Overslaan en naar de inhoud gaan

GHAMS 061222 vrijspraak in strafzaak na civiel vonnis tzv misbruik in sekte; executie civiel vonnis en verhaal op schadevergoeding vanwege onterechte detentie niet ism r&b

GHAMS 061222 civiel vonnis tzv misbruik in sekte wordt gevolgd door vrijspraak in strafzaak; schadevergoeding blijft verschuldigd
- executie civiel vonnis na vrijspraak en verhaal op schadevergoeding vanwege onterechte detentie niet ism r&b

in vervolg op:
Rb Amsterdam 180315 € 50.000,00 smartengeld na seksueel misbruik van minderjarig meisje tijdens jarenlang verblijf in sekte; 
- onvoldoende gesteld dat inkomensschade door ontbreken opleiding het gevolg is van seksueel misbruik en niet van verblijf in sekte;
- bij gebreke van deugdelijke toelichting bij facturen tzv therapieen wordt schade begroot op jaarlijkse eigen bijdrage gedurende 6 jaar

2
Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten vermeld die hij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen ook het hof als uitgangspunt. Het hof voegt hieraan nog enkele feiten toe.

3
Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, om het volgende.

3.1.1
Vanaf eind jaren ‘80/begin jaren ‘90 tot maart 2004 heeft [geïntimeerde] met haar moeder in een therapeutische leefgemeenschap verbleven, waarbinnen [appellant] een belangrijke rol had.

3.1.2
Op 8 mei 2008 heeft [geïntimeerde] aangifte bij de politie gedaan van jegens haar gepleegd seksueel misbruik door [appellant] in die jaren.

3.1.3
In een civiele bodemzaak heeft de rechtbank Amsterdam bij tussenvonnis van 29 januari 2014, (geen publicatie bekend, red. LSA LM) na het horen van getuigen, voorshands aannemelijk geacht dat [appellant] [geïntimeerde] vanaf haar 13e jaar heeft misbruikt en dat zij tweemaal zwanger van hem is geraakt. [appellant] is vervolgens door de rechtbank in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren tegen deze vooralsnog bewezen geachte feiten. Van de hem geboden gelegenheid tot het leveren van tegenbewijs heeft [appellant] geen gebruik gemaakt.

3.1.4
Bij vonnis van 18 maart 2015 heeft de rechtbank Amsterdam in de civiele bodemzaak voor recht verklaard dat [appellant] aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] geleden en door [appellant] veroorzaakte materiële en immateriële schade als gevolg van door [appellant] gepleegd seksueel misbruik van [geïntimeerde] .

Daarnaast heeft de rechtbank [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 50.000,-- aan immateriële schadevergoeding en een bedrag van € 1.200,-- aan materiële schadevergoeding. Tot slot is [appellant] veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). In het vonnis staat, voor zover van belang, het volgende:

( ... ) [appellant] c.s. hebben afgezien van de geboden gelegenheid tegenbewijs te leveren. De desondanks door [appellant] c.s. gehandhaafde blote betwisting wordt niet gevolgd. Aldus zijn [appellant] c.s. niet geslaagd in het tegenbewijs. ( ... )

3.1.5
Bij vonnis van 29 mei 2018 heeft de rechtbank [appellant] in zijn strafzaak veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf ter zake van verkrachting van [geïntimeerde] , meermalen gepleegd.

3.1.6
Bij arrest van 9 juli 2021 heeft het gerechtshof Amsterdam [appellant] in hoger beroep vrijgesproken. In het arrest staat, voor zover van belang, het volgende:

( ... ) De verdachte ontkent het tenlastegelegde.

