaupt een D-dimeerbepaling had moeten doen. Dit omdat toepassing van de “Wells regel” volgens haar een nul score opleverde en uit de NHG-standaard niet volgt dat in dat geval ook een D-dimeerbepaling moet worden uitgevoerd. De kantonrechter volgt [verweerder] daarin niet omdat uit de NHG-standaard niet volgt dat een longembolie bij een nul score van de Wells-regel met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten. Datzelfde geldt voor de stelling van [verweerder] dat uit de NHG-standaard niet volgt wat medici moeten doen bij een lastig bepaalbare uitslag.

4.11.8.

[verweerder] stelt zich verder op het standpunt dat in deze zaak omstandigheden speelden die een andere differentiaal diagnose dan longembolie waarschijnlijker maakten. Zo had [verzoeker] hevige menstruatie en een lichte verhoging en werd mogelijk een COVID-19 infectie meer waarschijnlijk geacht dan de diagnose longembolie.

Zonder nadere toelichting volgt de kantonrechter [verweerder] niet in de stelling dat een hevige menstruatie (zelfs al is sprake van veel bloedverlies) klachten als druk op de borst kunnen verklaren. De stelling dat een Covid-19 infectie in dit geval meer waarschijnlijk werd geacht, leidt ook niet tot een ander oordeel. Ook dan leidt de beslisregel van de NHG er namelijk toe dat in dit geval dezelfde dag moest worden doorverwezen naar de internist of longarts. Dit verweer van [verweerder] wordt dan ook verworpen.

4.12.

De conclusie hiervan luidt dat de verweren van [verweerder] niet slagen en dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van een uit de geneeskundige behandelingsovereenkomst voortvloeiende verbintenis. Op grond van artikel 6:74 lid 1 BW is [verweerder] in dit geval verplicht om de schade te vergoeden die [verzoeker] lijdt ten gevolge van die tekortkoming.

Heeft [verzoeker] schade geleden en is er causaal verband met de tekortkoming?

4.13.

Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of [verzoeker] door de tekortkoming van [verweerder] schade heeft geleden en of er causaal verband bestaat tussen de schade en de tekortkoming.

4.14.

Artikel 6:74 BW eist slechts dat enige vorm van schade is of zal worden geleden en dat de tekortkoming condicio sine qua non voor de schade is. [verzoeker] vordert een verklaring voor recht en niet (ook) een voorschot op de schadevergoeding. Dat betekent dat voor wat betreft deze procedure voldoende is om vast te stellen dat enige vorm van schade geleden is of zal worden geleden. Naar het oordeel van de kantonrechter is aan dit vereiste voldaan. De aard en de ernst van de normschending brengen namelijk mee dat de nadelige gevolgen voor [verzoeker] zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW waardoor zij in ieder geval recht heeft op vergoeding van immateriële schade. [verzoeker] heeft doordat zij niet direct naar het ziekenhuis is doorverwezen en pas 2 dagen later is behandeld aan de longembolieën, 2 dagen extra pijn geleden. Dat het hierbij niet om een heel groot te vergoeden bedrag gaat gezien de relatief korte periode maakt voor deze zaak niet uit: er is schade. Of er sprake is van verdere blijvende longschade als gevolg van de gemiste diagnose, waarnaar deskundigenonderzoek nodig zou zijn, zoals [verzoeker] stelt, hoeft dan verder niet meer beoordeeld te worden. Hetzelfde geldt voor de materiële schade die [verzoeker] stelt te hebben geleden.

4.15.

[verweerder] voert het verweer dat er in dit geval maximaal sprake is van slechts één dag aan vertraging in de behandeling. Zelfs al zou daarvan echter sprake zijn, dan is dat naar het oordeel van de kantonrechter alsnog voldoende voor de aannemelijkheid van enige vorm van schade. De kantonrechter volgt [verweerder] bovendien ook niet in haar verweer dat er slechts sprake is van 1 à 1,5 dag aan vertraging in de behandeling. Zij zal onderstaand ingaan op de verweren van [verweerder] op dit punt.

4.15.1.

[verweerder] stelt allereerst dat uit niets blijkt dat [verzoeker] daadwerkelijk op zondag 18 juli 2021 telefonisch contact heeft gezocht met de huisartsenpost en dat [verzoeker] niet aan haar stelplicht heeft voldaan op dit punt. Voor de duur van de vertraging in de behandeling is volgens [verweerder] van belang om te weten of [verzoeker] zich op zondag nogmaals tot de huisartsenpost heeft gewend.

