Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 181223 na terugwijzing door HR: Hof wijst vordering shockschade van buurman nu wel toe

GHARL 181223 na terugwijzing door HR: Hof wijst vordering shockschade van buurman nu wel toe

In vervolg op:
HR 280323 straf; shockschade; “bijzondere affectieve relatie” tussen primair en secundair SO niet op voorhand doorslaggevend;
ook shockschadeslachtoffer is aan te merken als benadeelde partij idzv 51a Sv

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De vordering

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.955,51. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en heeft het gevorderde bedrag op de zitting van 4 december 2023 verlaagd. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.000,00 wegens shockschade en een bedrag van € 139,51 wegens kosten medisch advies en kosten opvragen huisartsdossier.

Door de raadsman van de benadeelde partij is bepleit dat de benadeelde partij in zijn vordering ontvankelijk is omdat aan de door Hoge Raad voor de toewijzing van shockschade gestelde vereisten is voldaan. Dat aan het vereiste van geestelijke letsel is voldaan blijkt uit de medische verklaring waarin staat dat de PTSS van [benadeelde 3] een direct gevolg is van de confrontatie met de doodslag.

Standpunt van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in zijn vordering kan worden ontvangen. Er is sprake van geestelijk letsel dat naar objectieve maatstaven is vastgesteld en van een hechte relatie tussen de benadeelde partij en het primaire slachtoffer. Tegen het primaire slachtoffer is een ernstig feit gepleegd waarbij diens leven is ontnomen. De benadeelde partij is met het feit direct geconfronteerd, omdat hij aanwezig was bij het neersteken en doodbloeden van het primaire slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij is toewijsbaar, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.

Standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft primair bepleit dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, gelet op de in de rechtspraak voor de toewijzing van een vordering wegens shockschade geformuleerde gezichtspunten. De vordering voldoet niet aan de eis van een nauwe en affectieve relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer, nu ze slechts buurtgenoten waren. Dat er geen sprake is van een nauwe en affectieve relatie is ook vastgesteld in het arrest van het hof van 12 februari 2021. Daardoor kan de vordering enkel worden toegewezen als bij de overige twee gezichtspunten sprake is van zwaarwegende omstandigheden. Aan het confrontatievereiste is voldaan, maar er is geen sprake van bijzonder schokkende of zwaarwegende omstandigheden. Uit de jurisprudentie blijkt dat sprake moet zijn van kinderen of familieleden van het primaire slachtoffer die worden geconfronteerd met gruwelijk letsel, zoals letsel in het gezicht of een deels verbrand slachtoffer. Bij het gezichtspunt dat ziet op de toedracht en de intentie van de dader zijn geen zwaarwegende omstandigheden aanwezig. Verder is er sprake van eigen schuld of medeschuld van het primaire slachtoffer, omdat het handelen van verdachte het rechtstreekse gevolg is van de wederrechtelijke aanranding door het primaire slachtoffer.

Subsidiair stelt de raadsman dat voor de beoordeling of de vordering van de benadeelde partij voldoet aan de eisen voor toekenning van shockschade en voor de inhoudelijke beoordeling van de vordering specialistische kennis van het civiele aansprakelijkheidsrecht is vereist. Behandeling van de vordering levert daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op. Uiterst subsidiair moet de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij had al psychische klachten voorafgaand aan het feit. Er is niet door een onafhankelijke expert vastgesteld of de psychische en lichamelijke klachten van de benadeelde partij het gevolg zijn van deze eerdere klachten of van het strafbare feit. Er is nader deskundigenonderzoek nodig om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre het feit heeft bijgedragen aan de psychische en lichamelijke klachten van de benadeelde partij. Dit nadere deskundigenonderzoek zou een onevenredige belasting van het strafgeding vormen.

Oordeel van het hof

Uit het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958, volgt dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade daarbij is beperkt tot de schade die volgt uit door die onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel zoals hierna nader omschreven.

Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:

 De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.

 De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.

 De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.

De Hoge Raad heeft daarbij overwogen dat de feitenrechter aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval moet beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.

Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over shockschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.

Het hof is van oordeel dat, gelet op de hiervoor weergegeven gezichtspunten, verdachte ook jegens [benadeelde 3] onrechtmatig heeft gehandeld en verdachte daarom gehouden is om aan [benadeelde 3] de schade te vergoeden die volgt uit het door dit onrechtmatig handelen veroorzaakte geestelijk letsel.