Het hof stelt vast dat de enige waarnemingen van de tenlastegelegde seksuele handelingen door de verdachte, zijn gedaan door de aangeefster. Indirect steunbewijs hiervoor dient te worden gevonden in de overige bewijsmiddelen, die met name bestaan uit getuigenverklaringen. Deze getuigenverklaringen zijn afgelegd in de periode van 2008 tot en met 2021, waarbij in de civiele procedure enkele getuigen in elkaars bijzijn zijn gehoord en getuigen kennis hebben kunnen nemen van elkaars verklaringen. Het hof stelt voorts vast dat de verklaringen van de getuigen door de jaren heen zijn veranderd en aangepast: dit geldt temeer voor de getuigen die uit de leefgemeenschap zijn getreden en dat sommige van de verklaringen tevens (sterk) van elkaar verschillen. Ook de verklaringen van aangeefster zelf zijn door de jaren heen op onderdelen verschillend geweest. Het voorgaande maakt dat het hof van oordeel is dat niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden gesteld dat de seksuele handelingen zoals tenlastegelegd, hebben plaatsgevonden. In het voorgaande ligt besloten dat naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat hij hiervan integraal moet worden vrijgesproken.

Het hof merkt daarbij - ten overvloede - op dat ook het civiele vonnis van 18 maart 2015 geen bewijs oplevert in strafrechtelijke zin. ( ... )

3.1.7
Nadat [appellant] was vrijgesproken, zijn er in opdracht van [geïntimeerde] door de deurwaarder diverse beslagen ten laste van [appellant] gelegd. Op 20 augustus 2021 en op 21 september 2021 is executoriaal beslag gelegd onder de Staat (het Openbaar Ministerie) respectievelijk op een inbeslaggenomen geldbedrag en op de te verwachten schadevergoeding uit hoofde van het arrest van 9 juli 2021 op grond van artikel 530 en 533 Wetboek van Strafvordering. Verder is op 31 augustus 2021 executoriaal beslag gelegd onder de Sociale Verzekeringsbank op de AOW-uitkering en AIO-aanvulling van [appellant] . Daarna is onder ABN AMRO bank op drie bankrekeningen executoriaal beslag gelegd en is er een beslagrekening geopend. Op 29 oktober 2021 is een bedrag van € 669,80 van [appellant] inkomstenrekening overgemaakt naar de beslagrekening.

3.1.8
Op 26 augustus 2021 heeft de deurwaarder aan [appellant] meegedeeld dat de beslagvrije voet is vastgesteld op € 1.025,-- per maand.

3.1.9
Bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam, afdeling strafrecht, van 7 december 2021 een bedrag aan schadevergoeding toegekend van € 89.290,-- ter zake van de door [appellant] ondergane verzekering en voorlopige hechtenis.

3.1.10
Op 16 december 2021 heeft [geïntimeerde] executoriaal derdenbeslag laten leggen onder de Staat (Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak) met betrekking tot de bovengenoemde schadevergoedingsvordering. Het beslag heeft doel getroffen en is beperkt tot het bij de deurwaarder openstaande bedrag van € 86.793,75.

3.2
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd - samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

primair de tenuitvoerlegging van het vonnis van 18 maart 2015 voor onbepaalde tijd te schorsen, althans voor de duur dat de Staat de schadevergoeding uit hoofde van vrijspraak in de strafzaak aan [appellant] heeft voldaan, althans voor en onder in goede justitie te bepalen duur en voorwaarden;

en/of de door [geïntimeerde] gelegde beslagen ter executie van het vonnis van 18 maart 2015 op te heffen en opgeheven te houden, al dan niet onder de verbeurte van een dwangsom;

subsidiair [geïntimeerde] op straffe van een dwangsom te bevelen de beslagen die zij ter executie van het vonnis van 18 maart 2015 onder de ABN Amro (betaal)rekeningen van [appellant] heeft gelegd op te heffen en opgeheven te houden en/of alle beslagen die zij ter executie van het vonnis van 18 maart 2015 onder de Staat der Nederlanden (het Openbaar Ministerie) heeft gelegd op te heffen en opgeheven te houden;

met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten (inclusief nakosten).

3.3
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.