[verzoeker] heeft haar stelling dat ze die dag wel heeft gebeld tijdens de zitting in voldoende mate onderbouwd door een weergave te schetsen van datgene dat volgens haar telefonisch is besproken die dag. Naar het oordeel van de kantonrechter rust op [verweerder] op dit punt een verzwaarde motiveringsplicht, waardoor zij er niet mee kan volstaan de stellingen van [verzoeker] simpelweg te betwisten: zij zal ter motivering van haar betwisting voldoende feitelijke gegevens moeten verstrekken om de patiënt aanknopingspunten voor diens bewijslevering te verschaffen (HR 20 november 1987, ECLI:NL:HR:1987:AD0058). Gelet daarop had het naar het oordeel van de kantonrechter juist op de weg van [verweerder] gelegen om - bijvoorbeeld aan de hand van een uitdraai van een gedeelte van het patiëntdossier van [verzoeker] en/of een logboek met contactmomenten - haar betwisting nader te onderbouwen. De kantonrechter houdt het ervoor dat [verzoeker] zoals zij stelt in verband met aanhoudende klachten op zondag nogmaals telefonisch contact heeft gehad met de huisartsenpost.

4.15.2.

[verweerder] wijst er verder op dat [verzoeker] pas op maandag 19 juli 2021 in de middag naar de huisarts heeft gebeld. Daardoor komt het voor rekening van [verzoeker] dat bij haar pas in de middag van 19 juli 2023 in plaats van in de ochtend longembolieën zijn geconstateerd, aldus [verweerder] . De kantonrechter volgt [verweerder] niet in dit standpunt.

Op zaterdag 17 juli 2021 werd zij door [verweerder] naar huis gestuurd omdat er geen aanwijzingen bestonden voor acute problematiek. Vervolgens heeft zij op zondag 18 juli 2021 opnieuw contact gezocht met de huisartsenpost. Gedurende het telefonisch consult die dag heeft de huisartsenpost kennelijk geen aanleiding gezien om [verzoeker] nogmaals ter controle naar het ziekenhuis te laten komen. Uit de stellingen van [verzoeker] volgt verder niet dat haar klachten gaandeweg steeds verergerden. [verzoeker] mocht er daarom op vertrouwen dat er geen acute problemen bestonden. Vervolgens heeft [verzoeker] zich in verband met het aanhouden van de klachten in de middag van 19 juli 2023 tot haar eigen huisarts gewend. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] in dit geval daarmee voldoende adequaat heeft gehandeld.

De conclusie hiervan is dat sprake is van 2 aan de tekortkoming te relateren dagen vertraging in de behandeling.

4.16.

De conclusie luidt dat in voldoende mate is komen vast te staan dat is voldaan aan de eis dat enige vorm van schade is geleden. Deze schade zou [verzoeker] zonder de tekortkoming niet hebben geleden, zodat ook aan de eis van condicio sine qua non-verband is voldaan.

4.17.

De verzoeken onder 1 en 2 zullen daarom worden toegewezen.

Het verzoek onder 3 (kosten deelgeschil)

4.18.

Het verzoek onder 3 heeft betrekking op (de begroting van) de kosten van dit deelgeschil bestaande uit de advocaatkosten en het griffierecht.

4.19.

Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter in de beschikking de kosten begroot die aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt zijn gemaakt ten behoeve van de behandeling van het verzoek. Uit artikel 6:96 lid 2 BW volgt dat de kantonrechter bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet toepassen. Dit betekent dat zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten redelijk moeten zijn.

4.20.

[verweerder] stelt dat in dit geval begroting van de kosten achterwege had moeten blijven omdat de advocaat had moeten inschatten dat de verzoeken zouden worden afgewezen. Nu de verzoeken juist worden toegewezen, behoeft dit verweer geen nadere bespreking. [verweerder] voert vervolgens aan dat de kosten van dit deelgeschil voor rekening van [verzoeker] moeten blijven omdat er “geen aanleiding is om aan te nemen dat de schade meer dan nihil is”. De kantonrechter begrijpt het verweer aldus dat het inroepen van de rechtsbijstand in dit geval niet redelijk was. De kantonrechter volgt [verweerder] daarin niet.