Ten aanzien van het eerste gezichtspunt stelt het hof vast dat sprake is van doodslag, een extreem feit met fataal gevolg voor het primaire slachtoffer. De verdediging heeft erop gewezen dat het hof in zijn arrest van 12 februari 2021 heeft vastgesteld dat verdachte zich in een noodweersituatie bevond en heeft zich op het standpunt gesteld dat daarom sprake is van eigen schuld of medeschuld van het primaire slachtoffer in het ontstaan van de schade. Het hof stelt voorop dat het leerstuk van de eigen schuld als zodanig geen rol speelt, omdat het hier gaat om de beoordeling van de vraag of verdachte jegens [benadeelde 3] onrechtmatig heeft gehandeld en, indien daarvan sprake is, een (rechtstreekse) verplichting tot schadevergoeding bestaat. [benadeelde 3] heeft een zelfstandige vordering op verdachte en daarbij speelt eigen schuld van het primaire slachtoffer geen rol. Dat neemt niet weg dat het aandeel van het primaire slachtoffer kan worden meegewogen bij de beoordeling van de intentie van de dader zoals dat onder het eerste gezichtspunt is opgenomen. In dat verband kan worden vastgesteld dat het primaire slachtoffer een aandeel had in de confrontatie die aan het steken met het mes door verdachte vooraf ging omdat het slachtoffer verdachte had opgezocht en weigerde weg te gaan. Daartegen mocht verdachte zich verdedigen. Verdachte heeft echter zelf een mes gepakt en het primaire slachtoffer daarmee in het lichaam gestoken. Het is door die daad dat [benadeelde 3] schade heeft opgelopen. Het hof heeft het pakken en steken met het mes buitenproportioneel geoordeeld en een beroep op noodweer(exces) verworpen.

Ten aanzien van het tweede gezichtspunt kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij van dichtbij meemaakte dat en hoe het primaire slachtoffer werd neergestoken. Verdachte was de directe buurman van de benadeelde partij en deze heeft vanuit het keukenraam alles zien gebeuren. De benadeelde partij heeft vervolgens de ambulance gebeld, heeft geholpen bij de reanimatie en was er getuige van dat het slachtoffer niet meer ademde. Niet alleen hij maar ook de rest van zijn gezin heeft het gepleegde lichamelijk geweld en het dode slachtoffer dat een tijdje vlakbij hun huis heeft gelegen zeer indringend ervaren.

Ten aanzien van het derde gezichtspunt kan niet worden vastgesteld dat sprake was van een nauwe en affectieve relatie met het primaire slachtoffer zoals begrepen in de rechtspraak over shock- en affectieschade. Wel was het primaire slachtoffer een vertrouwde buurtgenoot van de benadeelde partij en kenden zij elkaar al vanaf hun jeugd.

Alles afwegend stelt het hof vast dat de benadeelde partij is geconfronteerd met een zeer heftig incident met dodelijke afloop. Weliswaar bestond er geen nauwe en affectieve relatie tussen de benadeelde partij en het primaire slachtoffer, het ging echter wel om een incident tussen buurtgenoten van de benadeelde partij direct naast zijn woning. De benadeelde partij is (daardoor) rechtstreeks met het incident en de gevolgen daarvan geconfronteerd en daarbij betrokken geraakt. Het hof oordeelt daarom, de gezichtspunten in hun onderlinge samenhang en in het licht van de overige feiten en omstandigheden beschouwd, dat sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde partij.

Het bestaan van het geestelijk letsel is naar objectieve maatstaven vastgesteld. Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij voldoende onderbouwd dat er geestelijk letsel, te weten een posttraumatische stressstoornis, is ontstaan als gevolg van het onrechtmatig te weeg brengen van een hevige emotionele schok.

Een deskundigenonderzoek naar de vraag of de huidige psychische en lichamelijke klachten het gevolg is van de onrechtmatige daad van verdachte of eerdere psychische problemen kan achterwege blijven, omdat al een deskundigenrapport hieromtrent in het dossier aanwezig is van drs. A. Manten. Dat rapport houdt onder meer in dat weliswaar sprake is van predispositie voor het ontwikkelen van psychische problematiek, maar ook dat de benadeelde partij voor het incident kennelijk weer naar behoren functioneerde en dat hij sinds het incident last heeft van herbelevingen, schuldgevoelens, onrust, vermoeidheid, schrikreacties, geagiteerd gedrag en slaapstoornissen. Het hof stelt op grond daarvan vast dat sprake is van een voldoende causaal verband en dat de schade aan verdachte kan worden toegerekend.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof dan ook voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks shockschade heeft geleden. Naar maatstaven van billijkheid kan deze schade worden vastgesteld op het gevorderde bedrag van € 5.000. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2018 tot aan de dag van algehele voldoening.

De gevorderde vergoeding voor het opvragen van het huisartsdossier en de kosten van het medische advies kunnen, gelet op het bepaalde in artikel 6:96, tweede lid, onder b, BW, worden toegewezen. Dit onderdeel van de vordering is niet betwist en het betreft kosten die redelijk zijn en in redelijkheid zijn gemaakt.

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. ECLI:NL:GHARL:2023:10633