3.4
De voorzieningenrechter heeft daartoe, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, het volgende overwogen. [appellant] heeft geen gebruik gemaakt van de aan hem in het tussenvonnis geboden gelegenheid om tegenbewijs te leveren tegen het voorshands oordeel dat het aannemelijk is [appellant] [geïntimeerde] vanaf haar 13e jaar heeft misbruikt. Van een (kennelijke) misslag in het civiele vonnis van 18 maart 2015, waarin [appellant] aansprakelijk is gesteld voor de door [geïntimeerde] geleden schade, is geen sprake. Dat [appellant] vervolgens in de strafzaak in hoger beroep is vrijgesproken van tenlastegelegde seksuele handelingen, doet daaraan niet af; de civiele procedure en strafprocedure moeten immers los van elkaar worden gezien. Voorts is artikel 6 EVRM niet geschonden. Dat [geïntimeerde] zich niet als benadeelde partij heeft gevoegd in de strafzaak maar in plaats daarvan een civiele procedure is gestart, stond haar vrij (rov 4.3). Ook maakt [geïntimeerde] geen misbruik van recht door pas na de vrijspraak van [appellant] in hoger beroep voornoemd vonnis te executeren en handelt zij niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid door zich te verhalen op de schadevergoeding die [appellant] mogelijk krijgt vanwege zijn detentie in de strafzaak (rov 4.4). Ten slotte kan het beroep van [appellant] op het bestaan van een noodtoestand op de grond dat de beslagvrije voet – van € 1025,-- per maand - niet in acht wordt genomen op dit moment niet worden vastgesteld (rov 4.6). Aldus de voorzieningenrechter.

3.5
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] op met vijf grieven, die het hof hierna zal behandelen.

3.6
De grieven 1 en 2 zijn gericht tegen rov 4.3, waarin de voorzieningenrechter heeft overwogen dat van een (kennelijke) misslag en schending van artikel 6 EVRM niet kan worden gesproken. [appellant] voert aan dat de grondslag voor aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad is komen te vervallen doordat hij in de strafzaak in hoger beroep is vrijgesproken en beide zaken onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Hij is onevenredig benadeeld, nu er geen strafrechtelijke veroordeling was, terwijl de civiele rechter het onrechtmatig handelen van [appellant] aan de hand van getuigenverklaringen op voorhand aannemelijk heeft geacht. Van [geïntimeerde] had verlangd kunnen worden eerst de strafzaak af te wachten alvorens een civiele procedure te starten. Aldus [appellant] .

3.6.1
Het hof stelt voorop dat [appellant] tegen het civiele bodemvonnis van 18 maart 2015 destijds geen hoger beroep heeft ingesteld en dat vonnis dus in kracht van gewijsde is gegaan. In die procedure, waarin [appellant] werd bijgestaan door een advocaat, heeft hij afgezien van de hem geboden gelegenheid tegenbewijs te leveren tegen de door de rechtbank voorshands aannemelijk geachte stelling van [geïntimeerde] dat [appellant] aansprakelijk is voor de door haar geleden en door [appellant] veroorzaakte materiële en immateriële schade als gevolg van door hem gepleegd seksueel misbruik van [geïntimeerde] .

Het feit dat [appellant] in de strafzaak in hoger beroep door het gerechtshof Amsterdam bij arrest van 9 juli 2021 van tenlastegelegde seksuele handelingen is vrijgesproken, betekent niet dat het civiele vonnis van 18 maart 2015 op een kennelijke feitelijke of juridische misslag berust. [appellant] heeft, zoals hiervoor overwogen, destijds geen hoger beroep ingesteld en overigens ook in het thans voorliggende executiegeschil niet toegelicht waaruit de kennelijke misslag in het civiele vonnis van 2015 volgens hem zou bestaan. Op grond van artikel 161 Rv levert een onherroepelijk strafvonnis in een civiele procedure dwingend bewijs op van een feit. Die regel geldt echter niet in het omgekeerde geval als dat feit in een strafzaak niet is komen vast te staan. Het standpunt van [appellant] dat hij geen eerlijk proces heeft gehad althans dat artikel 6 EVRM is geschonden, gaat evenmin op. Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, is artikel 6 EVRM niet geschonden omdat het [geïntimeerde] vrij staat om zich niet als benadeelde partij te voegen in de strafzaak maar in plaats daarvan een civiele procedure te starten (rov 4.3). Het hof voegt hier nog aan toe dat artikel 6 EVRM richt zich tot de Staat en niet tot de individuele burger (lees: [geïntimeerde] ), zodat aan dit artikel in deze civiele zaak door [appellant] geen rechten aan kunnen worden ontleend.