Bovenstaand is geoordeeld dat voldaan is aan het schadevereiste. Dit deelgeschil heeft geen betrekking op de vraag naar de hoogte van de schade. Bovendien is het mogelijk dat [verzoeker] wel degelijk gezondheidsschade van een grotere omvang heeft geleden. In het medisch advies van [deskundige 1] wordt gesteld dat [verzoeker] door de ontstane vertraging in de behandeling een verhoogd risico heeft op blijvende longschade. In het rapport is op dit punt het volgende opgenomen:

Hoe langer een longembolie onbehandeld aanwezig blijft, des te groter is de kans dat het stolsel onvolledig oplost c.q. “vastgroeit” in de betreffende longbloedvaten, met als gevolg een verhoogd risico op blijvende schade, bijvoorbeeld pulmonale hyptertensie (blijvend te hoge bloeddruk in de longslagaderen). Dit kan onder meer leiden tot blijvende kortademigheidkslachten, vermoeidheid en uiteindelijk long- en hartschade. In hoeverre hiervan bij uw cliënte sprake is, is niet duidelijk; informatie over het verdere beloop op longgeneeskundig gebied is niet voorhanden. Het is dus zeker niet uitgesloten, dat cliënte’s lichamelijke klachten die zij sinds de longembolie ervaart hiermee te maken hebben, maar aangetoond is dat op dit moment niet. Duidelijk is wel, dat zij door het ontstane delay een verhoogd risico heeft.

Ook hiervoor is het vaststellen van aansprakelijkheid van belang. De kantonrechter verwerpt dit verweer dan ook.

4.21.

[verweerder] stelt verder dat niet tot begroting van de kosten kan worden overgegaan omdat [verzoeker] geen gespecificeerde opgave van het uurtarief en aantal gewerkte uren met concrete beschrijving van de werkzaamheden heeft overgelegd. Dit verweer wordt verworpen. Het doen van gespecificeerde opgave van het uurtarief is niet gebruikelijk in een deelgeschil. Enige mate van specificatie van het gewerkte urenaantal wel. De kantonrechter is echter van oordeel dat de advocaat van [verzoeker] in voldoende mate inzicht heeft gegeven in het aantal bestede uren, door uit te splitsen uit welke handelingen het urenaantal is opgebouwd. Die uitsplitsing ziet verder op voor een deelgeschil als hier aan de orde volstrekt gebruikelijke handelingen.

4.22.

[verweerder] stelt dat de opgevoerde kosten in dit geval niet redelijk zijn. Zij maakt allereerst bezwaar tegen het door de advocaat van [verzoeker] gehanteerde uurtarief van € 270,- per uur exclusief btw. Het uurtarief van € 270,- exclusief btw is naar het oordeel van de kantonrechter zeker niet ongebruikelijk en is bovendien ook een aanvaardbaar uurtarief. [verweerder] voert aan dat de advocaat van [verzoeker] geen LSA-advocaat is, niet de Grotius Letselschade opleiding heeft gevolgd en 10 jaren ervaring heeft. Die omstandigheden brengen de kantonrechter niet tot een ander oordeel. De advocaat van [verzoeker] heeft voldoende onderbouwd gesteld dat hij (ondanks het feit dat hij geen LSA-advocaat is en de Grotius niet heeft gevolgd) een ervaren gespecialiseerd letselschade advocaat is.

Verder rechtvaardigt het enkele feit dat de verwachting is dat de schade mogelijk beperkt zal zijn, niet de conclusie dat de advocaat van [verzoeker] zijn uurtarief voor deze zaak naar beneden had moeten stellen. De kantonrechter volgt de verweren ten aanzien van het uurtarief dan ook niet.

4.23.

[verweerder] acht tot slot het aantal bestede uren, namelijk 23, bovenmatig. [verweerder] heeft daarbij slechts algemeen gesteld dat in een zaak als deze 14 uur redelijk zou zijn. [verweerder] heeft geen specifiek verweer gevoerd op bepaalde opgevoerde handelingen. Uit de opgave leidt de kantonrechter af dat het overgrote gedeelte van het bestede urenaantal (12 uren) is besteed aan het opstellen van het verzoekschrift. Het gaat in deze zaak om medische aansprakelijkheid. Voor het opstellen van het verzoek was onder meer bestudering van de geldende NHG-standaard noodzakelijk, evenals jurisprudentieonderzoek. Onder die omstandigheden acht de kantonrechter een besteed urenaantal van 12 aan een verzoekschrift niet bovenmatig. Ook het overige opgevoerde urenaantal komt de kantonrechter niet bovenmatig voor.

4.24.

De kantonrechter is dan ook samenvattend van oordeel dat de opgevoerde kosten voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. Het verzoek onder 3 kan daarom zoals verzocht (begroting op een bedrag van € 7.436,75, inclusief btw en griffierecht) worden toegewezen. Nu is geoordeeld dat [verweerder] jegens [verzoeker] aansprakelijk is, zal de verzochte veroordeling van [verweerder] tot betaling van de advocaatkosten vermeerderd met het griffierecht worden toegewezen. ECLI:NL:RBLIM:2023:6064