De conclusie is dat de stelling van [appellant] dat de grondslag voor aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad is komen te vervallen vanwege de vrijspraak, niet op gaat. Tot slot overweegt het hof dat geen rechtsregel [geïntimeerde] zou hebben verplicht om eerst de uitkomst van de strafzaak af te wachten. De grieven falen.

3.7
Met de grieven 3 en 4 komt [appellant] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter onder rov 4.4 dat het pas onlangs, na de vrijspraak in hoger beroep, overgaan tot executie van het vonnis van 18 maart 2015 geen misbruik van recht oplevert en het verhalen op de schadevergoeding vanwege detentie in de strafzaak niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Volgens [appellant] wordt hij doelbewust geschaad door [geïntimeerde] die na zijn vrijspraak in hoger beroep in korte tijd tal van beslagen ten laste van [appellant] heeft gelegd en misbruik maakt van zijn, [appellant] ’, strafrechtelijke vrijspraak. Het is in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat [geïntimeerde] zich verhaalt op de schadevergoeding, die juist dient om het leed van [appellant] te compenseren die jarenlang ten onrechte in detentie heeft gezeten.

3.7.1
Het hof deelt het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat [geïntimeerde] met het pas na de vrijspraak van [appellant] in hoger beroep d.d. 9 juli 2021 executeren van het civiele vonnis van 18 maart 2015 geen misbruik van recht maakt. [geïntimeerde] heeft binnen de termijn dat het vonnis kan worden geëxecuteerd van die mogelijkheid gebruik gemaakt, temeer omdat was gebleken dat [appellant] mogelijk verhaal bood en [geïntimeerde] haar vordering betaald kon krijgen. Dat [geïntimeerde] zich verhaalt op de schadevergoeding die [appellant] bij beschikking van 7 december 2021 van het gerechtshof Amsterdam heeft ontvangen vanwege zijn detentie in de strafzaak acht het hof niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid. [appellant] heeft onvoldoende toegelicht waarom [geïntimeerde] geen beslag had mogen leggen op dit specifieke vermogensbestanddeel. Het hof wijst voorts op hetgeen hierna zal worden overwogen onder 3.8.1 [appellant] licht ook niet toe op welke grond(en) de voorzieningenrechter [geïntimeerde] had moeten verbieden het in kracht van gewijsde gegane civiele vonnis te executeren.

De grieven hebben geen succes.

3.8
Grief 5 is gericht tegen rov 4.6 waarin de voorzieningenrechter heeft overwogen dat van een noodtoestand niet kan worden gesproken, althans het bestaan daarvan op dit moment niet kan worden vastgesteld. [appellant] voert aan dat er weliswaar een beslagvrije voet van € 1.025 is vastgesteld, maar dat [geïntimeerde] hieraan voorbij gaat door op alle rekeningen van [appellant] beslag te leggen zodat hij bij geen enkele bankrekening kan. De noodtoestand ziet er ook op dat [appellant] zijn schadevergoeding niet krijgt en derhalve niet gecompenseerd kan worden voor de detentie die hij ten onrechte heeft ondergaan..

3.8.1
Het hof constateert dat [appellant] ook in hoger beroep niet heeft toegelicht waarom hij in een noodtoestand is komen te verkeren. Dat hij door herhaalde beslagen niet bij de door die beslagen getroffen banktegoeden kan en dat hij over zijn schadevergoeding niet kan beschikken, is onvoldoende, reeds omdat dit niet uitsluit dat hij over andere inkomsten of middelen beschikt. Daar komt bij dat aan [appellant] bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam, afdeling strafrecht, van 7 december 2021 een bedrag aan schadevergoeding is toegekend van € 89.290,-- ter zake van de door hem ondergane verzekering en voorlopige hechtenis; zowel [appellant] als [geïntimeerde] verwijzen in hoger beroep naar deze beschikking.

De grief faalt.

3.9
De slotsom is dat de grieven geen succes hebben. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] dient als in het ongelijk gestelde partij de kosten van het hoger beroep te dragen. ECLI:NL:GHAMS:2022:3456